FYI.

This story is over 5 years old.

Een Nummer Met Een Gouden Logo

Zwemmen met krijgsheren

Een roadtrip door Afghanistan, twaalf jaar na het begin van de oorlog.

Krijgsheer Nabi Gechi zwemt met de auteur en zijn vrienden in de Kunduz.

Op een maanloze nacht in oktober 2001 stond ik honderden kilo’s aan camera-apparatuur op een pontonboot aan de noordelijke oever van de Amu Darja te laden. Normaal gesproken werden deze boten gebruikt om wapens naar de Noordelijke Alliantie te vervoeren, die aan de andere oever van de rivier een strijd met de taliban aan het voeren was. De boot was volgeladen met collega-journalisten en apparatuur, en ik voelde me net een van de zielen uit Dantes De Goddelijke Komedie, die over de Acheron naar de hel verscheept werden. De Amerikaanse luchtaanvallen waren begonnen, en ik was op weg naar Afghanistan.

Advertentie

Een week na de terroristische aanvallen van elf september van dat jaar werd ik door NBC News op reis gestuurd. Ik kwam in oktober in Afghanistan aan, om daar de Amerikaanse woede en vergeldingsdrang van dichtbij mee te maken. De Amerikanen waren snel en onverbiddelijk.

Tijdens mijn eerste maand in Afghanistan zag ik hoe het Amerikaanse leger de nederzettingen van al-Qaida van de kaart veegde en met de hulp van hun bondgenoten van de Noordelijke Alliantie (een mix van voornamelijk Oezbeken, Tadzjieken en Afghaanse Hazaren) de daar regerende taliban omver wierp. Zoals we allemaal weten, hield de oorlog daar niet op.

In juni keerde ik voor de vijfde keer terug naar Afghanistan, net voor de geplande terugtrekking van Amerikaanse troepen in 2014. Ik wilde onderzoeken wat er gebeurd was met het land sinds mijn eerste bezoek, twaalf jaar geleden, en wat er na mijn vertrek mogelijk zou kunnen gebeuren.

Ik kwam het land binnen op precies dezelfde plek als twaalf jaar geleden: via de Amu Darja, de rivier die de grens vormt tussen het zuiden van Tadzjikistan en het noorden van Afghanistan. De Kokol-Ai Khanoem, ooit een drukke grensovergang waar wapens, geheim agenten en journalisten zoals ik over mochten steken, was een stoffige schim van het verleden geworden – een verbleekte, afgelegen grenspost die door de aanleg en restauratie van bruggen in de dichter bevolkte delen van de regio in vergetelheid is geraakt.

Advertentie

Een aantal pontonboten bij de grensovergang lag daar al lange tijd werkloos aangemeerd, omdat er tegenwoordig zo weinig cargo over de rivier vervoerd wordt. Ik ging aan boord van een oude, roestige boot die me zo lek als een mandje leek, en stak net als in 2001 in drie minuten de rivier over zonder te weten wat of wie er aan de overkant te wachten stond.

Tijdens dat eerste bezoek aan Afghanistan voelde ik me de klassieke onverschrokken buitenlandse correspondent: ik reed samen met mijn collega’s op paarden naar loopgraven die de Eerste Wereldoorlog niet misstaan zouden hebben, en zag hoe de strijders van de Noordelijke Alliantie via walkietalkies communiceerden met de taliban. Op momenten dat ze elkaar niet aan het vermoorden waren, namen ze elkaar op de hak en maakten ze grapjes door de walkietalkies.

Twaalf jaar later (eind juni 2013) begonnen de eerste grijze haren op mijn hoofd en in mijn baard te verschijnen, waren sommige collega’s dood, de paarden verdwenen en de loopgraven verlaten. Ik zat voorin een felblauwe Toyota Corolla waarvan de zijkanten en de motorkap versierd waren met het woord “BAHMANI” – Perzisch voor “lawine”. Ik had mijn Afghaanse collega en tolk Matin Sarfraz gevraagd om een onopvallende auto voor ons te regelen, zodat we konden rondrijden zonder de aandacht te trekken van de lokale bevolking en andere mensen die zich afvroegen wat wij in Afghanistan aan het doen waren. Dat resulteerde in de bahmani-mobiel, die bestuurd werd door de eigenaar van de auto, Matins neef Dost Mohammad.

Advertentie

Ik had van mijn bronnen gehoord dat Afghaanse krijgsheren achter de rug van de overheid om hun invloed op de bevolking uitoefenden. Ik vroeg Matin om me naar Nabi Gechi te brengen, een krijgsheer die in een district buiten de provincie Kunduz in Noord-Afghanistan woont. De mannen van Nabi Gechi lijken verschrikkelijk veel op piraten. Niet van die moderne Somalische piraten, maar het soort dat je in de Fata Morgana in de Efteling voorbij ziet komen, of dat in de zeventiende eeuw de zeven zeeën onveilig maakte: in tulband gehulde mannen met doordringende, ijskoude blikken.

