“Wanneer er weinig mensen zijn om te vechten tegen het systeem – omdat het systeem bijvoorbeeld extreem agressief is – dan zit er niet anders op dan agressief terug te reageren tegen dat systeem.” Dit zei Margrit Schiller, voormalig lid van de Rote Armee Fraktion (RAF), in het eerste hoofdstuk van On ne va pas y aller avec des fleurs. Violence politique : des femmes témoignent (We komen niet met bloemen. Politiek geweld: getuigenissen van vrouwen).
Met dit boek, gepubliceerd door Éditions Hors d’Atteinte, geven Alexandra Frénod – auteur en research engineer bij het CNS – en Caroline Guibet Lafaye – auteur, hoofdonderzoeker van het CNS met een doctoraat in filosofie – een stem aan negen vrouwen. Zij kozen ergens in hun carrière als politieke activisten voor politiek geweld en een gewapende strijd om hun doel te bereiken. Onder hen vinden we “normale” activisten (in gewone posities) van beruchte groepen die een indruk hebben nagelaten in verschillende politieke problemen over de hele wereld, van de RAF tot Action directe, de PKK, de YPG of de Rode Brigades.
Videos by VICE
Desondanks de hoge inzet van hun strijd, heeft iedereen die meewerkte aan On ne va pas y aller avec des fleurs iets gemeenschappelijk: ze vonden politiek geweld op een bepaald moment noodzakelijk. Oog in oog met Frénod en Guibet Lafaye, kijken ze terug naar wat precies zo’n invloed had op hun respectievelijke loopbanen en hoe hun kijk op geweld veranderde.
We spraken met de twee auteurs – die ook S’émanciper par les armes? Sur la violence politique des femmes (Emanciptie met wapens? Over vrouwelijk politiek geweld) en ETA: Témoignages de quatre générations de militant(e)s (getuigenissen van vier generaties activisten) publiceerden – om het te hebben over de aanwezigheid van vrouwen in gewapende groeperingen bij extreemlinks, de sociale constructie van gender en de term ‘terrorisme’.
VICE: Hoe leg je uit dat vrouwen alom aanwezig waren en zijn in de gewapende groeperingen van extreemlinks, van 1960 tot vandaag?
Alexandra Frénod en Caroline Guibet Lafaye: “Alom aanwezig” is misschien veel gezegd, maar vrouwen maken wel in het algemeen zo’n derde uit van de leden van illegale gewapende groeperingen. Ze zijn veel talrijker in extreemlinkse collectieven en in bepaalde nationale vrijheidsgroepen dan in extreemrechts of politiek religieuze groepen.
Hoe kunnen we dat uitleggen? De ideologie van deze groepen is gebaseerd op emancipatie en anti-discriminatie, dus is het logisch dat vrouwen daar deel van uitmaken. Zij pleiten voor een principiële gelijkheid tussen mannen en vrouwen dat – toch in theorie – een volle medewerking van vrouwen in politieke en militaire activiteiten teweegbrengt. Mannen en vrouwen zouden moeten dezelfde training ondergaan en dezelfde taken toegewezen krijgen, hoewel het moeilijk is om algemene voorwaarden te verklaren voor “extreemlinkse gewapende groeperingen van 1960 tot nu” gezien hun geografische en temporele diversiteit.
Bestaat er een meer conservatieve analyse hiervan?
Het is belangrijk om de ideologische dimensie te benadrukken wanneer we zien dat de uitleg dat vrouwen in de jaren ‘80 hun betrokkenheid in politiek geweld vooral gebaseerd was op individuele overwegingen, wat persoonlijke factoren, sociale problemen en zelfs verveling benadrukt (Haen Marshall et al. 1986:22).
Het waren voornamelijk genderstereotypen die gebruikt werden om de redenen voor politiek geweld door vrouwen te kaderen als persoonlijk en privé. Echter – of dat nu is in onafhankelijkheidsbewegingen, revolutionaire legers of verzetsgroepen – gebruikten vrouwen over de hele wereld geweld voor politieke doeleinden in regio’s met diverse culturen, geloven, geschiedenissen en politieke systemen (Cunningham 2003).
Of deze deelname aan ondergrondse groepen hen al dan niet in staat stelde zich te ontworstelen aan de mannelijke uitbuiting of overheersing, of dat er binnen de groepen zelf een reproductie of een nieuwe vorm van mannelijke overheersing plaatsvond, is een vraag die hierbij naar voren komt.
“Binnen deze illegale structuren is vaak een evolutie van de ‘male gaze’ nodig zodat mannen de vrouwen niet zien als buitenbeentjes, maar kameraden.”
Bestaan daar concrete voorbeelden van?
Hoewel in de teksten van bepaalde West-Europese (waaronder Baskische) bewegingen de kwestie van de vrouwenemancipatie vrij vroeg aan de orde kwam, staat de praktijk centraal. In Latijns-Amerika – en vooral in Peru – werd de plek van de vrouw in het Lichtend Pad vrij snel getheoretiseerd, maar in de praktijk was dat niet exact hetzelfde. Het gebeurt dat groepen – dankzij hun interne werking – genderstereotypes reproduceren die bepaalde functies toeschrijven aan beide genders, zeker in termen van de genderverdeling van werk.
