FYI.

This story is over 5 years old.

nieuws

Griekenland heeft het gehad met illegale immigranten

In Griekenland zijn veel illegale immigranten. Maar omdat recessies de zwaksten en armsten altijd eerst treffen, zijn zij het hardst de lul. Een reportage.

Foto's door Henry Langston

De rivier Maritsa, verraderlijk kalm op deze afbeelding, bevat sterke stromingen die het voor grenshoppers moeilijk maken om over te steken.

Ik groeide op in Athene. Het is hartverscheurend om te zien hoe de stad is getransformeerd van de sprankelende culturele metropolis uit mijn jeugd tot het epicentrum van de Griekse financiële Apocalyps. De sfeer is er vijandig en vreemd. Ik overdrijf niet als ik zeg dat veel mensen zijn doorgedraaid; ze lopen maar een beetje rond terwijl ze onzin uitkramen of uitbarsten in geschreeuw. Het is er troosteloos.

Advertentie

Ondanks het klimaat van dreigende faillissementen en wijdverbreide corruptie is een van de opvallendste aspecten van het hedendaagse Griekenland het grote aantal illegale immigranten die de straten bevolken. Veel van hen zijn ontsnapt aan oorlog, honger of landen met enge ziektes en zijn nu op zoek naar een betere toekomst. Helaas hebben ze een verkeerd moment uitgekozen om Griekenland aan te doen: hier is het niet heel veel beter dan waar ze vandaan komen. Omdat we nieuwsgierig waren naar het effect van de afgrijselijke bezuinigingsmaatregelen van Griekenland op ‘s lands minst bevoorrechten—en vice versa—huurden fotograaf Henry Langston en ik een auto. We gingen op weg naar Orestiada, een grensdorpje dat steeds beruchter wordt als toegangspoort tot de rest van Europa.

In 1989, na de val van het Oost-Europese communisme, kreeg Griekenland te maken met een eerste golf van economische migranten. Destijds waren de meeste immigranten Albaniërs, Bulgaren en Roemenen, die misbruik maakten van het feit dat de noordelijke grens zo lek was als een mandje. De laatste tien jaar is deze toestroom verschoven naar het oosten van Griekenland, dat nu een belangrijke toegangshaven tot Europa is geworden. Dit komt vooral door oorlogen en politieke onrust in Afrika en het Midden-Oosten. Volgens Frontex—de organisatie die verantwoordelijk is voor de bewaking van EU-grenzen—zijn er in de eerste negen maanden van 2011 maar liefst 112.844 immigranten geregistreerd door de autoriteiten. In dezelfde periode in 2010 waren dat er 76.697.

Advertentie

De vaakst gebruikte route voor immigranten die Europa in willen is via de Grieks-Turkse grens, die samenvalt met de rivier Maritsa. In 2010 vond de politie van Orestiada 26 lijken in en rond de rivier. In een poging de toestroom te stoppen, besloot de regering een barrière op te werpen om zo de landsgrens te blokkeren. Dit project is sindsdien een paar keer vertraagd en opnieuw opgestart; mensenrechtenorganisaties protesteren tegen de constructie en de EU staakt de financiering ervan. De fundering voor de grensfortificatie is begin februari al gelegd, maar of de muur ooit wordt afgebouwd, moet nog blijken.

Aras, een Pakistaanse migrant, toont een foto van zijn vijftienjarige broer, die hij probeert te bevrijden uit een detentiecentrum.

We reden pas een paar minuten door de uitgestrekte vallei vol katoen- en suikerrietvelden die het Evros-gebied kenmerken, toen we plotseling vijf mannen zagen die langs de snelweg richting de regionale hoofdstad Alexandroupoli liepen. Ondanks het koude weer waren ze luchtig gekleed en zichtbaar vermoeid. Ze keken weg toen ze zagen dat wij een camera bij ons hadden. Dat was voor ons een teken dat we de goede kant op reden. Op weg naar onze eindbestemming zagen we nog meer migranten voorbijkomen; niemand van hen had zin om met ons te praten. Bij aankomst hadden we in een plaatselijk restaurant een ontmoeting met de voormalige burgemeester van Orestiada, Aggelos Papaioannou en zijn vriend Stathis. We kwamen erachter dat Stathis als knoflookboer werkt; zijn land bevindt zich slechts meters van de grens af.

