Stiefmoeder van Nasreen Khalid, het zesjarige meisje dat op 24 mei omkwam bij een bombardement door een Antonov-vliegtuig van de Soedanese luchtmacht. (Foto door Andreas Stahl)
Hoewel ik alweer een maand terug ben uit de Noeba-bergen, voelt het soms alsof mijn lichaam daar nog is. Wanneer er een vliegtuig overvliegt verkrampen de spieren in mijn nek, kijk ik net iets meer gestrest uit mijn ogen dan vroeger, en op feestjes zie ik de blikken van kinderen in de schuilkuilen soms ineens weer voor me. En dan wil ik zeggen hoe vreemd het is dat zelfs de geiten en de honden naar die kuilen vluchten als ze de Antonov-bommenwerpers horen aankomen. Om duidelijk te maken hoe onwerkelijk gruwelijk die oorlog is.
Videos by VICE
Soedan is al zestig jaar bijna onafgebroken het toneel van oorlogen en hongersnoden. De strijd speelt zich grofweg af tussen twee partijen: de Arabisch islamitische regeringstroepen en verwante Arabische milities uit het noorden en midden van het land, en rebellen die het opnemen voor de voornamelijk zwarte Afrikaanse christelijke bevolking uit de achtergestelde randgebieden.
In 2005 besloten de strijdende partijen onder zware internationale druk dat het geweld moest stoppen. Het zuiden van Soedan, waar vooral zwarte Afrikanen woonden, zou per referendum kiezen over onafhankelijkheid. In de grensregio’s Blue Nile en Zuid Kordofan, waar de Noeba-bergen liggen, zou een volksraadpleging plaatsvinden. Zo konden de inwoners zelf beslissen waar de opbrengsten uit de goud- en olierijke regio aan besteed zou worden.
Het zuiden koos in 2011 voor onafhankelijkheid, maar de volksraadpleging werd succesvol gefrustreerd door de regering. Toen ze vervolgens ook eisten dat de nog aanwezige rebellen hun wapens inleverden, laaide de strijd weer op. De Soedanese luchtmacht bombardeerde burgerdoelen, dorpen en voedselvoorraden werden platgebrand en duizenden mensen sloegen op de vlucht. Vrijwel direct ontstond er een schreeuwend gebrek aan voedsel, water en medicijnen.
Tot nu toe weigert de voor genocide veroordeelde president van Soedan, Omar al-Basjir, elke vorm van hulp. “Er is helemaal niet zo veel aan de hand in de Noeba bergen,” laten zijn ministers geregeld weten. En voedselhulp zou in handen kunnen vallen van de rebellen. De inwoners van de Noeba-bergen zijn daardoor op zichzelf aangewezen. Ze kunnen het gebied vrijwel niet verlaten, en buitenstaanders komen er vrijwel niet in.
Man zit in een kuil – ook wel ‘foxhole’ – om dekking te zoeken voor een luchtaanval op het dorp Kauda. (Foto door Andreas Stahl)
Samen met mijn Zweedse fotograaf wilde ik via buurland Zuid-Soedan de grens oversteken naar de Noeba-bergen. Na talloze e-mails en telefoontjes naar de rebellen die het gebied voor het grootste deel onder controle hebben, kregen we een brief van een hoge officier met een paar stempels en handtekeningen erop. Met die brief zou niemand ons tegenhouden, zei hij.
Met de brief op zak vlogen we naar Bentiu, een stadje in het noorden van Zuid Soedan. Daar regelden we een lift in de vrachtwagen van een lokale handelaar en kochten we liters water. Onderweg sliepen we in vluchtelingenkampen en naast stoffige wegen, aten we ingewanden en bonen in olie, en hadden we tot drie keer toe motorpech. Na vier dagen, in plaats van de geplande twee, rolden we uitgeput Soedan in.
Tijdens een overnachting in een vluchtelingenkamp aan de grens was ons water gestolen, waardoor we de eerste dag in Soedan alleen maar bier dronken. Gek genoeg was er ook niets anders te krijgen. “We hebben hier geen cola nodig. Daarmee vergeet je niet wat je hebt meegemaakt, met bier wel,” legde een winkelier uit. In een roes tuurden we de eerste dag de hemel af op zoek naar Antonovs, de Russische vliegtuigen waarmee het leger dag en nacht de regio bombardeert. De schuilkuilen zagen er een beetje wazig uit en we spraken de eerste Noeba’s met een dubbele tong.
Rebellen van het Sudan Peoples Liberation Army-North (SPLA-N) op een geheime locatie in de Noeba-bergen. (Foto door Andreas Stahl)
In het dorp waar we zouden verblijven vonden we al snel drinkwater en begon de gruwelijke realiteit zich steeds nadrukkelijker aan ons op te dringen. Uitgeputte rebellen drentelden rond modderige pick-up trucks, overal in het dorp zaten gaten in de grond om in te schuilen voor luchtaanvallen, en er waren verse bomkraters. Een in het dorp, en één op drie meter van de hut waar we onze spullen dumpten. In die hut zouden we niet slapen. “Te gevaarlijk,” zei de man die ons welkom heette. “Als er een bom inslaat kun je beter buiten op de grond liggen. En die bommen kunnen altijd vallen.”
