FYI.

This story is over 5 years old.

reizen

De superslimme plannen van Urkse vissers om hun beroep te redden

De Urkse schipper Jan den Boer wil de windmolenparken in de Noordzee gebruiken om vis in te kweken, en die door getrainde zeeleeuwen laten vangen. Ik voer een week mee met een kotter.
Foto door Pauline van den Broeke

Het is zondagavond, half twaalf. In de haven van Harlingen liggen Urkse kotters te dobberen, in het licht van hun eigen boordlampen. Alles ziet er schoon geschrobd uit; gele en groene netten hangen in een wrong aan de katrollen. Er is niemand, want Urkers houden zich strikt aan de zondagsrust. Pas zondag na twaalven rijden de vissers van huis weg om maandagochtend half één aan te monsteren.

Schipper Jan de Boer (een van de vele, vele Jan de Boers in Urk) van de kotter PD-147 Enterprise heeft ons uitgenodigd een week mee te varen naar Doggersbank, waar de visgronden zijn. De visserij staat onder druk door visquota, milieunormen en plekken waar vissers niet meer mogen komen omdat er een windpark of olieboorplatform staat. Hoe gaat de visserij zich de komende tijd ontwikkelen? Deze Jan de Boer heeft daar veel ideeën over, en daarom wil ik een keer met hem mee.

Advertentie

De Enterprise is het allergrootste schip in de haven. De fotograaf en ik worden welkom geheten door Jivie Diongo, een Filipijnse matroos van dertig jaar. Urkers werken niet op zondag, maar dat wil niet zeggen dat er niemand aan boord is. Jivie zorgt ervoor dat het schip iedere zondag klaar is voor vertrek. Hij heeft de voorraden ingeslagen en hij heeft de tank afgevuld met gasolie voor een week.

Foto door de auteur

Om kwart over een komt de rest aan boord. De zeskoppige bemanning bestaat uit twintigers. Ze zijn allemaal getrouwd, hebben kinderen, en beschikken over een huis met hypotheek. De schipper leest voor uit een bijbel die is gerepareerd met oranje industrietape. Het scheepsalarm gaat af en de kotter vaart het havengat uit.We hebben twaalf uur te gaan voordat de eerste netten worden uitgegooid.

Nu ik met gelovige Urkers op open zee zit, merk ik pas dat er bepaalde krachttermen nogal bij me ingesleten zitten. Ik heb beloofd dat ik erop zou letten om niet meer te vloeken. De eerste dag ben ik zeeziek, maar witte bolletjes met pindakaas helpen me erdoorheen. Er wordt dus goed voor ons gezorgd. Als mijn zeeziekte minder is kan ik ook aan ander eten denken. De maaltijd zelf is voor de vissers geen rustmoment: de aardappels, andijvie en gehaktbal zijn in een paar minuten verdwenen. Het is stookolie voor het werk. Daarna leest de schipper wat voor uit de Bijbel. Dat gaat in het Urks, dus ik begrijp er niks van.

Advertentie

Dan klimmen we naar de stuurhut, om te zien hoe de netten worden binnengehaald. Ik zie een Jan van Gent, die met zijn gele kop naar het water loert en daarna een duik maakt. "Na 15 jaar zijn ze blind van het zoute water," zegt Meindert Gerssen, de machinist. De jongens zingen psalmen, en soms ook iets van Guus Meeuwis. Een radio is er niet. Vier uur lang blijven de netten achter de boot, daarna trekken twee katrollen de boel aan boord en wordt de schol eruit gehaald (zo'n veertig kratten) en zo'n tachtig kilo zwart (bijvangst met duurdere vis, zoals kabeljauw). "Jezus, wat gaat die boot heen en weer," zeg ik als de vis wordt binnen gehesen. Meindert corrigeert me geduldig en ik bied mijn excuses aan. Onder een schilderij van een garnalenvisser lees ik: "Zij niet wijs in uw ogen; vrees de Heere, en wijk van het kwade." Ik voel een vlaag van misselijkheid opkomen. Er is geen fruit aan boord, dus waarschijnlijk heb ik scheurbuik. Ik prevel voorzichtig mijn eerste gebedje.

Jan de Boer is een moderne schipper. Hij damt op een computerscherm terwijl de automatische piloot de kotter op koers houdt. Zijn tegenstanders zitten op de booreilanden die links en rechts als zeekastelen uit het water verrijzen. Hij ziet ze niet alleen als tegenstanders bij het dammen, maar ook als tegenstanders van de visserij. "De Noordzee is een soort bedrijventerrein geworden. Windparken, boorplatforms, no go area's: er is bijna geen plek meer om te vissen," zegt Jan. Daar heb ik meer vissers over gehoord. In de haven van Scheveningen sprak ik de kleine dagvisser Rems Cramer die vlak onder de kust vist en al na een uurtje varen de eerste windmolenparken tegenkomt.

Advertentie

De marges voor deze vissers die 's ochtends uitvaren en 's middags weer terugkomen worden steeds kleiner. Cramer heeft daarom het plan opgevat om kleine vissers te laten profiteren van de windparken, door ze daar als parkbeheerders op te laten treden. Zo'n beheerder, of boswachter op zee, zou onderhoudsmonteurs kunnen ondersteunen, eco-tours voor toeristen kunnen organiseren en duikers kunnen faciliteren.

Het plan, dat 'vissen voor de wind' wordt genoemd, wordt begeleid en onderzocht door de Wageningen UR en financieel ondersteund door het Europese visserijfonds. Het ministerie van Economische zaken en Rijkswaterstaat zijn er ook nauw bij betrokken. In november dit jaar wordt het haalbaarheidsonderzoek gepresenteerd.

