In 2012 ging ik achter de kassa werken bij een supermarkt in mijn geboortedorp Renesse. Niet omdat ik enorme aspiraties had om hele dagen pakken Vanish en doperwten in blik weg te bliepen, maar omdat ik het plan had opgevat om een tussenjaar te nemen, waarin ik elke dag tot laat in de middag zou uitslapen om de rest van de dag series te kijken. Mijn ouders vonden dat geen goed idee.
Ik solliciteerde en kon de maandag erop direct aan de slag. Prima. Beetje scannen, groente wegen, shag verkopen: hoe moeilijk kon het zijn?
Videos by VICE
Als ik terugblik op het extreme zelfvertrouwen waarmee ik aan de baan begon, moet ik een beetje lachen. Ik had geen idee van de dingen waar caissières mee te maken krijgen. Al moet ik toegeven dat mijn ervaringen vaak misschien niet altijd vergelijkbaar zijn met de verhalen van caissières in andere dorpen en steden: Renesse is namelijk een bijzondere plek, een kleine badplaats waar veel inwoners van het toerisme leven. De supermarkt waar ik werkte draaide in het hoogseizoen vrijwel volledig op vakantiegangers – waaronder veel jongeren die zich, ver weg van ouderlijk toezicht, graag comateus zuipen. Inmiddels is dit aan het veranderen en komen er vooral jonge gezinnen vakantie vieren, maar destijds passeerde er een constante stroom vage malloten langs mijn kassa.
Tijdens de eerste twee weken had ik vooral het gevoel dat ik mijn dorp een stuk beter leerde kennen. Ik wist precies hoeveel alcoholisten het dorp rijk was en welke drank ze het liefst dronken, welke bejaarden consequent “per ongeluk” kaasjes in hun rollator verstopten en welke klanten elke week dezelfde grap maakten en keer op keer verwachtten dat ik daar even hard en oprecht om zou lachen (“O kijk, mijn pinbetaling is geslaagd! Mag ik dan nu mijn diploma? Zo, die hang ik boven m’n bed! BWAHAHAHA!”).
Toen ze hem vervolgens weigerde sigaretten te verkopen, bedreigde hij haar met de dood en liep hij naar buiten, waar hij een raamkozijn kapot sloeg.
Ik kwam er ook gelijk achter dat heel veel mensen er bij voorbaat van uitgaan dat je wel héél dom moet zijn om je tijd achter de kassa door te brengen. Zo zeiden mensen dagelijks: “Zo, zit jij nu hier? Wat vinden je ouders daarvan?” Iemand blèrde ook eens in mijn gezicht dat ik “beter had moeten opletten op school, zodat ik een echt beroep had geleerd,” omdat ze vond dat ik te ruw met haar boodschappen omging. Bovendien vonden veel klanten het volstrekt normaal om ongevraagd commentaar op mijn uiterlijk te leveren. “Hè gadver, je bent zo’n mooi meisje en dan stop je zo’n ring in je neus?”
Tot in details herinner ik me het incident waarbij een van mijn collega’s aan het einde van een slopende werkdag een laatste klant hielp, en de klant in kwestie haar portemonnee bij de boodschappen op de lopende band had gelegd. Toen dat niet zo bleek te zijn, raakte ze – logisch natuurlijk – in paniek, maar in plaats van goed te zoeken beschuldigde ze mijn collega ervan haar portemonnee te hebben gestolen. “Geef maar terug, meisje. Ik weet dat jij ‘m hebt. Doe maar niet zo schijnheilig.” Net op het punt dat ze onze baas erbij wilde roepen, tikte het jongetje achter haar in de rij haar op haar schouder: “Mevrouw, uw portemonnee ligt in uw mandje.”
Los van weinig vertrouwen in caissières, kregen we van vakantiegangers ook vaak weinig respect. Zo deed een collega van me eens een poging een klant te helpen door hem te vertellen waar het pinapparaat stond, waar hij naar op zoek leek te zijn. “Ik heb zelf ook ogen, kankerhoer,” kreeg ze te horen. Toen ze hem vervolgens weigerde sigaretten te verkopen, bedreigde hij haar met de dood en liep hij naar buiten, waar hij een raamkozijn kapot sloeg.
Nog steeds weet ik niet of ik dankbaar of teleurgesteld moet zijn om het feit dat ik niet hoefde te werken op de historische dag dat er twee mensen lagen te neuken op de parkeerplaats.
Dit waren allemaal dingen waarmee ik wel kon omgaan. Ik ergerde me wel, maar ik kon mijn leed delen met twee geweldige collega’s, met wie ik – onder de rest van de werknemers – te boek stond als de cynisch drie-eenheid (een van hen startte zelfs de facebookpagina Frustraties van kassamedewerkers, waar veel meer caissières inmiddels heen gaan om hun leed weg te lachen). Soms stond het huilen me nader dan het lachen, maar als ik mezelf in m’n pauze van m’n verbale diarree kon ontlasten, voelde ik me meteen een stuk beter. Het waren de momenten waar ik naartoe leefde op dagen dat mensen me uitfoeterden omdat ik geweigerd had hen alcohol mee te geven (“Kutwijf, wil je m’n vakantie verpesten?”), of klanten over me stonden te praten alsof ik niet kon horen wat er gezegd werd (“Nou, ze schiet ook niet echt op, hè? Die denkt natuurlijk dat we de hele dag de tijd hebben”).
Niet zelden betrapte ik mensen op diefstal, vooral bij de snoepbakken, waar ze hun zakken vol stonden te laden met zure matten. Het werd nog gekker toen ik een politieagent betrapte op het moment dat hij net een winegum in zijn mond stak. Hij verweerde zich met de legendarische woorden: “Het was er maar eentje!”
En nog steeds weet ik niet of ik dankbaar of teleurgesteld moet zijn om het feit dat ik niet hoefde te werken op de historische dag dat er twee mensen lagen te neuken op onze parkeerplaats. Toen ze weigerden hun paringsdans op een andere locatie voort te zetten, besloot een van mijn collega’s een emmer koud water over hen heen te gooien. Dat hielp.
Terwijl ik zijn blikken met bonen aan het scannen was, greep een dronken toerist me bij m’n tiet.
Het ging er ook soms erger aan toe: een dronken toerist greep me eens, terwijl ik zijn blikken met bonen aan het scannen was, volstrekt onbeschaamd bij m’n tiet. Ik kon mezelf nog net inhouden voor ik hem aan zijn kraag over de toonbank heen gesleurd had, en sloeg in plaats daarvan zijn hand weg. “Meneer, ik ben er niet van gediend dat u mij zomaar aanraakt. U hebt uw handen thuis te houden.” Hij probeerde het nog een keer. De man kreeg van mijn baas een winkelverbod opgelegd, maar de klanten achter hem, die braaf op hun beurt stonden te wachten, bleven schaapachtig staan kijken. Alsof het allemaal normaal was.
Ik heb het werk uiteindelijk een maand of acht gedaan. Aan het einde van die periode had mijn mond zich in een permanent, geforceerd lachje gevormd en werd ik in m’n dromen achtervolgd door bliepgeluiden en vaste klanten die iedere week ‘vergaten’ hun groente en fruit te wegen. Ik besloot er de brui aan te geven, want ik werd er een zuur mens van.
Al voor mijn baantje in de supermarkt was ik altijd beleefd tegen winkelpersoneel, maar sindsdien probeer ik er nog beter op te letten dan voorheen. Want onthoud alsjeblieft: het is onrealistisch om een dienst op te eisen, terwijl je degene die jou die dienst verleent tegelijkertijd degradeert tot een hoop stront.