Twitter wordt vaak een open riool genoemd, of een plek waar gekkies hun steeds extremer wordende mening lukraak de wereld in kunnen slingeren. Maar toch hou ik van deze vuile plek. Je vindt er de ongefilterde mening van mensen. Donald Trump schijnt het ook te gebruiken [insert: grapje over zijn psychische gesteldheid].
En juist omdat mensen hun ziel zo blootgeven op Twitter is het een ideale plek voor onderzoek naar psychische problemen. “Het internet is het grootste psychologische experiment”, heeft internetpsycholoog Bart Schutz weleens gezegd en dat moeten Andrew Reece en zijn collega’s van de universiteit van Harvard ook hebben gedacht. Zij onderzochten of Twitter-gedrag kan voorspellen of mensen psychische problemen krijgen.
Videos by VICE
Zij keken met een algoritme of er een duidelijk moment in iemands stroom tweets is aan te wijzen dat mensen symptomen van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) of een depressie beginnen te vertonen. Depressies worden vaak gekenmerkt door somberte, dat is algemeen bekend. Maar PTSS is minder bekend, en de meeste mensen associëren het ten onrechte alleen met oorlogstrauma’s. Dat is onvolledig. De term posttraumatische stressstoornis zegt het eigenlijk al. Het is een stoornis die in principe na elk soort trauma kan optreden. Mensen met PTSS, hebben vaak flashbacks van de traumatische gebeurtenis en kunnen prikkelbaar of depressief zijn.
Terug naar de wereld van de Twitter-gekkies: In het onderzoek werden de tweets van 105 mensen met een depressie en 63 mensen met het plakkertje PTSS vergeleken met ‘gezonde’ mensen. Met een supervised-learning-algortime werd hun Twitter-geschiedenis gecheckt. Dat algoritme kreeg tweets van gezonde mensen te zien, en mensen die lijden aan een depressie of PTSS. Zo leerde het automatisch de symptomen herkennen uit de tweets. Vervolgens werd het op de Twitter-geschiedenis van de deelnemers losgelaten om te kijken wanneer iemand symptomen begon te veroorzaken.
Uit de data van Reece en zijn collega’s bleek dat mensen die later een depressieve diagnose kregen 100 tot 200 dagen daarvoor al sombere dingen de wereld inslingerden. En dat waren niet de depressieve lyrics van My Chemical Romance die je vroeger in je MSN-naam had, maar wel meer negatieve woorden als “nee”, “nooit”, “gevangenis” en “dood” en ze gebruikten minder woorden met een positieve associatie als “blij”,”strand”, of “foto”.
PTSS werd in 90% van de gevallen herkend, terwijl de vragenlijst waarmee psychologen en psychiaters nu PTSS screenen maar voor 50% betrouwbaar is. Daar zitten wel een paar haken en ogen aan, maar het laat wel zien hoe krachtig dit algoritme is.
Het is natuurlijk heel mooi dat het kan; psychische problemen vroeg opsporen helpt veel voor de behandeling. Maar toch krijg ik er een beetje een unheimisch gevoel door. Er wordt steeds meer bezuinigd op de psychische gezondheidszorg en behandelingen voelen soms meer als een flowchart die doorlopen moet worden, dan als persoonlijke zorg. Het zou vrij treurig zijn als AI je er op moet gaan wijzen dat het niet zo goed met je gaat en het misschien tijd is om hulp te gaan zoeken, omdat je vrienden daar geen tijd voor hebben.
Maar laten we ook niet te doemdenkerig worden. Dit soort ontwikkelen zijn niet nieuw: in de jaren 60 werd er al geëxperimenteerd met robotpsychologen waar mensen zich ook echt beter door voelden. Meer recent werd er in Leuven onderzoek gedaan naar het voorspellen van psychische problemen van studenten door een computer. Het punt is dat het altijd een gereedschap moet blijven, en echte psychologen en zorg niet vervangt.
Misschien kunnen psychologen in de toekomst gebruik maken van Twitter en andere sociale media om psychische problemen opsporen. Sommigen zullen dit verschrikkelijk vinden klinken. Maar toch zou dit helemaal niet zo gek zijn. We besteden een groot gedeelte van ons leven online en het is bijna raar dat psychologen hier niet naar kijken voor een diagnose.