Hun gezichten zijn een afspiegeling van de Afghaanse samenleving: ze hebben iets Oezbeeks, Hazara, Tadzjieks en Turkmeens. Het zijn mannen die jarenlang aan Nabi’s zijde gevochten hebben, en sommigen hebben op andere momenten zelfs tegen hem gevochten. Maar ze verdienen allemaal de kost met bloedvergieten. Om dit soort moordenaars te leiden moet je de beste moordenaar van allemaal zijn, en zij moeten ervan overtuigd zijn dat je onmogelijk (of toch in elk geval heel moeilijk) te doden bent. Als ze dat niet doen, dan is er altijd wel eentje bereid om de prijs op je hoofd te innen.

“Er staat nu een beloning van €370.000 op het doden van Nabi,” zegt Mullah Jilani, een voormalig talibansoldaat die een luitenant bij de militie is. “De taliban zijn ontzettend bang voor hem.”

Twee jaar geleden, toen Jilani nog voor de taliban vocht, wilde hij Nabi ook doden. Toen Nabi door dorpsoudsten werd ingehuurd om de beveiliging van zijn geboortestreek te regelen, ging Jilani samen met tweehonderd andere talibanstrijders op weg om hem op zijn eigen grondgebied te vermoorden.

Advertentie

Dit is de blauwe Toyota Corolla – de bahmani-mobiel – waarmee de auteur door Afghanistan reisde.

Het pakte anders uit: Nabi overrompelde ze volledig. Volgens Jilani voerde Nabi een flankmanoeuvre uit die rechtstreeks uit Sun Tzu’s De kunst van het oorlogvoeren leek te komen. Uiteindelijk had hij alle talibanstrijders op het marktplein bijeengedreven en vermoordde hij de commandant van het peloton met zijn favoriete wapen: een in Rusland gemaakte 40mm granaatwerper die op een geweer bevestigd zat.

“We bliezen de aanval af en verlieten het dorp,” vertelde Jilani. Toen de volgende aanslag van de taliban op Nabi ook verijdeld werd, regelde Jilani een ontmoeting met de beruchte krijgsheer.

“Ik vertelde hem dat ik niet meer tegen hem wilde vechten omdat het voor ons allebei geen voordelen had,” zei Jilani. Kort daarna liep hij over naar Nabi’s kant, en begon hij daar tegen de taliban te vechten.

Sindsdien is Nabi’s reputatie gegroeid tot legendarische proporties. Hij zit comfortabel in zijn zetel als meest meedogenloze uitroeier van taliban. Begin juli organiseerde hij een aanval op een huis vol met talibanstrijders. Toen zijn mannen het huis omsingeld hadden, ging Nabi los met zijn geliefde granaatwerper, waarmee hij een hel ontketende die zelfs voor het door oorlog verscheurde Afghanistan wat aan de extreme kant was.

Nabi vuurde niet een dozijn, vijftig of vijfenzeventig zwaar explosieve granaten op het huis af – granaten die normaal gesproken van honderden meters afstand met een lange, hoge boog afgevuurd worden. Haji Mohammed, Nabi’s schoonzoon en bodyguard, vertelde dat hij de commandant 123 granaten af zag vuren, recht op het doel af, alsof het gewone kogels waren.

Advertentie

Ik ging naar Qali Zal, het thuisdistrict van Nabi, voor een ontmoeting met de gevreesde en gerespecteerde krijgsheer – die tot voor kort betaald werd door het Amerikaanse leger. Nabi heeft geen naam gemaakt door een prater te zijn, maar door een van de besten te worden in de nationale volkssport: oorlogvoering. Het kwam voor iedereen dan ook als een verrassing toen hij in 2009 zijn granaatwerper aan de wilgen hing om een vis- en kebabrestaurant te beginnen in Mazar-e-Sharif. Twee jaar later vroegen de lokale dorpsoudsten hem terug te komen naar Qali Zal om bescherming te bieden tegen de taliban, die de stad weer bezet hadden. Er was daarnaast ook een groot drugsprobleem in de stad: de helft van de 30.000 drugsverslaafden uit de regio

komen uit Qali Zal, waaronder een groot aantal kinderen. Nabi rekruteerde manschappen, vormde zijn loyale volgers om tot een militie van driehonderd mannen, richtte achttien controleposten op en verdreef de taliban uit het gebied. Malika Gharebyr, het hoofd van vrouwenzaken in het district, vertelde me dat de taliban haar constant lastigvielen als ze haar huis verliet. “Nabi bracht veiligheid hier,” zei ze toen ik haar huis bezocht, de dag dat ik Nabi’s kamp had verlaten. “Het is veel beter nu.”