Advertentie

“Ze lopen door het veld en zien er verschrikkelijk, hongerig en nat uit,” zei Stathis, die met consumptie sprak en ons dus met kleine stukjes half gekauwd vlees besprenkelde. “Meestal zijn het nog kinderen, niet veel ouder dan twintig. Ik kan niet veel voor ze betekenen. Ik weet nog wel dat ik in de jaren ‘80 bij de grens zat te wachten in mijn vrachtwagen, voor het geval er iemand kwam opdagen die hulp nodig had bij het oversteken van de grens. Dat was een makkelijke manier om een extra zakcentje te verdienen. Tegenwoordig geldt dit als een zwaar misdrijf. Daarom geven we ze een flesje water of wat voedsel, maar daar blijft het zo’n beetje bij.” Ik vroeg of het aantal mensen dat de grens oversteekt verschilt per seizoen. “Niet echt,” antwoordde Stathis. “Ze komen hier steeds met tientallen tegelijk. Echt, ik heb zelfs mensen in rolstoelen de grens over zien steken. Vorige week werden er vijf lijken uit de rivier gevist.”

“Naast jouw stuk grond liggen veel oude mijnenvelden. Zijn die mijnen nog actief?” Aggelos nam het woord, terwijl Stathis onze derde fles wijn bestelde. “Die mijnen liggen daar sinds 1964,” zei Aggelos. “In die tijd vertelden de Turkse smokkelaars tegen christelijke migranten dat het gewoon moestuintjes waren, die ze gerust konden doorkruisen. Elke dag hoorden wij explosies en vonden we lichaamsdelen. Maar vijf jaar geleden hebben ze die plek opgeschoond.”

De volgende ochtend bezochten we het politiebureau van Orestiada. Daar ontmoetten we hoofdcommissaris George Salamangas, een grote man met de opmerkelijke neiging om tijdens het praten steeds op zijn eigen vingers te spugen. Nadat hij er een officier op uit had gestuurd om koffie voor ons te halen, deed hij zijn computer aan en liet hij ons een PowerPoint-presentatie zien, compleet met grafieken, foto’s en night vision-beelden van migranten die de grens oversteken, en hun daaropvolgende arrestatie. Salamangas vertelde ons dat Turkije mensen uit islamitische landen niet langer om een visum vraagt. Nu proberen veel migranten Europa dus illegaal binnen te komen door het vliegtuig te nemen van Casablanca naar Istanbul. Vanaf daar betalen ze smokkelaars een aanzienlijk bedrag—meestal tussen de duizend en tweeduizend euro—om hen van Istanbul naar Alexandroupolis te brengen. In 2010 werd Evros het meest geliefde toegangspunt tot Europa. In datzelfde jaar werden er ongeveer 36.000 illegale immigranten gearresteerd (in vergelijking met 3.500 in het jaar ervoor). Toen verscheen Frontex ten tonele.

Advertentie

“Samen met Frontex werkten we aan Operatie RABIT, waarmee we de aantallen onder controle hebben weten te houden,” zei Salamangas. “Dit jaar staat de rivier bijna droog, dus hebben onze inspanningen niet veel effect. Als de rivier hoog water heeft, zijn de gevaren veel groter. De smokkelaarsboten hebben geen motoraandrijving, dus moeten de migranten roeien. De meesten van hen weten niet hoe je moet roeien of zwemmen, terwijl de stroming zo sterk is dat het de boten doet afdrijven. Vaak dwingen de smokkelaars hen om de rivier in te springen, soms met extreem geweld.” Hij liet ons wat beelden zien van mensen die uit een vrachtwagen stappen. Ieder van hen krijgt nog even een klap met een geweer mee als afscheidspresentje van hun smokkelaar. “Degenen die we niet arresteren, komen langs en geven zichzelf aan,” ging hij verder. “Dat is het vreemde.”

