Ik probeerde erachter te komen of m’n opa fout was in de oorlog

FYI.

This story is over 5 years old.

Stuff

Ik probeerde erachter te komen of m’n opa fout was in de oorlog

Mijn opa was dol op Duitse marsmuziek, Schwarzwälder Kirschtorte, en autovakanties naar de Heimat — maar wat hij tussen 1940 en 1945 uitspookte wist eigenlijk niemand.

Afgaand op de gemiddelde Hollywoodfilm of het History Channel, was de Tweede Wereldoorlog niet zomaar een oorlog, maar een strijd tussen goed en kwaad. Terwijl in Hugo Boss geklede SS'ers razzia's organiseerden, huizen van Joden leegroofden en op elke straathoek vroegen om een "Ausweis, bitte", snelden roodharige meisjes op Gazellefietsen langs de checkpoints met een Vrij Nederland in de ene kniekous en een paar aardappelen voor de onderduikers in de andere. Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog werd het Nederlandse volk verdeeld in twee kampen: of je was goed, of je was fout.

Advertentie

Aan welke kant mijn opa stond was nooit helemaal duidelijk. Niemand in de familie wist wat hij deed tijdens de oorlog – mijn moeder kon me alleen vertellen dat hij in oorlogstijd met mijn oma was getrouwd, en dat er ergens in een doos op zolder een foto van hem zat die rond 1942 was gemaakt, waarop hij een toga droeg.

De bewuste foto in toga (links), en mijn opa rond 1941 (rechts)

Omdat mijn opa overleed voordat ik geboren werd, kende ik hem alleen van de verhalen die na twee flessen wijn weleens op familieverjaardagen werden verteld. Daarin was hij een strenge en stugge man, die rechten had gestudeerd, les gaf op een middelbare school, en zich 's avonds opsloot in zijn studeerkamer om boekjes te schrijven met titels als De huisvrouw als werkgeefster en Hoe vér reikt uw wettelijke aansprakelijkheid? Ook was hij gefascineerd door de Duitse cultuur. Elke zomer sleepte hij mijn moeder, haar zus en zijn vrouw mee op autovakantie naar de bergen van Oostenrijk, Zwitserland of Duitsland, waar de ene na de andere Schwarzwälder Kirschtorte werd verorberd; op zondagen luisterde hij naar Duitse marsmuziek en opera's op de radio; en hij schreef regelmatig fanbrieven naar de zangeres Lale Andersen – een soort Edith Piaf van de Heimat. In een tijd waarin de meeste Nederlanders zo min mogelijk met de moffen te maken wilden hebben, was z'n liefde voor alles wat Duits was op zijn zachtst gezegd een beetje vreemd.

Om erachter te komen wat mijn opa tussen 1940 en 1945 uitspookte, nam ik contact op met het Nationaal Archief in Den Haag. Het Nationaal Archief behelst een hele rits historische archieven, waaronder het CABR. In het Centraal Archief Bijzondere Rechtspraak zijn de dossiers van meer dan 310 duizend mensen te vinden die na de oorlog werden beschuldigd van heulen met de vijand. Al voor de bevrijding zat de Nederlandse regering in Londen te broeden op een manier om mensen die met de bezetter hadden samengewerkt aan te pakken, en te voorkomen dat woedende Nederlanders elkaar na de oorlog met bijlen te lijf zouden gaan. De bijzondere rechtspleging werd in leven geroepen om ervoor te zorgen dat de moffenmeiden, Jodenjagers en NSB'ers na de oorlog konden worden opgepakt en vervolgd – en de dossiers hiervan liggen in de kluis bij het CABR.

Advertentie

Een paar weken nadat ik contact had opgenomen met het Nationaal Archief, kreeg ik bericht dat de naam van mijn opa voorkwam in het CABR. Om erachter te komen wat daarin stond, moest ik zelf naar Den Haag, waar ik aan een speciale tafel voor dossiers die beperkt in te zien zijn – met een strenge portier aan het hoofd die in de gaten hield of je niet met pen op dossiers zat te kladden of stiekem een paar blaadjes in je mouw liet verdwijnen – mocht kijken wat ze over m'n opa hadden. Dat bleek meer te zijn dan ik had verwacht. Naast formulieren van de politieke recherche, zat er ook een hele stapel brieven, een paar foto's en een lange verklaring die hij na de oorlog aflegde aan een "onbezoldigd veldwachter" in.

Het grootste deel van de brieven kwam uit 1943. Mijn opa was toen 33 jaar oud, woonde op de Vrijburgstraat in Voorburg, en werkte als economische officier van justitie in Den Bosch. Hoewel hij naar eigen zeggen "weliswaar ambtelijk zeer bezet" was, schrijft hij in 1943 een sollicitatiebrief naar de directeur van de Nederlandsche Omroep. De Nederlandsche Omroep was de enige radiozender die nog in de lucht was, en was al zo'n twee jaar in handen van de Duitse bezetter, die bepaalde wat wel en niet uitgezonden werd. Bovendien werden dat jaar zo'n 825 duizend radio's in beslag genomen –waarvan de onderdelen gebruikt werden voor de wapenproductie – en was het aantal luisteraars dus behoorlijk klein.