Omdat Nabi ook was gevraagd om iets te doen aan het drugsprobleem, bood hij bescherming aan medewerkers van de overheid, zodat die ongestoord de opiumvelden in het gebied konden vernietigen.

Advertentie

“Zonder Nabi hadden we de velden niet kunnen vernietigen,” vertelde Abdul Bashir Morshid, het hoofd van de anti-drugsorganisatie in Kunduz. Volgens de Noordelijke Commandopost van de NAVO in de regio, steunde het Amerikaanse leger Nabi zelfs door soldaten van speciale eenheden naar hem toe te sturen die hielpen met het trainen van zijn mannen. Zijn militie was een van de vele onconventionele eenheden in het noorden van Afghanistan. Het was deel van de Amerikaanse anti-opstandelingenstrategie die ze in Irak gebruikten: zorg dat je een bepaald type militiemannen vindt (het liefst het soort zonder ideologieën), geef ze wapens, betaal ze, train ze en hoop dat ze de volgende keer niet op jou maar op de vijand schieten.

In Afghanistan kregen dit soort eenheden geen uniforms maar wel gele armbanden, en werden ze af en toe betrokken bij gevechten tegen de taliban. Maar veel van hen maakten op de verkeerde manier gebruik van de wapens en badges die ze bij hun nieuwe functie kregen. Ze persten de lokale bevolking af om eten, brandstof en andere dingen die ze wilden hebben. Nabi’s militie kreeg ook het verwijt dat het zich hieraan schuldig maakte – er werd gezegd dat zijn mannen kip en zakken graan eisten in ruil voor beveiliging, hoewel elk lid van de militie per maand ongeveer 150 euro van de NAVO kreeg.

Het programma met lokale milities is met hulp van de NAVO opgericht door de Amerikanen, en het schijnt dat president Hamid Karzai er in eerste instantie niets van wist. Hij heeft uiteindelijk verordonneerd dat het programma stopgezet werd, omdat hij bang was dat onconventionele eenheden die geen officiële of financiële band met de nationale overheid hadden op een dag misschien een bedreiging zouden vormen.

Advertentie

Uiteindelijk kwam er geen geld meer uit Amerika, en stopte het programma – maar Nabi’s militie ging door. Om te kunnen blijven bestaan vroeg het de lokale bevolking om belasting, die in de vorm van eten afgeleverd kon worden bij de controleposten en zijn kampen.

Ondanks dat het duidelijk is dat hij een aanwinst is in de strijd tegen de taliban, is Nabi uitgegroeid tot de nachtmerrie van president Karzai: een door oorlog geharde krijgsheer die niet volgens het boekje werkt en geen band heeft met de Afghaanse overheid, en die overal en zonder toezicht kan werken. In een poging om stilletjes en tegen de wil van de overheid in een probleem op te lossen, heeft het Amerikaanse leger bijgedragen aan de meest populaire Afghaanse franchise: warlordism, een hopeloos vooruitzicht waarin diegene met het grootste wapenarsenaal wint.

De dorpsoudsten uit Qali Zal, die met grote groepen naar Nabi’s kamp kwamen om mij te ontmoeten toen ik aankwam, zeiden dat ze de bescherming van Nabi en zijn mannen nodig hebben. Ze vertelden me dat de president de militie moet accepteren en als fulltime politiemacht moet aanstellen, of er zelf eentje moet sturen. Tot dan, zeiden ze, heeft de gemeenschap geen andere optie. Ze moeten Nabi’s beveiliging accepteren, ook al moeten ze ervoor betalen. Ze gaven wel toe dat niet iedereen in de gemeenschap blij was met de belastingen.

“De mensen vroegen zelf of ik hierheen kwam om ze te beschermen,” vertelde Nabi me. “Ik doe dat graag voor ze, en als ik iets verkeerd heb gedaan dan moeten ze me gewoon voor de rechter slepen.”

Advertentie

Nadat we de dorpsoudsten ontmoet hadden liet Nabi me een paar van zijn nederzettingen zien – kampen met dikke hoge muren en uitkijktorens, van waaruit zijn mannen het gebied in de gaten houden, op zoek naar naderende taliban. Tijdens de ontmoeting met de dorpsoudsten deed Nabi zich voor als een stille en bescheiden onderdaan en liet hij anderen voor hem praten. Als hij wel wat zei praatte hij zo zacht dat ik hem amper kon verstaan. En ook al kon ik het niet aan zijn gezicht zien, toch voelde ik – of misschien projecteerde ik dat – een stille kwaadaardigheid onder zijn oppervlak, die op elk moment boven kon komen drijven.