De bommen kwamen uiteindelijk op dag drie, toen twee MIG-straaljagers overvlogen. Biddend zat ik in een gat in de grond, terwijl ik helemaal niet gelovig ben. Soms mompelde ik “Allahoe Akbar,” zoals ik in Syrië gewend was om te doen. En uiteindelijk sloeg ik een kruis en besloot ik geen slechte grap te maken. Ik wilde niet zenuwachtig lachen als ik zou sterven. Dus was ik ijzig stil. Maar de MIG’s vlogen over, en bombardeerden een leegstaande boerderij.
De volgende dag sprak ik een moeder die een kind was verloren bij zo’n aanval. Het was de twintigjarige Jamal Abdhallah, die op 15 mei met zijn broertjes in de bush speelde toen een Antonov de akker van zijn ouders bombardeerde. Zijn laatste woorden waren volgens zijn moeder, die achter de voedselvoorraad schuilde toen hij verschrikt de hut uitstormde: “Ik kan beter buiten wachten. Als de bom op de hut valt en ik buiten ben, leeft er tenminste nog een van ons.” Een paar seconden nadat hij was vertrokken klonk er een doffe dreun en was er veel rook. Toen ze de weg naar buiten had gevonden vond ze hem in een grote plas bloed. Zijn benen waren weg.
Moeder van Jamal Abdhallah, de twintigjarige jongen die op 15 mei omkwam bij een bombardement door een Antonov. (Foto door Andreas Stahl)
De vrouw vertelde het verhaal met een doffe blik in haar ogen, die ze strak op de muur van de hut gericht hield. Ik voelde me slecht omdat ik haar die emoties opnieuw liet beleven, maar probeerde het te zien als een soort van onderdeel van de verwerking. Of, maar dat durfde ik haast niet te denken, dat de dood van de jongen hiermee misschien iets meer zin kreeg. Dat hij niet helemaal vergeten zou worden, zoals de rest van de doden in de Noeba-bergen.
De volgende dagen sprak ik tal van zulke moeders. Ze zeiden dat ze blij waren dat ik er was omdat de wereld moest weten wat er gebeurde. Maar ze vroegen me ook waarom niemand hen hielp? Waarom de wereld dit toeliet? De MIG’s die hier boven mijn hoofd cirkelden waren niet veel anders dan die ik ook al in Syrië had gezien, maar in tegenstelling tot Syrië kende ik niemand die hier om gaf. Ikzelf had tot een paar maanden eerder zelfs nog nooit van de Noeba-bergen gehoord.
Op dag vijf klonk ineens het geronk van een Antonov en renden we naar de schuilkuilen. We zagen het witte vliegtuig steeds dichterbij komen totdat het recht boven ons vloog. Het zweefde verder over de vallei, cirkelde terug naar het dorp, en liet een paar bommen vallen. Ik zag ze niet, maar ineens klonken er acht doffe dreunen vlak na elkaar en begon de grond hard te trillen.
Toen het stopte wist ik direct dat het gevaar over was. En dat ik niet was geraakt. Ik voelde me intens gelukkig en droevig tegelijk. Een dikke pluim zwarte rook kwam vanachter een paar bomen vandaan.
Een vrouw probeert zaden te redden die een dag daarvoor bij een bombardement door een Antonov verloren zijn gegaan. Tussen juni en september heerst er een groot gebrek aan voedsel in de Noeba-bergen. Mensen eten noodgedwongen bladeren en ieder jaar sterven er mensen aan de hongerdood. (Foto door Andreas Stahl)
De volgende dag reden we in een jeep naar de plaats van een inslag, een kilometer verderop. Het eerste wat we zagen waren een stuk of vier vrouwen die met betraande ogen allerlei zaden uit het zand van een ruïne aan het uit sorteren waren.
We kregen te horen dat er een zesjarig meisje was gestorven bij de aanval, Nasreen Khalid. Haar vader en drie broertjes lagen nog in het ziekenhuis en vochten voor hun leven. “Ze had het beste karakter van de kinderen uit haar familie,” vertelde haar oom. Even verderop zat haar stiefmoeder huilend tegen een ingestorte lemen muur. Ze keek met betraande ogen op om zich te laten fotograferen.
Na een kleine drie kwartier reden we de hobbelige akker weer af. De mensen werden weer stipjes, en die stipjes verdwenen uit het zicht. Ze zochten die zaden uit omdat ze die nodig hebben om de komende maanden te overleven, las ik in mijn aantekeningen. Zonder voedsel zouden ze allemaal sterven aan de hongerdood.
Hoe kan dit stoppen, vroeg ik een oude man uit Darfur op dag acht. We zaten onder een grote boom in het dorp en dronken thee. De oude man hief zijn handen ten hemel en schuifelde met zijn sandalen over de zanderige grond. Een wolk stof vermengde zich met de hete lucht.
“Mensen moeten beseffen dat het echt is wat hier gebeurt,” zei hij toen. “Pas dan kan dit stoppen.” Hij richtte zijn blik naar mij, en vervolgde zacht: “Ik hoop dat jij je best gaat doen om dit voor elkaar te krijgen.”