Blank, lesbo, allochtoon: het zijn allemaal woorden die misschien al een tijdje niet meer in je vocabulaire voorkomen. We zijn bewuster gaan nadenken over ons taalgebruik. Woorden staan immers nooit op zichzelf, maar dragen ervaringen, geschiedenis en context met zich mee. En die context kan veranderen: woorden die aanvankelijk een onschuldige manier leken om iemand aan te spreken of te omschrijven, kunnen een vervelende of zelfs stigmatiserende betekenis krijgen.
Dat maakt de zaak niet altijd even makkelijk. Waar woorden als coronakapsel of tinderdate moeiteloos de Nederlandse taal insluipen, roept het doelbewust veranderen van een woord vaak grote weerstand op. De afgelopen jaren was er regelmatig gedoe als er werd voorgesteld om van een woord met onbedoelde bijklank af te stappen. Columnist Marianne Zwagerman maakte bijvoorbeeld veel los toen ze boos werd op iemand die het woord ‘laagopgeleid’ gebruikte. Toen de NOS in 2018 bekend maakte ‘wit’ de voorkeur te geven boven ‘blank’, omdat ‘blank’ in tegenstelling tot ‘wit’ een positieve connotatie heeft, volgden er zelfs Kamervragen van de PVV.Maar in plaats van focussen op wat er allemaal wel en niet meer zou mogen, is het veel interessanter om eens stil te staan bij het effect van bepaalde woorden op de mensen op wie ze betrekking hebben. Hoe bepalend kan een typerende term zijn voor je zelfbeeld? Is zo’n hokje in alle gevallen even beklemmend? Wat doet het met je als je regelmatig wordt aangeduid met een woord als ‘autist’ of ‘halfbloed’? En is het uitbannen van een woord altijd de beste oplossing? Wij spraken zes jongeren die zelf met dit soort labels te maken krijgen.
Dzjela Samedova (23)
Advertentie
In het begin vond ik het niet erg als iemand me buitenlander noemde, want dat ben ik toch ook? Maar na een tijdje merkte ik dat het een verwijt was. Buitenlander werd steeds vaker ‘vieze buitenlander’, ik besefte dat ik er niet bijhoorde. Vanaf dat moment kreeg het woord voor mij een vervelende bijklank, en die heeft het nog steeds.Maar hoe gek het ook klinkt, ik word ook niet graag Nederlander genoemd. Ik ben geboren in Azerbeidzjan als kind van een katholieke moeder en een Islamitische vader: die combinatie kon daar destijds absoluut niet, en mede daardoor zijn we gevlucht. Mijn ouders hebben veel moeten doorstaan om mij en mijn broer naar het veilige Nederland te krijgen. We hebben in drie verschillende asielzoekerscentra gewoond en ik heb pas twee jaar geleden met veel moeite een Nederlands paspoort gekregen. Op het moment dat iemand mij Nederlander noemt, voelt het alsof al die moeite ineens wegvalt. Alsof het vanzelfsprekend is dat ik hier ben.Omdat ik Europese looks heb en inmiddels accentloos Nederlands spreek, vergeten mensen vaak wat ik heb meegemaakt. Sommigen maken achteloze opmerkingen over buitenlanders. Als ik daar dan iets van zeg, krijg ik te horen: “ja, maar jij bent anders.” Hoezo ben ik anders? Omdat jij mij kent? Omdat ik niet aan jouw beeld van een buitenlander voldoe? Over de term ‘Nederlander met een migratieachtergrond’ ben ik wel erg te spreken. Daarmee erken je dat ik erbij hoor, maar je benoemt ook mijn verleden.”
Advertentie
Yannick de Jonge (24)
Advertentie
Ik ben nu op een punt dat ik er wel wat van zou zeggen als iemand me halfbloed noemt, maar boos maakt het me ook niet. Het heeft bij mij ook lang geduurd voordat ik erachter kwam wat het woord écht zegt, als iemand anders nog niet op dat punt is kan ik ze dat niet kwalijk nemen. Maar ik zou het wel jammer vinden. Er zijn zoveel betere manieren om mensen met ouders uit twee verschillende culturen aan te duiden. Gemengd bloed klinkt al een stuk neutraler. Of beter nog: noem me gewoon Surinaams-Nederlands. Je hoeft niet alle mensen met meerdere afkomsten op een hoop te gooien.”
René Bizimana (27)
“Het is natuurlijk lastig om met zekerheid te zeggen, maar ik geloof dat ik in Rwanda ook mijn eigen geluk zou hebben opgebouwd. Als ik daar was gebleven was ik een heel ander mens met een ander perspectief geweest, maar niet minder gelukkig. Door de oorlog hadden we alleen geen keuze meer.Toen we in het asielzoekerscentrum in Nederland aankwamen was ik acht jaar. Ik was volop bezig met kind zijn: buitenspelen, mensen leren kennen, ontdekken. Maar toch was er altijd een gevoel dat ik toen niet helemaal kon plaatsen: stress. Mijn ouders moesten zich aanpassen aan een nieuwe cultuur, heel veel regelen en er tegelijkertijd zijn voor hun opgroeiende kinderen. Alle kennis die ze hadden opgedaan was ineens niets meer waard, hier moet je helemaal opnieuw beginnen.
