FYI.

This story is over 5 years old.

Literatuur

Lees hier ‘Winterpels’, het verhaal van Carl Plaisier uit het nieuwe SAMPLER

De jongens van Das Mag lanceren een nieuw boek vol literair talent uit Vlaanderen en Nederland.

De jongens van uitgeverij Das Mag zijn nogal ondernemend. Ze zijn nauwelijks terug van het containerpark waar ze Das Magazin bij het oud papier gingen zetten of ze lanceren alweer wat nieuws. Onder het motto ‘Literair talent anno morgen’ gooien ze hun Sampler op de markt. Vanaf morgen kun je het boek met acht verhalen kopen voor de prijs van een kebab of gratis downloaden als e-book.

Hieronder kun je alvast het stukje lezen van Carl Plaisier (1991), een Gentenaar die in Brussel voor scenarist studeerde. ‘Winterpels’ gaat over een componist die ruziet met zijn ex-vrouw terwijl hij een affaire heeft met zijn assistente. Een verhaal zo oud als de straat, zeker als je in zo’n straat woont die lang geleden werd aangelegd.

Advertentie

WINTERPELS

Ik vergis me, maar in mijn herinnering stond de zon dagelijks hoog tot het nacht werd. Slakroppen schoten in alle vormen en kleuren uit de grond. G kweekte zijn sla niet onder serreglas maar onder netten. Het risico op vorstschade vond hij bij het telen passen. Na een koude nacht, als de temperatuur terug boven nul kwam, zouden de plantjes zich herstellen. G hield van de kracht van zijn gewassen.

De maaswijdte van het nylonnet zeefde de zonnestralen zuiver en hield indringers buiten. Op een
dag wrong zich toch een mus naar binnen. Eenmaal volgegeten, raakte hij verstrikt. Het paniekerig
gekwetter klonk door tot bij ons in de keuken. Ik was opgewonden. G bleef bedaard. Hij wisselde zijn pantoffels niet voor laarzen. Naast elkaar sloften we door de dauw.
Op het wegeltje trokken we het net naar ons toe. Iedere beweging van G ging moeizaam. Hij zei: ‘We zijn twee vissers die mussen uit de lucht lokken.’

Ik zie zijn vuist met daartussen scherp en doornig twee spartelende mussenpootjes. Het gekwetter van de mus neemt toe. Dan houdt het op en glijdt de mus van G’s open handpalm, niet als vogel maar als een donkere natte broodkorst. G zegt dat de hartslag van het vogeltje van angst overkop ging. We spraken af om mijn moeder niet van streek te maken.

Dan begint G naar scheuren en samenhang in het net te zoeken. Die avond kan ik niet slapen. Ik voel ik dat ik iets waarachtigs heb meegemaakt. Iets waaraan ik later herinneringen kan koesteren. Drie lentes lang heb ik geloofd dat vogels een zwak hart hadden waar je als log mens voorzichtig
mee moet zijn. Daarna vond ik G een wrede man. En omdat zijn hartslag intussen ook was opgehouden, kon hij het omgekeerde niet meer bewijzen. Zo bleef G een wrede man. Wat ik probeer te zeggen is: U leeft nog. Wanneer u heeft kunnen boeten, kunt u misschien aantonen dat ik me niet in u heb vergist.

Advertentie

* Ik wil u geen schuld aanpraten. Schuld is smerig. Voor degene die het voelt en voor degene die het opwekt. In een interview noemde u schuld een brug omdat ze een verbinding is die niet bestaat zonder overkant. Ik vraag u: ‘Voelt u zich soms verantwoordelijk?’ U knijpt uw ogen samen als een schutter voor een schot en zegt dat het korte antwoord ja is en het lange antwoord nee.

Het nut van een gesprek is overschat en bovenal eenzijdig. Voor de spreker zit het genot in gehoord worden. Er is daarvoor een luisteraar nodig. Voor de luisteraar zit het genot niet in het luisteren maar in het doorvertellen. Genot dat tussen twee mensen op een verschillend moment plaatsvindt is misbruik.

