Empathie wordt bijna altijd geprezen als een deugd; als de basis van vriendelijkheid en liefdadigheid, als een manier om van onze zelfzuchtigheid af te komen. Charles Dickens’ A Christmas Carol gaat min of meer over het ontwikkelen van een beetje empathie. ‘Do They Know It’s Christmas’, Bob Geldofs monsterhit uit 1984, geeft ons iedere kerst opnieuw een vredig schuldgevoel, omdat wij lekker zitten te eten en vervolgens aan verhongerende kinderen in Afrika worden herinnerd. Niks mis mee, toch? Toch wel, zegt Yale-psycholoog Paul Bloom. Volgens hem is empathie verantwoordelijk voor veel wreedheid, vooroordelen en oneerlijke zaken in de samenleving. Volgens Bloom moeten we onze empathie-switch uitschakelen om betere keuzes te maken—en daarmee een betere, vriendelijkere en gelijkere wereld te creëren. Blooms boek Against Empathy: The Case for Rational Compassion wordt deze maand in Amerika gepubliceerd door HarperCollins.
Het boek bestaat uit een mix van alledaagse anekdotes, klinische tests, verhalen uit de geschiedenis en denkbeelden uit de filosofie. Met die verhalen betoogt Bloom dat empathie — of, zoals hij het noemt: de empathische bias— aanzet tot seksisme, racisme en discriminatie. Die zaken kunnen vervolgens weer een opmaat zijn tot geweld en oorlog. Bloom stelt dat de focus van empathie te beperkt is, waardoor de deur wordt opengezet voor de lelijkste vormen van groepsdenken en allerlei vormen van vooroordelen (of bias). Volgens de psycholoog fungeert empathie als een sentimentele, emotionele drug. “Het is een soort frisdrank, verleidelijk, lekker en slecht voor ons”, zegt hij. Het brengt ons moreel kompas in de war, zorgt ervoor dat we slechtere beslissingen maken. In een telefonisch interview vroeg ik Bloom me meer uitleg te geven over zijn ietwat controversiële ideeën.
Videos by VICE
In nauwe zin definieert de psycholoog empathie als “het voelen van andermans ervaringen, inclusief hun pijn.” Daarmee onderscheidt Bloom empathie duidelijk van vriendelijkheid, compassie en zorgen voor anderen. Die zaken duidt hij als ‘betrouwbare kwaliteiten’, kwaliteiten de wereld ten goede komen, en die dus niet zo’n nasty randje hebben als empathie. Dat onderscheid wordt niet altijd gemaakt. Als mensen het hebben over een gebrek aan empathie in de wereld — Barack Obama heeft het er vaak over gehad, evenals door empathie geobsedeerde trainers in het bedrijfsleven en TED-achtige denkers — gooien ze het vaak op een hoop met eerdergenoemde zaken als compassie en vriendelijkheid. Maar dat moeten we volgens Bloom dus niet doen.
Volgens hem hebben dit soort ‘evangelisten van de empathie’ niet door dat veel slechte dingen gebeuren onder invloed van empathie. Om de kracht van empathie te illustreren geeft hij een voorbeeld van een klein meisje dat vast zit in een put. In 1949 viel het driejarige meisje Kathy in een put in San Marino, California. In 1987 gebeurde min of meer hetzelfde, toen baby Jessica in een put viel in Texas. De reddingsoperaties die volgden hielden heel Amerika aan hun radio’s en tv’s gekluisterd. Iedereen werd de peetvader of -moeder van die meisjes. Bloom: “Mensen richtten al hun energie volledig op die meisjes en de hoop dat zij gered zouden worden. Maar zodra je dat doet, zet je eigenlijk al die andere honderden of duizenden mensen die nog veel erger lijden opzij, mensen die je hulp harder nodig hebben. En waarom? Alleen maar omdat zij je empathie niet triggerden.” Empathie valt ook vaak samen met al bestaande vooroordelen over bijvoorbeeld ras of etniciteit. Bloom: “Empathie is als een zoeklicht. Het zoomt in op mensen. Als ik overweeg wie ik moet helpen, zal ik eerder geneigd zijn iemand te kiezen die op mezelf lijkt.”
Alle identiteitspolitiek — of we het nou hebben over gender, ras, huidskleur, cultuur of afkomst — is beïnvloed door empathische vooroordelen. We voelen de pijn van de mensen uit onze eigen groep sterker dan die van anderen, en iedereen die die pijn niet zo intens voelt als wijzelf verwijten we gevoelloos of harteloos te zijn.