Salamangas legde ons uit dat de migranten in Griekenland gescreend willen worden. Op die manier wordt dat land namelijk verantwoordelijk voor hun asielaanvraag, zoals vastgelegd in het Verdrag van Dublin. Als zo’n migrant dus wordt gepakt terwijl hij paspoortloos door Europa zwerft, stuurt men hem terug naar Griekenland. “Om door te gaan voor politieke asielzoeker,” vertelde Salamangas, “zeggen blanke migranten vaak dat ze Palestijns zijn, en zwarte mensen zeggen dat ze uit Somalië komen. Het enige wat we kunnen doen is hopen dat de muur medio 2012 klaar is. Niemand van hen wil in Griekenland blijven, zeker nu niet, met de crisis. Ze gebruiken onze grenzen alleen als weg naar binnen. Het is belangrijk om dat te benadrukken: dit zijn geen Griekse grenzen, maar Europese.”

Advertentie

Ik vroeg Salamangas naar berichten over slechte levensomstandigheden in de detentiecentra, waarop hij antwoordde “Een van onze centra ligt in Filakio, Orestiada. Daar is ruimte voor 294 mensen. Dat is veel te klein. Tot 2009 was alles prima. Ik weet toevallig dat het Ministerie van Burgerbescherming en de politie proberen om grotere ruimtes voor ze te vinden.” Daarna spuugde hij op zijn duim, wat wij als een teken opvatten dat we moesten verkassen.

Een 24-jarige Algerijn, duidelijk de laatste romanticus op aarde, biedt de auteur een huwelijk aan met het oog op een visum.

Onze volgende stop was natuurlijk Filakio. Toen we de binnenplaats van het detentiecentrum binnenkwamen, zagen we ongeveer dertig mannen (en een baby) die zojuist waren gescreend en nu wachtten op de bus naar Athene, waar ze maximaal drie maanden zouden mogen blijven; daarna lopen ze het risico op permanente opsluiting.

Een Algerijn met de naam Kyle Farid legde ons uit: “Ik heb dit al een keer gedaan en ben in Engeland gekomen zonder gepakt te worden. Ik woonde in Roehampton. Toen werd mijn moeder, die in Algerije zit, ziek en moest ik terug. Maar mijn vriendin zit in Engeland.” Volgens Kyle pikte het Turkse leger hem de dag voor ons bezoek op en gaven ze hem een pak slaag, waarna ze hem bij de grens aan smokkelaars overdroegen. “Ze behandelen ons niet slecht, maar de omstandigheden zijn niet goed. Er zijn geen douches en het eten is verschrikkelijk.”

Aras, een 22-jarige Pakistaan, vertelde ons dat hij plannen heeft om Griekenland te verlaten nadat zijn vijftien jaar oude broer is vrijgelaten. “Ik wil terug naar Pakistan,” zei hij. “Ik probeer mijn broer vrij te krijgen en dan gaan we. ”

Onze reis liep ten einde, maar ik wist nog steeds niet zeker wat ik van de situatie moest vinden. Het was duidelijk dat de rest van Europa de Griekse grensproblemen negeert, maar het is een probleem dat niet kan worden opgelost voordat de EU de waslijst aan oorzaken van het probleem heeft afgewerkt. Aan de andere kant is deze wereld een treurige plek en zou iedereen het recht moeten hebben een beter leven te zoeken zonder te stuiten op mijnenvelden, koude rivieren en klootzakken met geweren.

Diezelfde nacht aten we in Vissa, een piepklein dorpje net buiten Orestiada, slechts meters verwijderd van de grens. We zaten in het enige café dat we konden vinden en met uitzondering van onszelf waren de enige gasten een stuk of tien mannen die waarschijnlijk in de tachtig waren. De eigenaar, George, begon te vertellen over de lange smokkelaarstraditie van het dorp: “Het begon allemaal in de jaren ‘40 met de oorlog: we smokkelden eten en dieren uit Turkije. In de jaren ‘50 en ‘60 was het voornamelijk bont en in de jaren ‘70 marihuana. In de jaren ‘80 cocaïne en Pakistanen. Toen werden de Turken wakker en stierf onze handel uit.”

De uitspraken van George hielpen mij misschien niet met mijn morele dilemma, maar alles werd tenminste een beetje in perspectief geplaatst. Wie weet in welke riskante zaken deze knuffelbare opaatjes zich in hun tijd nog meer hebben gemengd? Wie weet hoe schattig onze eigen misdaden er misschien uitzien over tientallen jaren?