Ik ben verrast dat u me laat uitspreken. Dan, als het ware teder, wendt u zich tot mij, wrijft in uw nek, dan in uw ogen en zegt: ‘Maar dan willen spreker en luisteraar toch net hetzelfde?’ * Ons eerste gesprek was een sollicitatiegesprek. U zou aan een nieuw stuk beginnen en zocht daarvoor iemand die een agenda voor u bijhield. We spraken af in de tuin van een stationscafé van een klein dorp. Tussen de kiezels zocht een hond naar gras.
‘Die is ziek,’ zegt u. ‘Honden eten gras om te braken.’
‘Of omdat ze vegetariër zijn,’ zeg ik.
U was toen goedgemutst en misschien nog getrouwd want nu lacht u zelden wanneer ik iets grappig zeg. Ik was er onmiddellijk zeker van dat u me niet zou
afwijzen.

Volgens u waren honden platgekweekte wolven met het syndroom van Down. Het soort inteelt dat
zich ook bij koningen en baronnen voordoet. De hond kijkt ons aan met een blik van totale afhankelijkheid. Slierten kwijl slingeren uit zijn bek.
‘Als wolven honden kunnen worden, kunnen honden dan opnieuw wolven worden?’
Ik moest u beter leren kennen om te begrijpen dat u ook een grap probeerde te maken.

Advertentie

Ik rook een sigaret en u zit doelloos naast me. ‘Ik ben met componeren al verschillende kerengestopt,’ en u trekt aan uw neus. ‘Het is zoals met roken, aan het stoppen betekent niet gestopt, het betekent hooguit provisorisch opgehouden.’

Ik kijk naar uw lippen die bewegen. ‘Doe niet zo verliefd,’ zegt u.

De hond op de parking kijkt ons verwachtingsvol na wanneer we het café achter ons laten en samen de straat uit stappen. ‘Het is om te stikken buiten,’ zegt u over de nattigheid. ‘Zelfs de wolken zweten.’ Het vrolijk rood van mijn kleed wordt nat en donker van de regen. Uw stappen zijn groot en traag. Uw heupen zeggen weinig. Boven ons valt de avond eentonig. Bij een verstopt putje is een plas ontstaan. Zuurstofbellen kleven aan het wateroppervlak. Uit uw stilte
begrijp ik dat ik ben aangenomen. ‘Ik weet dat het niet leuk was,’ zegt u bij het afscheid, maar het was u die zich verveeld had.

* Na een week van rode jurkjes en geflirt vindt u de weg bij me naar binnen. Op de achterbank van mijn auto is onze eerste keer, vurig en onpersoonlijk. Ons tandglazuur ketst tegen mekaar. ‘Er zijn geen vonken,’ zegt u achteraf. Maar uw handen zochten niet, ze verwachtten en daarom werden ze teleurgesteld. ‘Nochtans,’ zegt u, terwijl u uw broekriem dichthaakt. De zin blijft onafgewerkt, ik ook. Aan uw billen kleeft een folder van een theatervoorstelling waar ik binnenkort naartoe ga. U leest
voor: ‘Reflecterende aluminium deuren verwijzen naar een ruimte in de persoon die binnen handbereik is.’ Dan zucht u.

Advertentie

U vervalt zo gemakkelijk in bezielde bezonkenheid wanneer u afkeer voelt. ‘Een theatervoorstelling is hetzelfde als een voetbaltoernooi,’ zegt u met uw bebrilde blik, ogen die glazen van oud verdriet. Mannen als u, waar het goddelijke doorstoot in de kunst, hebben vaak een pretentieuze oppervlakkigheid over zich. Kon u zich dan alleen maar ontwikkelen door u te beperken? ‘Misschien,’ zegt u, ‘is de nuance dan dat sportmensen vervuld zijn van sport. Theatermen-
sen zijn vooral vervuld van zichzelf.’ Later vernam ik over het theaterstuk waar ik naartoe ging dat de hoofdrol vertolkt werd door uw
ex-vrouw. Op de achterbank zegt u nog: ‘Ik stel mijn denkwereld voortdurend in vraag maar ik wil ze niet plots gaan veranderen.’ * U vertelt me dat wanneer u alleen thuis bent, u uw ex-vrouw belt om haar van de gebeurtenissen in uw leven op de hoogte te houden. Al geruime tijd weet u niet zeker of het haar nog interesseert. U vertelt over de hond aan het café die u sinds mijn sollicitatie meer bent gaan opzoeken. De hond trilt de hele dag. Zijn wintervacht kleeft strak om zijn mager lijf.
‘Ik heb weinig vrienden,’ zegt u tegen uw ex-vrouw. ‘Maar op een manier heb ik veel momenten van vriendschap.’ ‘Als er van je geprofiteerd wordt,’ zegt uw ex-vrouw aan de telefoon, ‘dan ben je alvast niet eenzaam.’