Advertentie

Toch wilde mijn opa graag voor de omroep werken. "Als Rechtsfronter schrijf ik regelmatig vele artikelen over juridische onderwerpen; ik declameerde op diverse bijeenkomsten; en sportverslagerij is al tijden mijn lust en mijn leven," schrijft hij, waarna hij voorstelt dat hij daarover ook weleens iets kan vertellen op de radio. Het Rechtsfront was een van de beroepsorganisaties die door de NSB in het leven waren geroepen om meer grip te krijgen op verschillende takken van de samenleving. De organisatie was bedoeld voor mensen die onder andere bij politie en justitie werkten, en had als doel het "samenbrengen van allen die betrokken zijn bij de rechtsvinding, rechtstoepassing en rechtshandhaving, en aldus komen tot het brengen van de volkse gedachte in het recht." Het was voor juristen als mijn opa niet verplicht om lid te zijn van de nationaalsocialistische organisatie.

Toen hij drie maanden later nog geen reactie had ontvangen van de Nederlandsche Omroep en werd ontslagen bij het economisch parket in Den Haag vanwege "een gerezen conflict," begon de toon van zijn brieven wanhopiger te worden. In juni schrijft hij naar de omroep dat hij als "Nederlander (Arisch)" ook tevreden zou zijn met een baantje "bij de administratie". Hij stopt ook nog een foto van zichzelf bij de brief – "dan weet u tenminste wie die briefschrijver is, althans hoe hij eruit ziet!" – maar dat mag niet baten. Zoals een medewerker van de omroep in potlood in de kantlijn schrijft: "Ik kan hem niet plaatsen. Gezien inkrimping personeel zijn er geen vacatures."

Advertentie

De foto die mijn opa naar de omroep stuurde (links), en mijn opa op zijn trouwdag in 1943 (rechts)

Twee maanden later solliciteerde mijn opa ook naar een baan als burgemeester. Hij had inmiddels wel werk gevonden bij het Rijksbureau voor Bouwmaterialen te Amsterdam, maar daar waren de uren lang en was het loon laag. Tijdens de bezetting bleven veel van de vooroorlogse burgemeesters op hun post zitten, maar degenen die aftraden werden snel vervangen door aanhangers van de NSB. Om meer grip te krijgen op het stadsbestuur, begon de NSB in de loop van de oorlog ook een speciale burgemeestersopleiding. In augustus van 1943 schrijft mijn opa een sollicitatiebrief naar het hoofd van deze opleiding in Wassenaar, die hem enthousiast meedeelt dat er een nieuwe lichting begint in november.

Voordat het zover is, komen twee leden van de NSB aan de deur bij mijn opa om te kijken of hij wel voldoende achter de ideologie van het Derde Rijk staat – wat niet helemaal in goede aarde valt. In een gepikeerde brief schrijft mijn opa dat hij "den personen, die inlichtingen bij mij kwamen inwinnen, tot tweemaal toe [heb] gezegd, dat ik niet aan politiek doe." Bovendien vindt hij het onzin dat hij een opleiding moet volgen. Aangezien hij "dertienjarige praktijkervaring achter de rug" heeft, vindt hij het idee dat hij een cursus moet volgen "degraderend". Hij sluit de brief af met de mededeling dat hij "op het punt staat in het huwelijk te treden en met moeite mijn huisgezin op pooten heb gezet… ik zou niet weten wanneer ik een cursus moest gaan volgen."

Advertentie

Een paar maanden later meldt hij zich met hangende pootjes weer bij de opleiding, en vraagt hij in een brief of de directeur hem toch in overweging wil nemen voor een burgemeesterspositie. Hij benadrukt dat hij "hoewel niet doende aan politiek, volkomen loyaal ben en zeer zeker open sta voor de nieuwe staatsorde."

Nog geen week later schrijft mijn opa opnieuw een brief, waarin hij op nogal lyrische wijze probeert om de opleidingsdirecteur ervan te overtuigen dat hij volledig achter het nationaalsocialistische gedachtegoed staat. "Het leven is vol wisselvalligheden," schrijft hij. "Hecht opgetrokken bouwwerken vallen soms plotseling ineen […] Zoo meende ik jarenlang dat het voorkeur verdiende zich niet bezig te houden met den politieke strijd van allen dag. Ik had zoo mijn "vertrouwensmenschen", en daar dreef ik zoo'n beetje op. […] Doch deze weken bleken deze zogenaamde vertrouwensmannen toen een beroep op hen werd gedaan, alleen maar te leven voor hun eigen ver uitgegroeide egoïsme! Een teleurstelling doch tegelijk een ontwaken! Toen stond me duidelijk de strijd van de Führer voor oogen! Hij is vroeger natuurlijk ook door dergelijke vertrouwensmenschen in een hoek getrapt."