Als Jan zijn tegenstander bij het dammen heeft verslagen, waar hij behoorlijk triomfantelijk over doet, richt hij zich tot mij. Op een papieren kaart wijst hij het grootste windmolenpark op de Noordzee aan. "Die is zo groot als Flevoland," zegt hij. "Melanie Schultz, de minister van infrastructuur, heeft gezegd dat de windmolenparken op zee meervoudig moeten worden gebruikt." Dat heeft hem aan het denken gezet: Jan wil nu honderdduizend tarbotvissen gaan kweken op land en die vervolgens uitzetten in de windparken op de plek waar die beesten van nature voorkomen. Omdat de windparken verboden gebied zijn voor kotters kunnen de tarbotjes in drie jaar tijd opgroeien tot volwassen dieren. Het windpark als kraamkamer voor vis, dus eigenlijk. Rems Cramer en Jan zijn momenteel samen bezig om hun plannen op elkaar af te stemmen.

Advertentie

Foto door Pauline van den Broeke

Zo'n windmolenpark kan een kleine goudmijn zijn, vertelt Jan. "Je moet ervan uitgaan dat de helft van de vissen sterft. De vissen die overblijven zijn in drie jaar tijd zo'n drie kilo, en dat moet je maal tien euro doen en dat dus maal vijftigduizend. Na drie jaar zwemt er in dat windmolenpark anderhalf miljoen euro aan vis. Daar hoef je niks voor te doen," zegt hij.

Ik vraag hem hoe hij dan denkt ze weer te vangen, als hij er niet mag komen. "Getrainde zeeleeuwen," zegt hij, en laat expres een pauze vallen. "Hun sensoren om vis op te sporen zijn veel beter dan wat wij aan apparatuur kunnen verzinnen. Ze halen als schaapshonden de vissen uit het park en jagen die in een fuik."

Het realiseren van dat project is niet zo simpel als het klinkt, maar Jan is heel overtuigd van zijn zaak: "Over dertig jaar eten we alleen nog maar gekweekte vis uit de Noordzee." Hij vindt dat de visserij zich van zijn jagersimago moet ontdoen en naar nieuwe werkwijzen moet zoeken.

Het Urkse volkslied schalt over de vistafel waar we de schol aan het strippen zijn: "Waar al meer dan duizend jaren in de zee een heuvel stond, rustig in de woeste baren, daar is mijn geboortegrond." Ik en mijn Filipijnse hutgenoot zijn de enigen die het niet echt verstaan. Vanmorgen om half zes ging de alarmbel. Die had ik eerst genegeerd, maar nu mijn zeeziekte is weggezakt heb ik geen excuses meer. Ze trokken me uit de kooi, en nu hak ik halve maantjes in de schol en trek ik de ingewanden naar buiten. De vis spant zich nog een laatste keer aan en geeft het dan op. "Met zijn allen tegelijk praten gaat niet," zegt Foxy die rechts van me staat, "maar samen zingen wel." Ik knik, maar kijk hem niet aan. Mijn aandacht is bij de vis. Foxy heet eigenlijk Jan Fokke, maar hij is vernoemd naar de titel van zijn favoriete pornoblaadje. Hij is getrouwd op doktersadvies, vertelt hij lachend, omdat hij z'n vriendin zwanger had gemaakt. Foxy is eenentwintig, de rest ook zoiets. Ze hebben allemaal twee of drie kinderen rondlopen, die ze alleen zien in het weekend. Door de weeks zitten de kostwinners op zee. Zo is dat altijd gegaan, zo deden hun vaders en hun grootvaders dat.

Advertentie

Foto door Pauline van den Broeke

De vis gaat naar het onderruim en daar is het mijn taak om ijs op de kratten te gooien. Als het werk erop zit hebben we nog drie uur voordat de volgende vangst binnen is. Ik val uitgeput in mijn kooi en wacht angstvallig op de scheepsbel, want dan moet ik weer. Was ik maar weer zeeziek.

Op de laatste dag maakt Jan mij rond vijf uur 's ochtends wakker. Slaapdronken volg ik hem naar de stuurhut. We zijn in de buurt van Denemarken, en aan over de hele breedte van de horizon zie ik honderden lampjes. Het is een onvoorstelbaar prachtig visioen van een stad die opdoemt uit zee. Dat zijn de windmolens, ze hebben allemaal een lampje.

Zo ziet dat er dus uit, een windmolenpark op zee. Het idee om daar vis uit te zetten is ineens het meest logische en voor de hand liggende plan dat ik me maar kan voorstellen. Zoveel ruimte. Je moet er misschien wel voor op zee zijn geweest om dat tot je door te laten dringen.

"Ik wil een visser worden die alleen iets uit zee haalt wat hij er zelf eerst naartoe heeft gebracht," zegt Jan. "Ik wil een soort visherder worden."

Een paar uur later komt de zon op. Dat is bijzonder om te zien, want in Nederland kun je alleen de zon in de zee zien zakken, de opkomst is altijd boven land. Om half acht varen we de Eemshaven binnen. Een kompas is stuk en die kan alleen daar gemaakt worden. Zoals piloten vaak het laatste stuk zelf vliegen, zo neemt ook Jan voor de landing de stuurknuppel ter hand. "Het leuke aan de Eemshaven is dat je er full speed naar binnen kan varen, zonder dat iemand begint te piepen," zegt hij.

Om mij een plezier te doen gooit Jan even het gas vol open. We varen de enorme havenkom binnen met aan de horizon tientallen reusachtige windmolens. In de Eemshaven liggen ook de onderdelen van windmolens opgeslagen. Enorme wieken die doen denken aan vliegtuigvleugels. Of het ooit wat gaat worden tussen windparken en vissers valt nog te bezien, maar de werelden van de visserij en duurzame energie liggen hier in de Eemshaven in elk geval fysiek gezien dicht bij elkaar.