Het is al een tijd nu dat u zich tegenover haar niet kan uitleggen en dat zegt u haar ook. ‘Onze gesprekken,’ zegt zij, ‘lijken inderdaad soms mentale sm.’
‘Goed,’ antwoordt u, ‘dat er tussen ons nog een beetje erotiek bestaat.’ Aan de andere kant van de lijn, een stilte. Dan een geluid. Een kleine verplaatsing van lucht die u door de hoorn bereikt in gekraak. U wenst dat het geen zucht was.

Advertentie

Thuis, op uw eettafel, is de lasagne aangesneden, verder onaangeroerd. Voor de spiegel probeert u haar geluid, de zachte luchtstoot aan de telefoon. Stilaan bereikt u de leeftijd waarop vrouwen u eleganter vinden met kleren aan dan zonder. U beschouwt zichzelf als een doorzetter en wil weten wat haar precieze geluid was. Met een hoge stem imiteert u uw ex-vrouw nog eens, nog eens en opnieuw tot de zucht die ze slaakte als die hond gaat klinken.

Voorzichtig maar kordaat heeft haar adem de afstand tussen jullie beiden wat onpersoonlijker geblazen. ‘Ach,’ denkt u en neemt plaats aan de eettafel. Het spiegelbeeld laat u achter met uzelf. Het tegenovergestelde van de lach is niet de zucht maar onverschilligheid. Op uw bord snijdt u de lasagne aan flarden. U ademt vijf seconden in, zeven seconden uit. Het dringt tot u door dat u er op een manier van geniet om de verkilling tussen jullie in te voelen. Alsof jullie een parcours doorlopen en daarbij opnieuw een etappe hebben afgerond. * Doorgaans zet ik u bij u thuis af na het werk maar deze avond wilt u doorrijden. We rijden tot de snelweg verlaten is. U houdt uw hand voor u uitgestrekt en dirigeert mijn voet die op het gaspedaal rust. ‘Nog een stukje, nog een stukje, stop!’ Tegen beter weten in trap ik de rem in. De wagen stopt op de middenbaan. Uw hand knijpt in mijn knie maar ik ben er zeker van dat ik de enige ben die dat doorheeft. U stapt uit, ik volg. Het geluid van het eerste vrachtverkeer moet
nog komen.

Advertentie

Uit het niets gonst een auto voorbij, een trekkende sonore zucht die mijn stilstaande wagen laat dobberen op de vering. We horen de claxon niet beginnen, niet stoppen. ‘Het dopplereffect,’ weet u. ‘Je hoort de oorspronkelijke toonhoogte een fractie van een seconde, net op het moment dat de geluidsbron het dichtstbij is. Nadien wordt het geluid door de snelheid gekromd, op een andere toon gezet.’ Ik ben slecht verzekerd en dus steek ik een sigaret op. U ademt alle rook in die ik uitblaas. Ik noem u een actieve passieve roker. Die term vindt u interessant. U probeert er nog voorbeelden van te verzinnen. Het enige waar u kan opkomen is nat worden in de regen.
‘Actief iets passief doen,’ zegt u leunend tegen mijn auto, ‘zal wel voor iedereen enigszins gelden.’

Dan doet u iets wat ik geheimzinnig vind. U gaat naar een lantaarnpaal op de middenberm en raakt de grijze kunststof van de paal aan. De motor van mijn wagen draait nog. De portieren staan wijd open. Boven ons drijven rare wolkenflarden door de duisternis. Het is de laatste aai waarmee u de paal achterlaat die me jaloers maakt. Ik denk aan de wagen die ons passeerde. ‘120 kilometer per uur, dat is 30 meter per seconde.’ U komt naast me staan. ‘Bang?’ Vraagt u. Ik toon u mijn hand. Uw vingers trillen ook, maar anders, heviger, uitgeput.

U zoekt ervaringen op die bij u inslaan als een zachte bliksem. Ervaringen die u de aandrang geven u in het zadel te hijsen, te vluchten en met die ervaring in uw geest iets te gaan doen. U verlangt om door de lege gangen van uw huis te worden gejaagd tot u neervalt en u gewonnen geeft aan een idee.

Advertentie

U zegt: ‘Ik wil niet wil bluffen.’

‘Ik ook niet,’ zeg ik.

