FYI.

This story is over 5 years old.

Stuff

Ik zat in de trein bij dagjesmensen die naar Amsterdam gingen en heb ze ongegeneerd geobserveerd

Eerst met ergernis, maar daarna met sympathie.

Er zijn deze dagen veel dagjesmensen in Amsterdam. Behalve gevoelsmatig is het nu ook wetenschappelijk bewezen, journalistiek gezien dan. Maar los van wat je van toeristen in Amsterdam vindt, is het belangrijk te weten dat het voor die mensen een enorm avontuur is om hier te komen. Van de week zat ik in een ramvolle intercity die een flinke pluk dagjesmensen van Zeeland naar Amsterdam vervoerde. De hitte was al vroeg op de dag oncomfortabel en de toeristen droegen kleding die men in de eerste plaats met comfort associeert en pas later met mode. Ik heb ze gedurende de reis ongegeneerd zitten observeren. Eerst met ergernis, maar daarna met sympathie. Dit vond ik het leukst:

Advertentie

Toen ik in Bergen op Zoom instapte, was het duidelijk dat ik geen zitplek zou vinden. Ik hield me koest, middenin de drukte op het balkon van de trein.

“Slecht geregeld”, zei een dame naast me.

“En ook zo duur!”, sprak de vriendin naast haar.

“Ze zeiden dat er een treinstel zou worden aangekoppeld in Roosendaal”, zei een wijze grijsaard die tegenover hen stond.

“Ik hoorde niets van wat ze zeiden hoor”, zei de vrouw die zich weer aan diens schouder vastklampte.

“Ze zeiden dat jongeren moesten opstaan voor ouderen. Maar die jongen zit daar nog gewoon!”, zei een vrouw die op een klapstoel bij het raam zat. Ze wees naar de overkant van de coupe.

Stressmondjes en wensdenken

Op Roosendaal werden wij overgeheveld naar een grotere trein, waarschijnlijk omdat de kortingsactie van de NS een groter succes was dan ze zelf hadden verwacht. De overvolle trein stroomde leeg en de mensen krioelden naar de andere kant van het perron, waar was aangekondigd dat de aansluiting naar Amsterdam zou zijn. De trein stond er nog niet, dus de dagjesmensen klampten hun tasjes vast en dikten in, richting de rand van het perron. De opwinding toen de trein aankwam rijden was voelbaar. Schuin achter me stond een vrouw die met een van de stress samengeknepen mondje probeerde met haar woorden de langsglijdende trein tot stilstand te brengen. Ze volgde de intercity met priemende ogen en zei fel binnensmonds: “Stop. Stop.” Haar stem was afgemeten en gespannen. “Stop.” Steeds als er een deur voorbij gleed zei ze met dezelfde gespannen stem: “Ja, hier. Hier.” Toen de trein nog altijd een aanzienlijke snelheid had, begon ze in de rijrichting mee te lopen, haar vriendinnen meetrekkend en mensen die netjes op hun plek stonden te wachten omver duwende.

Advertentie

Boefjes van de country line dance club

In de eersteklascoupé kwam ik tegenover twee van hen te zitten.

De een droeg een paarse fleecetrui, kort paarsroodgeverfd stekeltjeshaar en een bril met een lichtpaars montuur. Het frame waar de brillenglazen in zat was haast rechthoekig, maar met een lichte ovalen bolling. Haar broek was grijs en de pijpen kwamen niet verder dan halverwege haar schenen. Haar vriendin rechts van haar had ook kort haar, maar droeg een kloek spijkerjack in plaats van een fleecetrui en bij haar kwam haar blauwe spijkerbroek tot over de enkels.

De linker zei: “Zo, ik zit. Het zal me allemaal wat!”

“Heel onduidelijk allemaal”, zei de ander, “heel onduidelijk.”

“Ik blijf zitten hoor. We hebben geen kaartje voor de eerste klas, maar we merken het vanzelf wel”, zei de linker. Ze glimlachte er zenuwachtig bij, als een puber die straf van de meester vreest maar die zich toch groot houdt voor zijn vrienden.

“Mag ik vragen wat gaan jullie doen?”, vroeg ik.

Blij dat het ijs gebroken was zei de linker: “We zijn van de Country Line Dance Club en we gaan een dagje met onze lerares naar Amsterdam. Zij gaat iedere zomer eens in de twee weken fietsen, maar nu wilde ze dat ergens anders doen.”

“Maar wij gaan niet fietsen hoor”, zei de ander. “Ik heb last van mijn rug, en zij is net aan d’r knieën geopereerd. Dus wij gaan lekker een beetje op het terras zitten, of bij de Bijenkorf ofzo. Lekker wijntjes drinken, haha.”

“Ik mag alleen maar een wijntje. Maar als ik er een op heb, wil ik er gelijk nog een. Op een been ken je niet lopen, zeggen ze. Maar ik loop sowieso al mank, en als ik er twee op heb loop ik ook nog scheef!”

Daar lachten ze hard om. Toen stokte ons gesprek, en de rest van de rit keken ze zenuwachtig achterom om te zien of er geen conducteur aan zou komen, en of hun vriendinnen nog wel verderop in de coupe zaten.