Op dezelfde manier krijgen veel vrouwen in het PKK – dankzij een lange strijd in de jaren ‘90 – hun plaats binnen de beweging zoals getheoretiseerd in de teksten en speeches van Abdullah Öcalan. Öcalan’s eerste teksten over de emancipatie van de Koerdische vrouwen dateren uit eind jaren ‘80, maar het was in 1992 dat hij een een theorie publiceerde waarin hij een link legde tussen de vrijheid van vrouwen en die van Koerdistan. De bevrijding van Koerdistan kon enkel waargemaakt worden als ‘de vrouw’ – die zichzelf geplaatst ziet temidden van een nationale vrijheidsdynamiek – eerst bevrijd werd. In hetzelfde decennium werden vrouwen echter niet altijd verwelkomd in bij de Koerdische strijders van het PKK. Die terughoudendheid is niet uniek voor het PKK maar eerder een gevolg van patriarchale representaties tussen de strijders van conservatieve gemeenschappen.
Die terughoudendheid kan ook teruggevonden worden in enkele clandestiene organisaties in Latijns-Amerika. Leden van deze organisaties kunnen een ideologie en het perspectief op de sociale situatie van de organisatie delen waardoor ze een asymmetrisch conflict aangaan met de staat. Maar tegelijk ook traditionele genderrelaties behouden, zoals de van onderdrukking en dominantie van vrouwen door mannen. Zelfs als een underground groep gedragsregels voorlegt om zo de geërfde relaties van dominantie en patriarchie te veranderen, kan het zijn dat de leden van de organisaties niet zomaar hun voorrechten willen opgeven.
Het zijn deze mechanismen van het patriarchaat die zo moeilijk te ontkrachten zijn …
De beslissing van een organisatie – gevoed door pragmatische redenen, noden of wensen om de sociale structuur aan te passen – betekent niet automatisch een mechanische verandering bij de individuen die gesocialiseerd zijn binnen een gemeenschap die een patriarchale ideologie en waarden doorgeeft. De evolutie in de relatie van dominantie gebeurt niet door middel van bewustzijn, maar door een verandering in de sociale structuur zelf (Bourdieu, 1998).
Actief vrouwen in de gewapende strijd opnemen vergt dus een overwinning – op ideologisch en pragmatisch vlak – van het individu en de collectieve weerhoudendheid om vrouwen in te schakelen voor taken en in sectors die traditioneel gereserveerd zijn voor mannen, specifiek politiek en militair. Binnen deze illegale structuren is vaak een evolutie van de ‘male gaze’ nodig zodat mannen de vrouwen niet zien als buitenbeentjes, maar kameraden.
Waarom worden vrouwen – wanneer ze politiek geweld plegen – meer gezien als buitenbeentjes, enigma’s of curiosa dan mannen?
De sociale constructies van genderrelaties plaatsen vrouwen in een hokje van zachtheid, leven en moederschap. De sociale organisatie is gebaseerd op de materiële en symbolische enscenering van een bipolariteit die taken en stereotypen verdeelt – natuur/cultuur, privé-ruimte/openbare ruimte, levengevend/dodend, kracht/zwakheid, viriliteit/vrouwelijkheid, mannelijk/vrouwelijk geslacht – en die tegenover elkaar zet (Héritier, 1996; Ortner, 1998).
Deze opdeling van seksuele rollen, stereotypen en symbolen maakt van vrouwen vertegenwoordigers van morele verzoening in plaats van strijders en weerhoudt ze ervan om de meest gesofisticeerde wapens te gebruiken. Het gebruik van dodelijk geweld is een overtreding van genderrollen naast de wetten van de staat, d.w.z. een dubbele overtreding. De genoemde stereotype sociale representaties vertolken hoe – wanneer vrouwen kiezen voor politiek geweld – ze worden gezien als vallend buiten de sociale en seksuele rollen. Daarmee gaan ze in tegen de monopolie op geweld die toegeschreven wordt aan mannen.
In welke hoedanigheid heeft gender de manier waarop de verhalen van vrouwelijke activisten die kozen voor wapens – dan denk ik aan Ulrike Meinhof van RAF, Leïla Khaled van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina of Fusako Shigenobu van het Japanse Rode Leger – al dan niet veranderd?
Het is niet meteen duidelijk of de verhalen van deze vrouwen beïnvloed zijn door de boeken van Meinhof, Khaled of Shigenobu. Wanneer het geen autobiografieën zijn, dan zijn ze geschreven vanuit een buitenstaandersperspectief ten opzichte van de genoemde bewegingen of door mensen die er ooit deel van uit maakten maar zich nu hebben gedistantieerd. Meer zelfs wordt hun verhaal, hun strijd, vaak verteld door mannen. Uiteindelijk is de genderlens slechts een begin om de academische werken te bekijken, het is niet genoeg om als vrouw te spreken of te schrijven vanuit het ik-perspectief voor een onderzoek of narratief om te zeggen dat het vanuit dit opzicht – de genderlens – wordt verteld.