Waar komt dat positieve gevoel voor empathie dan vandaan? “De basis voor het enthousiasme over empathie is dat we denken dat als anderen even empathisch zouden zijn, ze daardoor automatisch onze politieke opvattingen zouden delen. Linkse mensen denken: ‘Als rechtse politici meer empathie zouden voelen, zouden ze het met me eens zijn over gezondheidszorg, ontwikkelingswerk en homorechten.’”
Maar voor Bloom is die manier van denken een illusie: “Conservatieven en Democraten hebben het eigenlijk nooit over de vraag of ze überhaupt empathie moeten voelen. Ze maken ruzie over voor wie ze empathie moeten voelen.” Democraten hebben het vaak over groepen in de samenleving die politiek gezien hun achterban vormen — minderheden, immigranten, studenten — terwijl Donald Trump juist blijken van empathie heeft geuit voor oudere, witte mensen, die zich ontheemd en bedreigd voelen door verandering. “Aan beide zijden van het politieke spectrum wordt gesteld dat er meer empathie nodig is” zegt Bloom.
Ontroerende, persoonlijke verhalen vormen de kern van deze discussies. “Als je tegen Obamacare bent, kies je een treurig verhaal en zeg je: ‘Neem deze arme drommel! Zijn leven is kapot gemaakt door Obamacare!’ Maar als je vóór Obamacare bent, kies je juist weer een ander persoonlijk verhaal, iemand van wie het leven wordt verwoest als er geen Obamacare zou bestaan.” Zo kun je bij elk beleid – of het nu gaat over diversiteit, wapens, of ontwikkelingshulp – winnaars en verliezers zoeken.
Volgens Bloom waren de afgelopen presidentsverkiezingen een masterclass in empathisch redeneren. En degene die de minste schroom had om empathie als wapen in te zetten kwam als winnaar uit de bus. “De naam Donald Trump en het woord empathie vallen niet regelmatig in één zin,” zegt Bloom. “Maar Trump is ongehoord goed in het oproepen van empathie voor bepaalde groepen mensen. Mensen die zich ongehoord voelen, mensen die zich verraden voelen door de gevestigde orde, slachtoffers van misdaden gepleegd door immigranten zonder verblijfsvergunning. Tijdens zijn rallies vertelde hij ontroerende verhalen over mensen die zijn vermoord door immigranten, en je voelde met ze mee. Die verhalen fungeerden als een katalysator die uiteindelijk het uitzetten van immigranten mogelijk gaat maken.”
Bloom geeft toe dat empathische redeneren ook positieve gevolgen kan hebben. Geld doneren aan liefdadigheid is volgens hem bijvoorbeeld niet per definitie slecht. Maar hij gelooft wel dat rationaliteit, mits beïnvloed door compassie, een betere en betrouwbaardere basis vormt voor het maken van goede beslissingen dan empathie. “We kunnen er bewust voor kiezen een stap terug te zetten. We hoeven ons niet alleen maar te laten meevoeren door een bepaald emotioneel beeld of zielig verhaal. We kunnen rationeel nadenken over wat de beste manier is om te handelen.”
Het debat over de vraag of aanhangers van Clinton meer empathie zouden moeten hebben voor Trump-stemmers vindt hij daarom in de basis gemankeerd. “We hebben begrip nodig, en niet empathie. Als je voor Trump hebt gestemd, hoef ik niet te voelen wat jij ook voelt, mee te maken wat jij meemaakt. Maar aangezien we in hetzelfde land wonen, misschien zelfs vrienden zijn, zou het wel handig zijn om te kunnen begrijpen waarom je op Trump hebt gestemd. Daar is geen magische vorm van empathie voor nodig. Het simpelweg aan je vragen zou moeten volstaan.”
Bloom zegt dat Obama’s manier van werken een model kan zijn om de empathische bias tegen te gaan. “Een van de dingen die ik respecteer aan Obama is dat hij het empathische vooroordeel zo vaak oversteeg. Hij deed dat door argumenten te geven op basis van de rede, en niet op basis van gevoel. Hij heeft alle benodigde vaardigheden en karaktereigenschappen van een succesvol politicus, maar ik vind hem tóch een extreem fatsoenlijk mens. Hij belichaamt eigenlijk mijn punt: Je kan een degelijk, compassievol en aardig persoon zijn, en nog altijd cool en rationeel blijven handelen.”