Als we wegrijden, laat u de autodeur open, uw been blijft uit de wagen hangen. Terwijl we snelheid
maken laat u uw voet voorzichtig stuiteren over het asfalt. Eenmaal op snelheid klapt u het portier dicht. Over uw gezicht glijdt de warme gloed van voorbijflitsende lantaarnpalen. U heeft iets verzaligds over zich. * Wanneer u met uw ex-vrouw belt over mij, noemen jullie me het vogeltje. Volgens jullie ben ik het verwende product van een bevoogdend matriarchaat. ‘Heb jij bij de scheiding mijn goede smaak meegenomen?’ vraagt u aan uw ex-vrouw, nadat u me aan de telefoon heeft beschreven.
‘Je smaak had zich stiekem in m’n tas verstopt,’ zegt ze.
‘Plast hij niet te veel in huis?’ Uw ex-vrouw is even stil.
‘Wat is er?’ vraagt u.
‘Ik vind het moeilijk praten met je,’ zegt uw ex-vrouw, ‘nu je geen goede smaak meer hebt.’ Een losse traan valt van uw wimpers, rolt af en blijft in uw baard hangen. Het is stil aan de andere
kant van de lijn. Ze gaat vragen waarom ik lach, denkt u verlangend naar de verkilling. Maar ze zegt
niets. Zo blijven jullie nog geruime tijd zwijgen, totdat u afscheid neemt door op te hangen.

* U schrikt huilend wakker in het bed van ons hotel. ‘Het is bijna de vijfde keer dat ik u zie wenen,’ merk ik op alsof me een eer te beurt valt. ‘Meer toch,’ zegt u gul. U slaat uw arm om mijn blote schouder, rolt me tegen u aan en verstopt mijn neus in uw borsthaar. Zo slapen we verder. Bij het ontbijt zegt u dat u van me houdt omdat ik de tranen zie die u onderdrukt. U
meent er niets van. U houdt ervan om zulke dingen te bedenken en voor mij of iemand anders te performen. Wanneer u op zo’n vondst komt, houdt u voornamelijk van uzelf. Ik ga verder over iets anders, zodat het lijkt alsof er niets is gezegd en er toch niets wordt
verzwegen. * U komt het liefst waar men u niet verwacht. We gaan regelmatig terug naar het stationscafé waar men altijd vreemd opkijkt wanneer u binnenstapt. Mijn vragen ontwijkt u. Onderuitgezakt staart u naar de hond op de parkingkiezels. Bij iedere verklaring die u geeft, krimpt u langzaam ineen, niet zichtbaar maar toch duidelijk. De gestijfde revers van uw kostuum trekken een schaduw over uw gezicht, nog even en uw neus piept van tussen uw kraag. De grote plechtstatige man, u bent een scheut in een te grote bloempot. U mag me. Daar ben ik bijna zeker van. Wat ik heel zeker weet, is
dat ik in uw ogen inwisselbaar ben. Dat zegt u uiteindelijk zelf zonder veel nadruk, niet eens onvriendelijk alsof dat de voornaamste reden was waarom we het deze winter bij elkaar moesten vinden.