“Westerse samenlevingen hebben een lage tolerantiegrens voor geweld, ondersteund door beledigende media en politieke taal.”
Kan een bepaalde vorm van doorgaans seksisme er aan de andere kant toe kan leiden dat de “publieke opinie” dit geweld van vrouwen beter accepteert, en dus de oorzaken en eisen ervan beter begrijpt?
Westerse samenlevingen hebben een lage tolerantiegrens voor geweld, ondersteund door beledigende media en politieke taal. Als een gebroken raam benoemd wordt als geweld in plaats van breuk of degradatie, dan meet je dit, ongeacht de axiologische relevantie. De terminologie wordt misvat (een ander voorbeeld is de term “oorlog” tegen een virus) en dat zorgt ervoor dat het geen betekenis meer heeft. Dat heeft gevolgen in termen van representatie en perceptie van de werkelijkheid. Het is heel moeilijk om in te beelden dat er hier in Westerse maatschappijen, een tolerantie bestaat voor geweld, iets wat met de tijd eigenlijk verloren is geraakt.
Hoe kijken we dan naar de term “terrorisme”? Het is een brede term, maar in het boek wordt er vermeld dat het te vaak wordt gebruikt en dat het gebruik ervan reductief en problematisch is.
Terrorisme is een label met een vage betekenis: ‘een actie die gevaarlijk is voor menselijk leven of belangrijke infrastructuur bedreigt, die een schending van het strafrecht van een staat inhoudt; een daad die lijkt te zijn gepleegd om een burgerbevolking te intimideren of te dwingen; om het overheidsbeleid te beïnvloeden door intimidatie of dwang; om het overheidsbeleid te beïnvloeden door massavernietiging, moord of ontvoering’ – zoals gedefinieerd door het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken [DHS] en die voor een staat als enige functie heeft de vijand aan te wijzen. In het Franse strafrecht refereren verschillende criminele daden van allerlei soorten aard naar terrorisme, zoals het misdrijf association de malfaiteurs en relation avec une entreprise terroriste (vereniging van misdadigers in relatie met een terroristische onderneming) AMT.
In plaats van de eeuwige verwoording van de terroristenverzetter (de terrorist van de een is de verzetsman van de ander) te herhalen, kunnen we beter Noam Chomsky citeren, die erop wijst dat “de woorden ‘terreur’ en ‘terrorisme’ in het Westen semantische machtsinstrumenten zijn geworden” (Chomsky, 1989). Iemand terrorist noemen maakt deel uit van een proces waarbij de interne of externe vijand geconstrueerd en aangewezen wordt, ongeacht de middelen die de tegenstanders inschakelen. De term brengt een veroordeling met zich mee, en daarom noemen personen die illegale middelen gebruiken om sociaal-politieke doelen te verdedigen zichzelf eerder “verzetsstrijders”, “guerrilla’s”, “vrijheidsstrijders”, “revolutionairen” of “geloofsstrijders”.
In het vorige boek dat jullie samen schreven, werd de kwestie van revolutionair politiek geweld als instrument voor vrouwenemancipatie geanalyseerd. Waarom kiezen jullie er deze keer voor de persoonlijke verslagen van deze vrouwelijke activisten te publiceren?
Het vorige boek was academisch, de hoofdstukken waren geschreven door academici en daarom gericht op een relatief klein publiek. Het door Hors d’Attente uitgegeven boek biedt een breder publiek de ongefilterde – of toch bijna – woorden van negen vrouwen, gebaseerd op hun rauwe getuigenissen. Het doel is een stem te geven aan wat meestal stil of ongehoord blijft.
Bronnen:
- Bourdieu Pierre, La domination masculine, Seuil, Paris, 1998.
- Chomsky Noam, Économie et politique des droits de l’homme. La Washington Connection, Paris, Albin Michel, 1989.
- Cunningham Karla, « Cross-Regional Trends in Female Terrorism », Studies in Conflict and Terrorism, n° 26, 2003, p. 171-195.
- Gamson W.A., B. Fireman et S. Rytina, Encounters with Unjust Authority, Homewood (IL), Dorsey Press, 1982.
- Kitschelt Herbert P., « Political Opportunity Structures and Political Protest: AntiNuclear Movements in Four Democracies », British Journal of Political Science, 16, 1986, p. 57-85.
- Kriesi Hanspeter, Ruud Koopmans, Jan Willem Duyvendak, Marco Giugni, New Social Movements in Western Europe, Londres, VCL, 1995.
- Haen Marshall I., V. Webb et D. Hoffman, « A review of explicit and implicit propositions about women as terrorists », Resources for Feminist Research, vol. 14, n° 4, 1986, p. 20-22.
- Héritier Françoise, Féminin/Masculin, Paris, Odile Jacob, 1996.
Volg VICE België en VICE Nederland ook op Instagram.