FYI.

This story is over 5 years old.

Muziek

David Bowie stal m’n Suicide-plaat dus trok ik de wieldoppen van z’n limo

Legs McNeil ontmoette Bowie in de jaren zeventig in Andy Warhols Factory en was niet onder de indruk.

Legs en Joey Ramone in de tijd waar dit verhaal plaatsvindt. Foto door Tom Hearn.

Roderick Edward "Legs" McNeil is een schrijver en punkhistoricus. Hij was één van de oprichters van PUNK Magazine, schreef voor Spinen Nerveen heeft het boek Please Kill Megeschreven, wat het beste boek over de punkbeweging ooit is. Noisey was een paar weken geleden met hem aan het filmen, en heeft hem ervan overtuigd om af en toe een stukje voor ons te schrijven.

Advertentie

Toen ik laatst in een hipsterplatenwinkel in Brooklyn stond, kwam ik het nieuwe album van David Bowie (The Next Day) tegen. Ik luister vaak naar wat minder bekende Bowie-tracks, dus besloot ik eens gek te doen en los te gaan. Ik kocht het album.

Dit was een hele stap voor me, omdat ik nooit een plaat koop alleen op basis van de hoes of de naam. Ik had wel goeie dingen gehoord over het album, en ik was benieuwd wat een artiest als Bowie te zeggen heeft aan het einde van z’n carrière, of—als de geruchten dat hij kanker heeft waar zijn—aan het einde van z’n leven.

Toen ik bij de kassa stond moest ik denken aan Mick Jaggers bekende uitspraak over Bowie: “Draag nooit een nieuw paar schoenen waar hij bij is.” De implicatie daarvan was OF dat Bowie een beruchte dief (van ideeën, trends of de nieuwste mode) is, OF dat hij gelijk eenzelfde paar zou kopen zodat hij kon doen alsof hij de eerste was die aan een nieuwe trend meedeed. Dat hij de eerste in de buurt was met nieuwe, knalrode, 20 cm hoge, glitterende platformschoenen.

Dat is waar Bowie’s carrière eigenlijk om draaide, maar het betekent nog niet dat hij geen kunstenaar is. Hij creëerde de toekomst uit het niets, ook al zag die toekomst eruit als een slechte scififilm uit de jaren vijftig. De beste mensen stelen hun grootste ideeën—het was alleen best wel grappig dat Bowie er zo moeilijk over deed.

Ik ontmoette Bowie in 1976 of 1977 in Andy Warhols Factory, en hij bewees toen dat Jagger gelijk had. De Factory was geweldig. Ik ben nog nooit ergens geweest waar de term kunst zo ingrijpend werd bevraagd, onderzocht, bediscussieerd, en ook nog eens zo mooi werd gemaakt. Ik raakte bevriend met Warhol nadat ik hem interviewde voor PUNK magazine. Ik bracht vaak nieuwe nummers van het tijdschrift langs bij de Factory zodat Andy er commentaar op kon geven. Andy leunde dan over een bureau, bladerde verwoed door ons laatste blaadje, en riep: “Oh, jullie hebben zo veel briljante ideeën! Ik heb helemaal geen ideeën! Dit is zo geweldig, ik wou dat ik zulke ideeën had!”

Advertentie

Ik weet niet meer wie me vertelde dat Bowie bij de Factory zou zijn, maar toen John Holmstrom, de hoofdredacteur van PUNK, het nieuws hoorde, stuurde hij me op pad met een goedkope cassetterecorder en zei hij dat ik niet terug hoefde te komen bij het ‘PUNK-dump’ (ons grotachtige kantoor op de kruising van 10th Avenue en 30th Street) tot ik Bowie geïnterviewd had.

Wat ik niet wist, was dat dit Bowie’s tweede ontmoeting was met Warhol, en dat hun eerste ontmoeting in 1971 rampzalig was verlopen. Bowie draaide toen z’n nieuwe nummer Andy Warhol voor Warhol. Na afloop zei Andy niets. Hij pakte alleen z’n Polaroid op en zei tegen Bowie: “Ik vind je schoenen echt leuk!”

