Schipbreukelingen op eiland
Op het vulkanische strand van ‘Ata. Alle foto’s door John Carnemolla.
extreem

Ik bracht als tiener 15 maanden door op een onbewoond eiland

De nu 74-jarige Mano zat in 1966 vast op een eilandje in de Grote Oceaan, nadat hij met vijf vrienden een boot had gestolen en in een zware storm terechtkwam.

In 1966 stuitte de Australische reiziger Peter Warner op ‘Ata, een eiland dat onderdeel is van de eilandengroep Tonga in de Grote Oceaan. Daar ontdekte hij iets opmerkelijks: er leefden zes jongens die vijftien maanden eerder als vermist waren opgegeven.

De tieners vertelden dat ze met een vissersboot waren gekomen vanuit de haven van Nuku'alofa, zo’n 160 kilometer ten zuiden van ‘Ata, omdat ze zin hadden in avontuur. Maar toen raakte de boot beschadigd in een storm en dwaalden ze acht dagen over zee zonder iets te eten of te drinken te hebben, waarna ze uiteindelijk op het onbewoonde eiland strandden. Daar bouwden ze een hutje en overleefden ze op een dieet van vis, banaan en papaja’s.

Advertentie

Het was destijds groot nieuws. De Australische fotograaf John Carnemolla ging naar het eiland om vast te leggen hoe de jongens er hadden geleefd. Het verhaal haalde de internationale krantenkoppen, maar raakte daarna in de vergetelheid – totdat Rutger Bregman het opnieuw onder de aandacht bracht met zijn boek De meeste mensen deugen.

Een van de schipbreukelingen is nu 74 jaar, en heet Sione Filipe Totau, ook wel bekend als Mano. In een nieuwe aflevering van onze podcast Extremes, die je hier op Spotify kunt beluisteren, vertelt hij hoe het was om als negentienjarige jongen op het eiland te overleven. Wat hieronder volgt is een fragment uit dit gesprek.

Schipbreukeling_bij_klif.jpeg

Een van de jongens zit op een klif. Alle foto’s door John Carnemolla.

Ik ben opgegroeid in Tonga, op het eilandje Ha'afeva. Het is erg klein – zo’n twee bij één kilometer – en dat besefte ik al helemaal toen ik op school aardrijkskunde en geschiedenis kreeg, en ik zag dat de Fiji-eilanden en Nieuw-Zeeland veel groter waren. Ik heb altijd gedacht: hoe kan ik hier weg? Ik wilde wat zien van de wereld.

Op een dag zei een van mijn vrienden: “We gaan naar Fiji. Wil je mee?” We hadden geen boot, maar die wilde hij gewoon jatten. Ik besloot mee te doen. Na school liepen we over het strand en bekeken we welke boten er waren. Er was een man die zijn boot elke dag op dezelfde plek neerlegde, altijd rond zes à zeven uur ’s avonds. Dus op een dag pakten we vlak daarna zijn boot en voeren we weg.

Advertentie

We waren met ons zessen, allemaal vijftien tot negentien jaar. Een van de jongens was een ervaren zeiler – zijn vader had precies dezelfde boot. We hesen het zeil en verlieten de haven. Er stond een stevige wind.

Rond middernacht konden we Nukuʻalofa niet meer zien liggen. De wind woei steeds harder en de golven werden almaar hoger. Er ontstond een storm en aangezien we het zeil niet op tijd hadden laten zakken, werd het door de windstoten van de boot gerukt.

Schipbreukeling.jpeg

Toen fotograaf John Carnemolla in 1966 met de jongens terugging naar het eiland, lieten ze hem zien hoe ze de tijd hadden doorgebracht. Ze hadden onder meer muziekinstrumenten en dit houten beeld gemaakt.

De volgende dag was er wat motregen. We dreven zonder zeil midden in de oceaan en probeerden regenwater op te vangen in blikken die we aan boord hadden gevonden, maar hadden verder helemaal geen voedsel. Sommige jongens begonnen te huilen, maar er was niks dat we konden doen. We moesten hoop blijven houden, maar ik maakte me zorgen dat we het niet zouden overleven.

Zo dreven we acht dagen op zee – totdat we bij het eiland Ata terechtkwamen. In de ochtend zagen we het al in de verte opdoemen en de wind bracht ons langzaam dichterbij. Pas laat in de avond kwamen we echt goed in de buurt. Het was een vulkaaneiland, met hoge kliffen. We deden een gebed en toen zei ik tegen de rest: “Ik ga eerst – kom niet uit de boot totdat ik terug ben.”

