Nadat hij in de vroege jaren vijftig Spiegel van Holland en Panta Rhei had afgerond, beide documentaires over de steden en het platteland van Nederland, voelde Bert Haanstra vooral frustratie. “Ik ben nog maar een beginner. Ik heb de camera onder controle, ik kan de natuur vastleggen, maar ik heb nog steeds niet geleerd om met mensen en hun problemen om te gaan,” zei hij. “Dat is nog steeds het lastigste, maar ik kom er wel…”
De Nederlandse documentairemaker vond zijn stilistische vorm in het bewaren van afstand: een afstand van zijn land, door veel gebruik van luchtfotografie te maken, en van de mensen, die hij doorgrondde door hun rituelen te observeren. Haanstra werd met voor het eerst ook internationaal bekend, toen hij er een Gouden Palm mee won op het Filmfestival van Cannes in 1950. De film bracht hem in contact met andere artiesten, zoals de Franse schrijver en filmmaker Jean Cocteau, met wie hij het jaar daarop in de jury zat, en de Franse regisseur Jacques Tati, voor wiens film Trafic Haanstra de scènes in Amsterdam voor zijn rekening nam.
Videos by VICE
Vanaf 1952 begon Haanstra documentaires in opdracht te maken, waarvoor hij soms voor langere perioden op reis was, om bijvoorbeeld te filmen in de jungle van Sumatra en Venezuela. Films als En de zee was niet meer en Strijd zonder einde stegen boven hun oorspronkelijke doel als educatieve documentaire uit en ontpopten zich als kritische tijdsdocumenten die de wereld van commentaar voorzagen. Zijn met een Oscar-bekroonde documentaire Glas uit 1958 – Haanstra was de eerste Nederlander die een Oscar won – is daarvan misschien wel het beste voorbeeld. Geschoten in technicolor, observeert de film de glasblazers van Glasfabriek Leerdam. Het laat de realiteit van het werk in de fabriek zien, met ware ambachtslieden in de hoofdrol, die achteloos sigaretten aansteken aan het nog hete glas.
Haanstra maakte de film in opdracht van de Glasfabriek Leerdam als promofilmpje, maar ook nu deed hij er eigenlijk veel meer mee. Tijdens een eerste bezoek aan de fabriek viel hem een onafgemaakt flesje op dat nog vast zat geplakt aan een mechanische stapelmachine. Het idee was geboren: deze documentaire zou gaan over het contrast tussen de vloeibaarheid van de glasblazers en de hardheid van de machines. Die tegenstelling werd kracht bijgezet met de muziek: onder de beelden van de arbeiders koos Haanstra voor de jazz van het Pim Jacobs Quintet, bij beelden van de machines klonk een koude, industriële soundtrack.
Haanstra had sowieso een getraind oog om treffende overeenkomsten en tegenstellingen te ontdekken. In zijn documentaire Zoo uit 1961, die hij in Artis schoot met verborgen camera’s, wisselt hij shots van dieren af met beelden van de nietsvermoedende bezoekers. We zien een tijger die aan een stuk vlees kauwt en dan een vrouw met een portemonnee in haar mond. We zien twee geiten hun geweien tegen elkaar stoten, afgewisseld met het beeld van twee stoeiende kinderen. De parallellen schetsen een ontnuchterend beeld van de moderne mens, gedefinieerd door Haanstra’s scherpe maar ook komische oog.
Bert Haanstra maakte naast zijn korte documentaires ook enkele lange en verhalende films, zoals Alleman en Fanfare. Eerstgenoemde bouwde voort op de verborgen cameratechniek uit Zoo, terwijl Fanfare te boek staat als een van de belangrijkste Nederlandse films ooit gemaakt. Beide films werkten het thema van het geobserveerde menselijk gedrag nog verder uit, en vormen zo een goede introductie in het werk van Bert Haanstra, die in 1997 op 81-jarige leeftijd overleed.
Bekijk hieronder een paar van zijn korte documentaires: