Een verslag van mijn treurige tijd in een Turkse terreurgevangenis

FYI.

This story is over 5 years old.

Stuff

Een verslag van mijn treurige tijd in een Turkse terreurgevangenis

VICE News-journalist Jake Hanrahan vertelt over zijn ervaringen in een Turkse terreurgevangenis.

Een medicinale geur vulde de tv-ruimte van het Adana-detentiecentrum, in het zuiden van Turkije. Naast mij wreef een Afghaanse vluchteling een verdovende crème op de arm van een Tsjetsjeen. Hij had drie kogelvormige littekens en een chirurgische snijlijn op zijn bleke huid. Het gerucht ging dat hij een gevangengenomen IS-strijder was.

In deze kleine, zweterige kamer zaten vluchtelingen uit Kameroen, Iran, Syrië, Palestina en Afghanistan. We deelden sigaretten en dronken thee, terwijl op de tv Turkije tegen Litouwen voetbalde. De vluchtelingen joelden en sisten elke keer als Turkije een schot op doel loste. Niemand wilde dat Turkije won. Ik juichte ook voor Litouwen. Ik was hier niet als observator of journalist, maar als gevangene.

Advertentie

Samen met mijn vriend en collega Phil Pendlebury wachtten we daar tot we terug naar Engeland gedeporteerd werden. Daarvoor brachten we acht dagen door in smerige isoleercellen en in twee helse zwaarbewaakte gevangenissen van het 'F-type'. We werden op 27 augustus gearresteerd in Diyarbakir in het zuidoosten van Turkije, op 550 kilometer van Adana.

In het zuidoosten loopt het geweld tussen de Turkse staat en de Koerdische PKK sinds juli uit de hand. Honderden politiemensen en soldaten zijn sinds het begin van het conflict door de PKK gedood, en Turkije heeft luchtaanvallen uitgevoerd op posities van de PKK. Daarmee beweren ze duizenden militanten te hebben gedood, maar die cijfers zijn waarschijnlijk overdreven.

Phil, ikzelf en onze collega Mohammed Ismael Rasool waren in Turkije om verslag te doen van het conflict. Door de gespannen politieke sfeer, de verkiezingen die er toen aan zaten te komen, en het toenemende bloedvergieten waren journalisten elke dag minder welkom in het land.

Dat ondervonden wij zelf in de nacht dat we werden gearresteerd. We werden ervan beschuldigd dat we IS hielpen, en dat we van plan waren om een politiestation op te blazen. De aanklachten, die tegenstrijdig en volledig ongegrond waren, veranderden meerdere keren terwijl het onderzoek liep. Er werd ons geen bewijs ten laste gelegd dat de aanklacht kon ondersteunen. Het was belachelijk, en puur een poging om ons als journalisten het zwijgen op te leggen. Het meest schrijnende is wel dat onze vriend Rasool nog steeds achter tralies zit in Turkije.

Advertentie

Phil, Rasool en ik waren eerder al vrienden, maar de acht zware dagen samen in de Turkse gevangenis versterkten onze band nog meer. We werden constant geduwd en bedreigd door boze nationalistische politieagenten. Eentje dreigde ons dood te schieten. We werden zeven uur geboeid en zonder water in een gloeiend heet militair voertuig gehouden. We sliepen op vieze matrassen en betonnen vloeren. Ondanks dit alles hielden we ons sterk en vonden we steun bij elkaar.

Toen een bewaker Phil en mij vertelde dat we vrij waren, was het dus des te pijnlijker dat we Rasool achter moesten laten. We sloegen onze armen om hem heen, en beloofden dat we zouden blijven vechten voor zijn vrijlating. Zijn gezicht was leeg – hij was compleet in shock. Hij knikte en zei: "Haal me hieruit, jongens."

Omdat we Britse paspoorten hadden en blank en Westers zijn, werden Phil en ik al snel uit de F-type-gevangenis gehaald. In tegenstelling tot ons is Rasool een Koerdische Irakees. Hij heeft dus geen sterke regering die achter de schermen aan zijn vrijlating werkt. Phil en ik werden naar het Adana-detentiecentrum gebracht. Daar leefden we drie dagen tussen gevangengenomen vluchtelingen, Syrische rebellen en vermeende IS-leden. Bij aankomst hadden we geen idee waarom we er waren, en hoe lang we zouden blijven.

Mohammed Rasool. (Illustratie door Molly Crabapple)

Toen we de ijzeren poort door geduwd werden, stopten de andere gevangenen met wat ze aan het doen waren, en staarden ons aan. We waren gesloopt en zagen er niet uit. Onze shirts waren stijf door het vuil. We hadden ons al meer dan een week niet echt gewassen, we hadden op betonnen vloeren geslapen, we waren afgevallen. Van de meer dan honderd mensen in het centrum, waren wij de enige twee westerlingen. In het F-type werden gevangenen niet onderling gemixt, vanwege de veiligheidsstatus van de gevangenis. Nu zaten we samen met iedereen. "Nu zijn we echt de lul," zei ik tegen Phil. "Jep," reageerde hij terwijl hij nep glimlachte en knikte naar iedereen.