David was teleurgesteld. Maar de dag van hun tweede ontmoeting was Bowie een echte rockster geworden. Hij had zichzelf bewezen als een commercieel succes van hetzelfde kaliber als Warhol: als een gelijke.

Een grote groep mensen volgde Bowie toen hij door de Factory naar de achterkamer liep waar Andy op hem wachtte, omringd door z’n eigen kudde volgers. Het leek meer op een gangoorlog dan op een persoonlijke ontmoeting. Alle aanhangers probeerden snel nog wat gevatte oneliners te bedenken, in de hoop dat ze zouden eindigen in de geschiedenisboeken. Ik denk dat Andy blij was dat er zo veel mensen waren, omdat hij zelf nooit veel te zeggen had.

Ik wachtte zo’n drie kwartier bij de receptie tot Bowie weer naar buiten zou komen en ik hem kon interviewen. Het was dodelijk saai, aangezien alle homo’s die voor Andy werkten zichzelf te belangrijk vonden om met mij te praten. Echte snobs. Ik probeerde Katherine Guinness, de erfgename van het Guinness-bierfortuin en het enige meisje dat er die dag was, te versieren, maar ze was niet geïnteresseerd. Zoals ik al zei: saai.

Advertentie

Diezelfde dag had Marty Thau me de nieuwste plaat van Suicide gegeven, die hij had geproduceerd. Ik kon niet wachten tot ik er ergens bij een meisje thuis of in de Ramones-loft op 2nd Street naar kon luisteren. Ik had geen eigen huis, en Holstrom gebruikte de stereo van het PUNK-dump alleen maar om achter elkaar die kutplaat van Lou Reed, Metal Machine Music, te draaien (de slechtste plaat in de geschiedenis van geluid).

Uiteindelijk kwam Bowie uit de achterkamer, omringd door z’n handlangers, waarvan er twee keer zo veel leken te zijn als toen hij er naar binnen ging. Terwijl hij Andy gedag zei, glipte ik naast hem en zei ik: “Meneer Bowie, ik vroeg me af of u een interview zou willen doen voor PUNK…”

Zonder iets te zeggen pakte Bowie de Suicide-plaat uit m’n handen. Hij werd door z’n entourage meegevoerd door de gang, de lift in, en werd buiten in een wachtende limo gezet, die hem waarschijnlijk meenam naar het volgende geweldige evenement. Ik had niet eens de tijd om te zeggen: “HEY, VUILE KLOOTZAK, GEEF ME M’N SUICIDE-PLAAT TERUG.”

Maar ik heb wel wraak genomen op Bowie. Een paar weken later was hij met Bianca Jagger bij CBGB, wat op zich niet zo raar was. Wat wel raar was, was dat het op een rustige avond ergens midden in de week was, terwijl er een slecht bandje speelde en de enige mensen die er waren ik, Cheetah Chrome, Joey Ramone, Robin Rothman en een paar alcoholisten waren.

Ha, je bent nu niet meer bij Studio 54, sukkel, dacht ik terwijl ik toekeek hoe David en Bianca zich een weg langs de hondendrollen baanden die Hilly Krystals Saluki daar had achtergelaten. Daarna ging ik naar buiten en stal ik de wieldoppen van z’n limousine. Ik verneukte het alleen wel, en las de volgende dag in de New York Post dat hun limo een lekke band had gekregen op weg naar huis.

En dat brengt me op m’n recensie van Bowies nieuwe album, The Next Day. Het is oké. Het is een dubbelalbum, en één kant is heel erg saai en de andere kant is heel erg goed. Omdat er geen titels op het label staan weet ik niet welke kant welke is. De goede kant heeft een liedje over een meisje uit een klein dorpje, en Bowie kan niet geloven dat ze “de baas is over hem.” Er staat ook een heel goed nummer op waarvan de lyrics “bla, bla, bla” zijn—wat ‘ie waarschijnlijk van Iggy heeft gestolen.

Het is fijn om te weten dat sommige dingen nooit veranderen. Hé David, als je dit leest, geef me dan alsjeblieft m’n Suicide-album terug voordat je sterft. Ik hou van die plaat!