Advertentie

Ik ben blij dat ik mijn rode jurk draag. Ik zie er goed uit in rood. Onderweg naar u lieten mannen me
met rust. Wanneer ik niet word benaderd voel ik me geen meisje maar een vrouw met klasse. Als ik wijn drink ga ik graag door op dat soort onderwerpen. Het begint me te amuseren wanneer u zwijgt van afschuw. * Op een middag in het stationscafé vergelijkt u aantrekkingskracht met bijgeloof. U noemt raakpunten haakpunten die worden misbruikt, aangedikt. De weinige overeenkomsten vormen zo de kern van een band. Daarom zijn de personen in uw leven dissonanten. U vertelt over een rendez-vous die u gisteren maakte met een vrouw die ook graag naar muziek luistert. Ze hield
net als u van David Bowie. Ze noemde hem Wowie. Een pianist noemde ze pianoman. Ik vraag waarom u zichzelf zo graag pijnigt. Maar u antwoordt niet meer. Ik vraag: ‘Bent u moe?’ De vraag lijkt u nog meer te vermoeien.
‘Ik ben vermoeid,’ zegt u, ‘op een manier die me niet hindert. Het is niet de versuftheid door een tekort aan slaap. Het is voornamelijk verveling.’
U zegt: ‘Ik soigneer mijn verveling als een vriend die zo lang mag blijven als hij wil.’
U bestelt nog een glas wijn voor me. ‘Verveling is de bron van componeren,’ gaat u verder. ‘Ze begint door niets te doen en verdwijnt alleen door aan de slag te gaan.’ * ‘Hmm?’ Demonstreert u wezenloos tijdens een meeting over het stuk waar u aan werkt. ‘Aha’ of ‘Klaarblijkelijk.’ U laat de woorden uit uw mond rollen, zoals iemand zich doodmoe van zijn kleren ontdoet om te gaan slapen. Tijdens de meeting hoor ik u het stuk actief passief verdedigen. Ik heb er zelf nog geen noot van gehoord. Het enige wat ik hoor is het bijkomstige. ‘Klaarblijkelijk,’ zegt u drie keer, vier keer tegen de directeur van de schouwburg tot het stilaan het omgekeerde gaat
betekenen van wat u bedoelt. Zelf noemt u die houding kundigheid, oude stijl. Ik vind het uitdagen. Niemand begroet u opgelucht of juichend wanneer u de trappen afdaalt en bij me in de wagen stapt. * Het energieke aan u is uw wijnglas. Het rust nooit op tafel. Ook het volgende neemt u rechtstreeks over van het dienblad van de serveerster. U houdt het glas in uw hand tot het leeg is. Kantelt de wijn tijdens het gesprek bijna uit het glas, dan bent u in uw geest aan het werk. Wijnpijl roerloos op windstil betekent ongeïnspireerd. Wijn is uw hartslag, een herkenningsteken. Ik weet dat, als de wijn walst, u brandt. En wanneer dat gebeurt, vlam ik meestal mee. * Als u klaar bent met repeteren zoekt u me op in de kantoren en dan gaan we actief passief roken. Verderop staan de kuisvrouwen van het bedrijf samengetroept. U kijkt hen argwanend aan. ‘Het verslavende aan de sigaret,’ zegt u, ‘is niet de sigaret, maar de situatie. Niemand vraagt waarom je alleen rookt. Wie alleen rookt, hoeft niks uit te leggen.’ * We rijden naar ons vast hotel. Voor de hotelparking zijn slagbomen. Boven de barrière hangt een bordje waarop staat kom dicht en ik ga open. ‘Dat moet ik ook eens zeggen tegen een man op
café,’ zeg ik terwijl we de parking op rijden.

Advertentie

‘Meen je dat?’ vraagt u. ‘Nee,’ zeg ik. ‘Ik oefen mijn stoerheid om straks beter samen te werken.’
Ik heb me voorgenomen dat ik ga wenen als u met me breekt. Mannen kunnen meestal niet tegen tranen.
‘Je moet de biografie lezen van Alma Mahler,’ zegt u. ‘Die staat boordevol creativiteit om een man te gronde te richten.’
‘Ik wil toch wat onwetendheid behouden,’ zeg ik. ‘Jullie zijn gemakkelijk genoeg.’
‘Ach, dat zeg ik ook over vrouwen,’ zegt u.
Ik kijk u indringend aan tot u voor mijn ogen tot bloempotscheut verschrompelt.
‘Het was een grap,’ bromt u alsof er schade dient hersteld te worden. ‘Jullie zijn zo makkelijk,’ zucht ik.

Op de trappen naar de hotelkamer spannen mijn borsten tegen mijn blouse. Ik schaam me niet om aan mezelf toe te geven dat ik regelmatig een man in me wil om mij goed te voelen. ‘Dat moet je niet beweren,’ zegt u. Vrijheid van meningsuiting staat op dat vlak nog in kinderschoenen.

* De momenten dat u geen componist bent, bent u zoon. Op een avond zet ik u af bij uw vader.

Zonder kloppen gaat u de woning binnen waarin u bent opgegroeid. Wat in de woning kapot was heeft u zelf hersteld. Gaandeweg wordt uw ouderlijk huis niet meer bijeengehouden door kinderherinneringen maar door pleisterwerk en cement. Het bed van uw ouders staat nu beneden. Op de rand zit uw vader voorovergebogen. ‘Dag vader,’
zegt u. Twee keer, drie keer. U zet een stap dichterbij. De vloer plakt. ‘Daar ben je,’ zegt uw vader met in zijn stem de oude gewoonte om te betrappen, te berispen. De slierten haar op het voorhoofd van uw vader zijn donker, bezweet. Ze vormen een verwarde
hoofdkrans.