Schipbreukelingen.jpeg

De jongens laten zien hoe ze rauwe vis aten toen ze eindelijk aankwamen.

Ik sprong van de boot en zwom door de golven. Toen ik vaste grond onder mijn voeten kreeg, zag ik het hele eiland ronddraaien – alleen kwam dat niet door het eiland, maar door mijzelf. We hadden acht dagen zonder voedsel of water gezeten, dus alles tolde nogal. Nadat ik op adem was gekomen riep ik: “Ik ben er!”

Advertentie

Ze kwamen allemaal aan wal. We zeiden een gebed en hielden elkaar huilend vast.

We vielen in slaap en werden pas wakker toen de volgende ochtend de zon opkwam. Het eerste wat we deden was proberen om naar de top van het eiland te klimmen. Onderweg stapte ik op een tak, die helemaal kleddernat was. Ik pakte ‘m op, brak er kleine stukjes van af en likte eraan – het was het eerste vocht dat ik in een week had gedronken.

Eenmaal boven keken we omlaag, naar de kliffen om ons heen. We leefden nog. We hadden vaste grond onder onze voeten en dat gaf ons hoop.

We probeerden een vuurtje te maken, maar waren nog erg zwak. Maar nadat we in de zee naar schelpdieren hadden gezocht en ook nog papaja’s en kokosnoten hadden gevonden, waren we langzamerhand in staat om de takken stevig tegen elkaar te wrijven, en zo een kampvuur te maken. Toen waren we inmiddels drie maanden verder – het was de eerste warme maaltijd die we in tijden hadden gehad.

schipbreukelingen_met_ukelele.jpeg

De jongens bij hun hut met een zelfgemaakte ukulele.

Daarna wilden we een hutje bouwen. Ik wist zelf hoe je met kokosbladeren kunt weven, dus daar maakten we de bemuring van. Dat was na twee weken gelukt en daarna verdeelden we de binnenruimte van het huisje. Er was een vuurplaats in het midden en we hadden bedden van bananenbladeren. We hadden alles in een schema verwerkt: van hoe we het vuur stookten en onze gebeden opzeiden tot hoe we voor de bananenbladeren moesten zorgen. We moesten goed samenwerken, aangezien we wisten dat we hier niet zomaar zouden weg zouden komen.

Advertentie

Ik heb er nooit echt van genoten, want ik wilde dolgraag terug naar mijn familie. Daarom besloten we na een maand een vlot te bouwen. We kapten een stel flinke bomen en brandden de takken door met vuur. Maar toen we het vlot eenmaal op het water brachten, dreef het gewoon een beetje langs het strand, in plaats van dat we er echt de zee mee op konden. We waren bang dat we nooit meer thuis zouden komen.

schipbreukelingen_drukbank.jpeg

Naast het hutje maakten de jongens ook deze drukbank.

Ik probeerde niet na te denken over hoelang we hier al waren. Ik hoopte dat er iets zou gebeuren, en als het niet vandaag zou zijn, dan wel morgen. Het voelde niet alsof we er al vijftien maanden zaten.

Op een dag zagen we in de verte een boot. De boot kwam dichter en dichter bij het eiland. Steven zag hem als eerste en sprong in de zee om eropaf te zwemmen. De schipper, meneer Warner, vertelde later dat een van zijn metgezellen had gezegd een menselijke stem te horen – waarna hij zelf had gezegd dat het waarschijnlijk gewoon de vogels waren. Maar toen zag hij Steven in de zee zwemmen. Hij keek wat beter en zag toen vijf naakte jongens met lang haar op het strand staan.

Dat moment was onbeschrijfelijk. De spanning gierde door onze lijven. We hadden het overleefd, en ik kon eindelijk mijn familie weer zien.

Eenmaal thuis vierden we het drie dagen lang. Eerst met onze families, daarna met de kerk en daarna met het hele eiland.

Schipbreukeling_Mano.jpg

Mano. Foto door Julian Morgans.

Als ik terugkijk op die tijd, realiseer ik me dat we echt veel hebben geleerd. Waarschijnlijk meer dan we ooit op school hadden gedaan. Op het eiland leerde ik hoe je op jezelf moet vertrouwen. Nu besef ik dat het niet uitmaakt wie je bent, hoe je eruitziet of wat dan ook, want als je echt in de problemen zit, zie je pas echt wat er nodig is om te overleven.

Dit is een fragment uit onze podcast Extremes. Luister hier gratis naar het volledige interview op Spotify.

Volg VICE België en VICE Nederland ook op Instagram.