Advertentie

We liepen door de vleugel, die bestond uit een zes meter brede gang met zes kamers aan elke kant. Aan het eind van de gang was een gedeelde douche- en toiletruimte. Rechts daarvan was de tv-ruimte. De omstandigheden waren niet super, maar vergeleken met de gevangenissen waar we eerder verbleven was dit het Hilton.

Een dikke Iranees van ongeveer vijftig, met een grijze sik en een paar gebroken tanden, groette ons in basaal Engels. "Hello," grijnsde hij. "Geen zorgen, kom maar met mij mee." De Iranees legde uit waar we waren. De andere 'gevangenen' waren, voor het grootste gedeelte, gewoon vluchtelingen die door de Turkse autoriteiten waren opgepakt.

Volgens het UNHCR verblijven er meer dan 1,7 miljoen vluchtelingen in Turkije. Daarmee huisvest het land de meeste vluchtelingen van de wereld. De mensen in Adana hadden geen idee wanneer ze vrijgelaten zouden worden. "Het is wel oké. Het is geen gevangenis," voegde de Iranees toe. Hij zat er op dat moment 41 dagen gevangen. Er zaten tralies voor de ramen en sloten op de poorten. Eigenlijk was het dus wel gewoon een gevangenis – een gevangenis voor vluchtelingen.

Toen we onszelf op Al Jazeera zagen in de tv-kamer, bedachten we ons dat we vroeg of laat wel uitgeleverd zouden worden. Het nieuws van onze vrijlating uit de eerdere gevangenis schoot over de tv met foto's van mij en Phil. We zaten samen met een 22-jarige vluchteling genaamd Ali. Hij schoot in de lach. Inmiddels was onze angst gelyncht te worden zo goed als verdwenen. De mensen heetten ons welkom. Ze gaven ons zakjes oploskoffie, die we behandelden als vloeibaar goud na een week op water en brood.

Advertentie

Ali hielp ons op weg. Hij leek de stoere jongen van de vleugel te zijn. Hij droeg altijd een vest en volgde elke ochtend na het gebed een strikt fitnessprogramma van pushups en jumping jacks. Mensen riepen hem constant om kleine ruzietjes op te lossen of om het eten te verdelen. Ali regelde een stapelbed voor ons op zijn kamer. We deelden de kamer met de Iranees en twee jongens van ongeveer twintig: Heli uit Palestina en Super uit Afghanistan.

Heli vond ons meteen aardig. Hij lachte bijna altijd. Zijn lach was scheef door een diep litteken in zijn bovenlip. Zijn hele lichaam zat onder de oude wonden. De meesten waren het resultaat van een autobom in Gaza, vorige zomer. Zijn vader, moeder en zes zusjes kwamen erbij om het leven. De littekens die van zijn polsen naar zijn schouder liepen, hadden een andere oorzaak. Uit wanhoop sneed hij zichzelf.

"Ik begon mezelf te snijden om hulp te krijgen," zei hij. 'Hulp' in de vorm van aandacht van de bewakers. De enige manier om ze te laten komen was door het slot op de poort te rammelen, maar dat duurde eeuwen. Na zes maanden in het detentiecentrum was Heli helemaal wanhopig, want hij had niets gehoord van zijn zwangere vrouw en hun jonge dochtertje. "Ik belde, maar ik kreeg geen verbinding. Nu mag ik van de bewakers geen telefoontjes meer plegen."

Ondanks zijn constante grijns had Heli een diepe bedroefdheid over zich. Die avond wees hij uit het raam toen we de zonsondergang bekeken. Hij stak zijn handen door de tralies en deed een opstijgend vliegtuig na. "Binnenkort gaan jullie terug naar Engeland. Ik, ik ben hier al zo lang. Ik moet gaan, maar geen kans, Adana, geen kans."

Advertentie

Toen trok hij een zakje chips open en schonk hij een glas Pepsi in om te delen. Nadat we meer dan een week alleen maar naar chloor smakend warm water uit een onbetrouwbare kraan hadden gedronken, was deze onverwachte snack een vriendelijk gebaar dat ik Heli nooit zou kunnen uitleggen, laat staan terugbetalen.

Die nacht rende Ali urenlang onze kamer in en uit. Het licht ging aan en uit. De deur sloeg dicht. Hij rende weg, en weer naar binnen. Ik vroeg Super wat er gebeurde. Super sprak perfect Engels, en hielp ons communiceren.