Uw vader draagt geen gehoorapparaat en geen broek. Een flodderige onderbroek ligt al uren aan zijn voeten. Deze morgen kreeg hij de rekker niet voorbij zijn hielen. Hij wou u daarvoor niet storen. Bijgevolg had de slip nog een lange weg te gaan langs schriele witte benen. Vroeger zei uw vader: ‘Iedere keer als ik niet meer verder kon, ging ik na de valreep toch verder.’ U vindt het een lelijke zin. Boerenwijsheid. Als een apparaat dat terug in werking sputtert buigt uw vader voorover om verder te proberen wat hem al een dag niet meer lukt. ‘Alle begin is moeilijk,’ probeert
u de sfeer op te klaren maar binnenin welt een trage woede op. U trekt de slip van uw vader niet helemaal op maar toch iets hoger, zodat hij het verder zelf kan afwerken. ‘Voila,’ zegt uw vader wanneer hij bedekt is. En als hij even later op bepaalde woorden of zinsneden niet kan komen dan vult u aan. Zo reikt u voortdurend aan waar uw vader door ouderdom nietlanger bij kan.

Aan de muur van de keuken hangt een kruisbeeld. Uw vader is de meeste gebeden vergeten. De wekker hoort hij niet meer. Vanop de stoel waar u op zit ziet u uw vader stilletjes huilen. Met droge ogen en een bastoon die diep en borrelend is. Eenmaal uitgesnikt
zegt uw vader: ‘Dat moet ook soms gebeuren.’

Het is hoogst uitzonderlijk maar vanavond, voor u vertrekt, kust u in een vlaag van tederheid uw vader welterusten. Jullie wangen drukken tegen elkaar maar uw vader maakt daarbij geen geluid. U hoort alleen uw eigen lippen smakken. Het klinkt lelijk, ongepast. Een noot, misplaatst. Voor u weggaat wil uw vader nog iets zeggen. Zonet had er nog een goede raad door zijn hoofd gespeeld. Nu zocht hij er vergeefs naar. Hij wuift de gedachte met zijn hand weg. ‘Laat maar.’ * ‘U zit altijd bij dat mormel,’ zeg ik wanneer ik u bel en u weer bij de hond in de achtertuin van het café staat. ‘Zien we elkaar vanavond?’ ‘Nee,’ zegt u. ‘Het stuk moet morgen af zijn.’ In het hotel: ‘Blijft u niet slapen?’ Nee,’ zegt u. ‘Het stuk moet af zijn.’ ‘Gaat u niet douchen?’ vraag ik achteraf. ‘Douchen doe ik thuis,’ zegt u. ‘Maar na seks heb ik toch recht op aandacht,’ en even later ligt u toch in mijn armen. Een mug prikt u hard. U brengt uw arm naar uw lippen, zuigt gif op uit het bultje en zegt: ‘Het smaakt naar bloed.’ Aan uw oorschelp klinkt het gezoem van muggen als hoog overslaand gegil. U stampt de dekens van u af. ‘Bedien jezelf,’ roept u tegen de muggen. U wacht tot ze landen op uw lijf. Dan slaat u ze dood. Ik kan niet verdragen hoe u uzelf klappen geeft. ‘Ze mogen me leegzuigen,’ sust u, ‘maar liefst in stilte.’

Later word ik midden in de nacht gewekt door uw kus. Half aangekleed staat u naast het bed. ‘Ik lok ze weg,’ zegt u en kust me nog eens. U verlaat de kamer met uw schoenen en een broek in uw handen. ‘Waar zijn muggen eigenlijk overdag?’ vraag ik net voor u de deur uit gaat. ‘Ze slapen,’ zegt u en dan draait u zich om. Ik zie het label van uw onderbroek uitsteken. U
draagt het binnenstebuiten. Het wordt al ochtend wanneer u vermoeid thuiskomt. U gaat kijken in de spiegel boven uw eettafel. Op uw voorhoofd kleven drie muggen, geplet in drie droge vlekjes bloed. * Ik wacht buiten in de wagen en zie u achter het keukenraam. U loopt verward en verweesd heen en weer met de broodzak in uw handen. Op mijn vorig werk moest ik voor de voorstelling van iedere première aan mijn verantwoordelijke tonen dat ik wel degelijk drie boeketten kon vasthouden. U heeft me nodig. Ik moet gewoon in uw buurt blijven om u dat te bewijzen. * ‘Wat ik niet verdraag aan acteurs,’ zegt u, ‘is dat ze zichzelf alleen kunnen tonen door iemand anders te spelen. Alleen de echte goeie kunnen zonder een rol zichzelf zijn.’ U vindt acteren de enige kunstvorm die niet met de jaren rijpt.
Ik vraag: ‘Hoe lang is uw ex-vrouw al weg?’
‘O, al een tijd,’ zegt u en neemt een grote slok wijn.
‘Zou ze nog terugkomen?’ vraag ik.
‘Dat hangt ervan af.’ U zegt niet waarvan. ‘De meeste mensen in mijn leven ben ik niet verloren aan bedrog of leugens,’ zegt u, ‘maar aan zelfbesef dat net te laat
kwam.’