Advertentie
Daarom vind ik het zo gemakzuchtig en egoïstisch om mensen te bestempelen als ‘gelukszoeker’. Als jij je ook maar een beetje verdiept in waarom die mensen naar een ander land trekken, dan zou je zien dat deze mensen helemaal niet bezig zijn met geluk: ze zijn bezig met overleven. Ik vind het een erg westers perspectief. Zo van: hier is alles het beste, en als je niet in het Westen geboren bent zal je wel niet gelukkig zijn.Hoewel ik me helemaal niet identificeer met het woord ‘gelukszoeker’, krijgt volgens mij iedereen die in een asielzoekerscentrum heeft gezeten er wel mee te maken. Ik merkte dat ik het me best wel aantrok toen het woord vaak werd gebruikt in de discussie over hoeveel vluchtelingen Nederland gaat opvangen. Ik heb me dan ook voorgenomen er voortaan wat van zeggen als iemand in mijn omgeving het woord gebruikt.Toch geloof ik niet dat het uitbannen van een woord het antwoord is. Ook al leven we nu in een tijd waarin mensen veel beter op hun woorden letten, dat ik anders ben voel ik altijd. Laatst ging ik met klasgenoten naar een chic theater in Amsterdam waar veel rijke, hoogopgeleide mensen komen. Toen ik even alleen rondliep voelde ik de blikken. Als mensen het niet uitspreken, stoppen ze je wel in een hokje met hun ogen. En ik kan het eigenlijk niemand kwalijk nemen: denken in hokjes zit nou eenmaal in onze natuur. Mensen die praten over ‘gelukszoekers’ doen dat ook alleen maar omdat dat beeld ze aangeleerd is. Daarom is bewustwording en educatie een belangrijk onderdeel voor verandering. Een woord veranderen heeft geen zin als mensen niet begrijpen waarom het kwetsend is.”
Advertentie
Iris van Egten (22)
Advertentie
Dat in hokjes stoppen gebeurt ook weer in andere vormen. Tegenwoordig wordt iedereen die queer is op één hoop gegooid als lhbtiq+-gemeenschap, terwijl je het dan hebt over zo’n uiteenlopende groep individuen met heel uiteenlopende ervaringen. Zoveel mogelijk letters van het alfabet worden achter elkaar geplakt om maar aan te duiden dat iemand niet heteroseksueel en/of cisgender is, wat ik erg vermoeiend vind. Onderdrukking is inderdaad iets dat ons allemaal bindt en daarom zouden we solidair moeten zijn, maar in de realiteit gebeurt dat niet altijd. Daarom vind ik het soms lastig dat deze gemeenschap steeds als één aangeduid wordt. Het wekt de indruk dat solidariteit in deze gemeenschap vanzelfsprekend is.”
Kim Blijerveld (22)
Advertentie
Het lastige is dat kinderen al vroeg leren neerkijken op laagopgeleiden. Dat begint op de basisschool, met ouders die balen als hun kind lager advies dan havo krijgt. Toen ik vmbo-kader advies kreeg vond ik dat prima, maar ik merkte aan de ouders van andere kinderen dat dit niet iets was om tevreden mee te zijn. Ik kwam op een gemengde middelbare school, maar de vmbo’ers en de havo-vwo’ers kregen wel les in een ander gebouw. Daar werd ineens erg zichtbaar hoe er over ons werd gedacht. Dat zat in kleine dingetjes: zo werd het andere gebouw veel beter onderhouden en hing er duurder wc-papier dan bij ons. Ook mochten de havo en vwo-leerlingen in ons gebouw komen, maar wij niet in dat van hen. Dat was extra jammer omdat ze daar lekkere zitzakken hadden die wij niet mochten: die zouden we toch kapot steken, werd ons verteld.Ik mag dan laagopgeleid zijn, maar ik ben nooit gestopt met groeien. Mijn opleiding tot schoonheidsspecialiste heb ik versneld gedaan, toen ben ik nog een niveau omhoog gegaan en heb ik verschillende cursussen gevolgd. Daarna heb ik vier jaar lang bij meerdere salons gewerkt, en nu ben ik zelfstandig ondernemer met een eigen salon aan huis. Mijn vader was ook ondernemer en heeft me altijd aangemoedigd om mijn eigen bedrijf te beginnen. Ik had daar eerst niet zo’n zin in, maar toen er vlak na zijn overlijden een ruimte vrijkwam heb ik me meteen ingeschreven bij de KvK. Het was alsof het zo had moeten zijn.
Advertentie