"Ali heeft iemand betrapt die zijn polsen doorsneed in de toiletten. Ik weet niet, ik denk dat hij depressief was. Het is een van de Somalische gasten." De volgende dag bij het ontbijt zat ik naast hem. Hij zag eruit alsof het leven zijn lichaam langzaam verliet. Een met bloed doorweekt stuk beddengoed zat om zijn linker pols. Ali had het verbonden. Hij werd niet naar het ziekenhuis gebracht, de bewakers wisten zelfs niet dat hij zichzelf had gesneden. De jongen was twintig jaar, en zat al vier maanden vast. Wanhopige daden als deze kwamen regelmatig voor in het detentiecentrum.

We zaten uren met de jongens, en praatten in variërende niveaus Engels. Ze vroegen ons naar het Westen – meestal over de vrouwen. We gaven zo goed mogelijk antwoord, en vroegen naar hun reizen, families en levens voordat ze in Adana kwamen. Ze werden onze vrienden.

Onze laatste nacht in Adana nam Heli ons mee naar een kamer verderop in de gang. Een groep Syrische vluchtelingen had ons uitgenodigd. Ze zongen anti-Assad-liedjes, dansten en gaven ons achterlijk sterke koffie. Ze waren goed in vorm, en zeiden allemaal voormalig soldaten te zijn van het Vrije Syrische Leger (FSA) in Aleppo.

Advertentie

Phil en ik vertrokken over een paar uur. Onze vlucht stond geboekt voor 03:00 uur. We deden mee met Heli en de Syriërs, we zongen, we lachten en grapten. Het lawaai kon door de hele gang gehoord worden. Mensen staken hun hoofd om de hoek om hallo te zeggen en mee te zingen. Toen kwamen de extremisten.

"Ik ben een moedjahedien!" schreeuwde een dikke man uit Tadzjikistan. Hij kwam, karakteristiek voor een extremist, de pret bederven. "Kinderen worden vermoord in Syrië, ik kwam om te vechten. Ik ben een moedjahedien!"

Er brak ruzie uit tussen de zelfverklaarde jihadisten – van wie de Iranees en vele anderen zeiden dat het IS-strijders waren, die waren opgepakt aan de Syrische grens – en de gasten van het FSA. De jihadisten waren niet blij dat de anderen het gezellig hadden met de kuffar (Phil en ik). Er waren ongeveer vijftien extremisten in het detentiecentrum, de meesten kwamen uit Tsjetsjenië. Ten minste drie ervan waren gewond: er was er zelfs één die in zijn hand een open kogelwond had die pus lekte. Ze hadden ons de afgelopen drie dagen getolereerd, sommigen waren zelfs vriendelijk. Het was nu duidelijk genoeg.

De FSA-mannen ruzieden boos terug. Een er van wees naar drie van de mannen waarmee we koffie dronken.

"Commando, commando, commando!" zei hij terwijl hij ze stuk voor stuk aanwees. De dikke jihadi uit Tadzjikistan hield uiteindelijk zijn mond en vertrok. Samen met Heli gingen wij ook terug naar onze kamer. Hij verzekerde ons met een keelgebaar dat hij de IS-strijders zou vermoorden als ze voor ons terugkwamen. Het was enigszins geruststellend, zeker omdat we een dag eerder zagen hoe Ali een mes maakte van een geslepen theelepel en een zakmes. Het lag ergens verstopt in onze kamer.

Toen we weer in onze kamer waren, raakte Heli gedeprimeerd. Hij was kwaad op de extremisten, en verdrietig dat we vertrokken. Net als Ali, die de hele dag had geslapen.

"Jullie zijn geboren in Engeland, dus jullie zijn christenen," zei Heli. "Ik ben geboren in Gaza, dus ik ben een Moslim. Maar er is geen verschil tussen ons." Hij vouwde zijn handen samen. "Vrienden." Hij raakte zijn borst aan op de plek van zijn hart. "Als je naar mij kijkt, zie je dat ik altijd lach en gelukkig lijk. Maar van binnen ben ik…" Hij kon het juiste woord niet vinden, maar hij liet zijn hoofd hangen en zei: "Geen kans, Adana."

Een paar uur later kwamen de bewakers Phil en mij halen. We zeiden iedereen gedag, en werden naar het vliegveld gereden. Het voelde goed om vrij te zijn, maar de vreugde werd overschaduwd door het feit dat we Rasool achterlieten in Turkije. Hij zit nog steeds in het F-type, zolang het 'onderzoek' nog loopt. Hij wordt verdacht van het 'bewust en gewillig een georganiseerde criminele groep steunen, zonder zelf deel uit te maken van de hiërarchische structuur van de groep.' Dit voorwendsel wordt steeds meer gebruikt door de Turkse staat om journalisten te intimideren. Ik weet dat Rasool onschuldig is van deze misdaden. Phil en ik wachten bezorgd op het nieuws dat ook hij door de ijzeren poort van Adana geduwd is, klaar om teruggestuurd te worden naar de vrijheid.

Teken de petitie om Rasool vrij te krijgen op Change.org