Het is begonnen. Uw trek om een hekel te hebben aan wie u achteraf gaat liefhebben. Rondom u liggen vrouwen en vrienden die u van zich afschudde. Jong en nog jonger, oud en nog ouder, hoe meer mensen u probeerde, hoe minder u er vond die pasten. * Op het premièrefeest van het stuk waar ik per se met u naartoe wou, plast u rond middernacht stiekem in het zwembad van de directeur van de schouwburg. U lacht en zegt: ‘Het helpt tegen muggen.’ Terwijl u plast, kijkt u linksom, rechtsom alsof dat in dergelijke gevallen uw gewoonte is. Ik wil ook, maar ik durf niet als u kijkt en als u zich omdraait om niet te kijken, durf ik niet omdat u luistert. Uiteindelijk gaat u terug naar binnen. ‘Gelukt,’ fluister ik trots wanneer ik weer naast u sta.
De volgende dag haal ik de anekdote wel tien keer aan.
‘Het charmeert ons,’ zeg ik.
‘Nee,’ zegt u, ‘het typeert ons.’ * Onze samenwerking zit er bijna op. Onlangs had u weer een meisje op bezoek dat niet meer wilde weggaan. Ik wil u niet tot last zijn. Het liefst rij ik naar huis voor mijn dronkenschap het punt van de wansmaak heeft bereikt. En als ik mijn wagen niet meer vind beweeg ik me voort in taxi’s. U vindt het een sterke kant van uzelf om u bewust te zijn van uw sterke kanten. Die zoekt u dan ook op, onder iedere steen, bij iedere nieuwe ontmoeting, tot diep in de nacht. U zoekt me, vindt me in een club. U duwt me door de dansende menigte naar de buitendeur. ‘Ik ben een lelijke vrouw,’ zeg ik terwijl u me tegen mensen stoot om pad te ruimen. ‘U schaamt zich voor me,’ zeg ik.
Mijn rood kleed ruikt naar wodka maar u laat me niet los. ‘Als ik klaarkom, wil ik blaffen omdat u een hond nog liever ziet.’ ‘Bravo,’ zegt u. Buiten op het terras ga ik naast mijn stoel zitten. U probeert mijn adem te ontwijken, geeft het op en ademt de walm in die ik over u uitblaas. Uw warme hand rust op mijn wang, dan op mijn voorhoofd. Uw kin vlijt zich prettig in mijn kruin. ‘Als jij moest kiezen tussen cava en mij,’ zegt u, ‘dan koos je voor de combinatie.’ En met de krachten die ons resten, lachen we voor het eerst echt uitbundig. * Het is een uitzonderlijk mooie winterdag wanneer de ex-vrouw u opbelt om te gaan winterzonnen en te gaan schaken zoals vroeger. Ze is er klaar voor, maar om daar zeker van te zijn wil ze toch eerst testen. U komt altijd te laat. Daarom heeft zich bij haar de gewoonte postgevat om op jullie afspraken een uur later te verschijnen. Maar u zit er al, te lezen. Verbaasd stellen jullie vast ruzie te maken omdat u op tijd bent. Ze verwijt u dat u van haar iemand heeft gemaakt die te laat komt. ‘Ik vind het niet erg om te wachten,’ zegt u, waarop ze u met gretigheid onverschillig noemt. Vroeger dachten jullie dat ongeluk een witstoffen zetel kopen was, of vaak de bus nemen. ‘Je hebt concurrentie,’ zegt uw ex-vrouw. ‘Onze platenspeler werkt niet meer. Nu maakt die mij het
ongelukkigst.’