Verder in de brief laat mijn opa weten dat hij sinds kort niet meer "afkeurend" maar "sympathiserend" tegenover de nazi's staat. Wel vraagt hij of het opleidingshoofd dit geheim kan houden, omdat zijn buren het hem niet in dank zullen afnemen als blijkt dat hij een NSB'er is. Het hoofd van de burgemeestersopleiding is echter niet overtuigd. "Kameraad! Ik kan niet medewerken aan de benoeming tot burgemeester van iemand die zich niet voor volle honderd procent voor de Nationaalsocialistische Beweging inzet," schrijft hij. "Houzee!"

Advertentie

Mijn opa rond 1946, met mijn tante

De politieke recherche kwam mijn opa twee jaar na de bevrijding, in 1947, op het spoor omdat ze zijn naam tegenkwamen op een lijst van het Rechtsfront. In de maanden hierna legde de afdeling bijzondere rechtspleging een dossier aan, waarin onder andere de brieven aan de burgemeestersopleiding zaten (die gevonden waren in het huis van het opleidingshoofd in Wassenaar), de brieven die ze in de archieven van de Nederlandse Omroep hadden gevonden, en een ledenlijst van het Rechtsfront uit 1942. Op 11 augustus 1948 later werd mijn opa verhoord in Amsterdam, en legde hij een zeven pagina's lange verklaring af.

Daarin verklaart hij nooit lid te zijn geweest van de NSB, en beweert hij dat als hij lid was van het Rechtsfront, dat dan kwam doordat iemand anders zo brutaal was geweest om hem op te geven. "Indien dan ook de mening heerst als zou ik genoteerd staan als lid van het Rechtsfront, dan kan deze alleen zijn ontstaan doordat derden zoo brutaal zijn geweest opgave hiervoor voor hun rekening te nemen," zegt hij in de verklaring. "Zelf heb ik hier nooit iets mee te maken willen hebben." Ook de brieven naar het hoofd van de burgemeestersopleiding, waarin hij schreef dat hij een sympathisant van de Duitse bezetter was, stelden volgens hem niet veel voor. "Kans op benadering van de autoriteiten was er volgens mij in die tijd alleen wanneer de indruk werd gewekt dat zij met een geestverwant te maken hadden."

Advertentie

In zijn verklaring vertelt hij ook dat werd ontslagen bij het economisch parket in Den Haag omdat hij ruzie kreeg met ene Schrieke, die destijds secretaris-generaal van Justitie was en na de oorlog werd veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf voor zijn samenwerking met de bezetter. Schrieke zou tegen mijn opa hebben gezegd "dat hij ervoor zou zorgen dat alle poorten voor mij gesloten bleven en hij zou trachten mij naar Duitsland te krijgen." Doordat hij op de zwarte lijst belandde, benadrukt mijn opa, werd het bijna onmogelijk om nog werk te vinden, en moest hij alles op alles zetten om aan de bak te komen – ook als dat betekende dat hij zich voor moest doen als een nazisympathisant.

In het dossier zat ook nog een korte verklaring van iemand die mijn opa kende tijdens de bezettingsjaren, die door de politieke recherche was opgesnord. Die getuige verklaarde dat hij mijn opa "leerde kennen als iemand zonder ruggengraat die alles aangreep om door het leven te komen. Hier kwam nog bij dat hij met een eerzuchtige vrouw in het huwelijk trad welke hem er vermoedelijk toe wist te bewegen te gaan solliciteren naar het ambt van burgemeester. Hij heeft nimmer laten blijken pro-Duits gezind te zijn geweest of lid der NSB-beweging te zijn geweest."

Na het verhoor in oktober 1948 werd de zaak uiteindelijk geseponeerd. De politieke recherche oordeelde dat er niet genoeg bewijs was dat mijn opa lid was van de NSB, en besloot op verschillende gronden (waaronder "wordt slappe figuur genoemd" en "opgezet door echtgenote") om hem verder niet te vervolgen. Net als het onderzoek van de politieke recherche, liep mijn zoektocht naar wat mijn opa uitspookte in de oorlog dus met een sisser af.

Toch zijn die paar middagen die ik met m'n neus tussen de vergeelde brieven en papieren heb doorgebracht niet voor niks geweest. Hoewel mijn opa lid was van het Rechtsfront, weet ik nu dat hij geen fervent NSB'er was – en heb ik een stuk meer geleerd over een familielid dat ik nooit heb gekend. Mijn opa was een streber en een opportunist, maar hij was vooral een beetje een mislukkeling, die ondanks al zijn pogingen om hogerop te komen niet veel bereikte. En dat is ergens maar goed ook: als hij wel burgemeester was geworden of bij de omroep aan de slag was gegaan, was hij er een stuk minder makkelijk vanaf gekomen.

Hoewel mijn opa mijlenver van een verzetsheld was, was hij ook niet echt fout – maar deed hij net als talloze andere Nederlanders vooral zijn best om een baantje te vinden, zijn gezin te onderhouden, en de oorlog heelhuids door te komen. Maar waarom hij zo weg was van Lale Andersen zal ik wel nooit te weten komen.

Als jij wil weten of een van jouw familieleden ook voorkomt in de dossiers van het CABR, kan je een mailtje sturen naar info@nationaalarchief.nl. Meer informatie over de inzagevoorwaarden en het CABR vind je op gahetna.nl.