U plaatst de schaakpionnen op het bord en denkt lang na over iedere zet. Niet omdat u het spel zo serieus neemt maar omdat uw gedachten afdwalen. Ze vindt het niet erg. Ze denkt te weten dat uw gedachten bij haar zijn. U speelt vandaag met wit. Dat is nieuw. U wil nog altijd winnen, dat is oud. Misschien denkt u aan mij, dat is tijdelijk.

Het spel begint. Wanneer jullie spelen is schaken bowling. Maai elkaars pionnen weg. U bent een
beetje dronken maar toch gaat ze opnieuw om wijn. De partij wordt voortgezet. Jullie drinken zoals jullie schaken. Alles omver. Uw ex-vrouw raakt zo opgenomen in de partij dat ze te laat opmerkt dat u al lange tijd naar haar kijkt, dom en met opgeblazen wangen. Er zijn trekken aan u die ze haat. Zolang die er zijn is alles betrekkelijk eenvoudig. Wat zit er in uw mond? U steekt uw tong naar voren. Op de tong glinstert haar koning van wijn en speeksel. ‘Smerig,’ zegt ze en de partij is voorbij want u bent ervan overtuigd, los van alle schaakregels, dat wie vijf zetten speelt met de
koning in de mond van de tegenstander verslagen is. ‘Steek uw koning waar de zon niet schijnt,’ zegt ze. ‘In mijn hart?’ vraagt u. Het is flauw, toch lekken u0w ogen droog van het lachen. ‘Daar zit ook een gat, ja.’ Als u lacht haat ze uw gezicht het meest. Zolang u lacht is het eigenlijk gemakkelijk. U stoot haar glas omver. Het doekje waarmee u haar been wil droog-
deppen rukt ze uit uw handen. Ze weet niet hoe lang ze al zonder koning speelt. Aan de bar betaalt ze voor jullie beiden. Geen gulheid maar een daad van absolute afkeer. Ze gaat naar buiten, stapt driftig voor u uit, zodat u haar goed kan bekijken voor ze uit het zicht verdwijnt. In uw gedachten doorloopt u de avond en beschouwt die als ronduit waardeloos. Zij denkt hetzelfde. Haar zwak weerwoord, zij die betaalde. Een afrekening van de zwakkere soort. Ze wist dat u zoiets als een overwinning beschouwde. Om precies te zijn, wist u dat zij het als een nederlaag beschouwde en dat maakte u overwinnaar. Toen jullie ontbonden, mocht ze alles meenemen. Het huis, de mixer en al jullie vrienden. ‘Het enige wat ik wil,’ zei ze, ‘is kunnen boos zijn op je.’ ‘Bedien jezelf,’ zei u, met de armen gespreid. Zo won u alweer. * Die nacht blijft u uw thuiskomst uitstellen. U zoekt de delen van de stad op waar bomen zijn geplant en de schorsgeur het felst is op een vochtige nacht als deze. U lacht alleen om de koning die vijf zetten lang in uw mond zat verstopt. Wat in de stad restte aan natuur, was zo schaars dat onderweg elk perceeltje groen in het oog sprong. En ook u sprong in het oog. Tenminste, dat hoopte u. Het zou weer maanden duren vooraleer u haar zou terugzien. ‘Steeds van haar afscheid nemen,’ zeg ik, ‘is eigenlijk geen afscheid maar een nieuwe vorm van contact.’ Maar op zulke momenten duldt u geen ontleding. Op zulke momenten wilt u net zoals G alleen het groen horen groeien. * Het is mijn laatste werkdag. De uwe vindt als vanouds zijn neerslag in de asbak.
‘Zijn we?’ vraag ik na het werk. U dooft uw sigaret.
‘We zijn.’
Het is stil in de wagen. We delen misschien een hoop dingen, maar in die dingen heeft u ervaring. U ziet het anders. ‘We delen weinig tot niks, maar wat we delen
heeft ons toegetakeld.’
‘Opgroeien,’ zegt u, ‘is niet meer vergelijken. Alles wordt specifiek onvergelijkbaar. Zoals je bij muziek sommige stukken apprecieert omdat ze organisch klinken en andere omdat ze minutieus zijn georkestreerd.’
U verlangt om me af te schudden zodat u eenmaal op ruw vel kan zeggen: ‘Dit ben ik ook, dit ben ik volledig.’ Ik vergis me, maar u bent een slechte man. Daarop glimlacht u zacht en als het door mijn tranen en een dor verlangen niet meer veilig is om verder te rijden, neemt u het stuur over.