Dat kwam waarschijnlijk omdat ik zoveel wilde verhalen had gehoord had over zijn meedogenloze strijdlust, maar toen we later naar de Kunduz gingen om in de schemering in de modderige rivier te zwemmen voelde ik dezelfde spanning. Daar sprongen we als kinderen tijdens de zomervakantie in het koffiekleurige water. De stroming was zo sterk dat we met al onze kracht moesten zwemmen om te voorkomen dat we kilometers meegesleurd zouden worden.

Toen we de rivier uitkwamen sloeg Nabi me hard op mijn rug en zette hij zijn been voor het mijne, alsof hij me op de grond wilde gooien. Ik schrok, en wist niet of ik iets verkeerd had gedaan of dat hij het gewoon voor de lol deed.

Ik keek naar zijn mannen. Ze lagen dubbel. Ik ben een aardige worstelaar, maar ik zag geen enkele manier om aan zijn greep te ontsnappen. Als ik een echte poging had gedaan en hij verloren had voor het oog van zijn mannen, dan zou ik een probleem gehad hebben – vooral omdat ik in Nabi’s kamp bleef slapen die nacht. Aan de andere kant: als ik echt neergehaald werd – of dat makkelijk toeliet – dan verloor hij waarschijnlijk respect voor me en zou het moeilijker worden om hem bepaalde vragen te stellen. Ik probeerde daarom maar om gewoon op de been te blijven.

Advertentie

Ik hield hem een tijdje van me af, glimlachte, en probeerde in balans te blijven zonder dat ik hem nog verder provoceerde. Na een paar minuten ging het Nabi vervelen en stopte hij. Dat was een opluchting.

Terug in zijn kamp was Nabi een goede gastheer. Als voorgerecht gaf hij ons watermeloen, noten, rozijnen en thee, en daarna kwam het hoofdgerecht: een groot bord pilau (een Afghaans gerecht met rijst en vlees), pitabrood, yoghurt, en Mountain Dew. Matin, Dost en ik waren op twee luitenants na zijn enige gasten, en tussen zijn telefoongesprekken door praatte hij af en toe met ons.

Even later kwam Nabi’s theejongen binnen, die een camcorder op de tv aansloot. Hij startte de band en we keken naar de nasleep van hun meest recente overwinning. De lichamen van de taliban waren zwart, stijf en doorboord door granaatscherven. We zagen close-ups van de wonden waar de kogels de lichamen in en uit waren gegaan, en van de losse ledematen van de slachtoffers van Nabi’s granaten.

Aan het einde van de video werden de lijken als houtblokken in een pick-uptruck geladen en als cadeautje afgeleverd bij het hoofdkwartier van de Afghaanse Nationale Politie (ANP), in Kabul. De persconferentie waarin de politiechef Nabi een held noemde was ook gefilmd. Ik keek naar Nabi om zijn reactie te peilen, maar hij lag al snurkend op de grond te slapen.

De volgende ochtend stonden we vroeg op en wilde Nabi ons eerst nog wat laten zien voordat we vertrokken. Hij leidde ons een trap af naar een donkere ruimte onder zijn huis.

Advertentie

De kelder was gevuld met het geluid van stromend water, ronkende motors en draaiende tandwielen. In de rivier naast het gebouw, die afgeleid was van de Kunduz, draaide een groot waterrad. Nabi zei dat hij de kleine hydro-elektrische centrale gebouwd had zodat hij en de winkels en bedrijven in de buurt onbeperkt stroom hadden. Deze gevreesde liefhebber van granaatwerpers had iets gemaakt wat heel praktisch, mooi en potentieel winstgevend was. Hij zei dat hij het met toestemming van de overheid het op een grotere schaal kon aanpakken zodat het hele district van stroom voorzien kon worden.

Nabi mag dan inderdaad een spectaculaire oorlogsmachine zijn, ik besefte me dat hij ook heel goed was in het maken van vredesinstrumenten. Ik vroeg me af wat hij zou kunnen bereiken als hij zijn granaatwerper aan de wilgen zou hangen. Maar Nabi is waarschijnlijk binnen een jaar dood: hij is misschien moeilijk te doden, maar ook een verleidelijk doelwit.

Ooit waren ze verenigd in hun strijd tegen de taliban, maar nu vechten de Tadzjieken en de Oezbeken op de straten van Taloqan tegen elkaar.

Matin vertelde me dat hij van vrienden had gehoord dat er problemen waren in Taloqan, een regio in de buurt van Nabi’s kamp. We propten ons in de bahmani-mobiel en reden naar het westen, langs de oever van de Amu Darya, totdat we de stad bereikten.

Het centrum van Taloqan leek op dat moment een beetje op een Afghaanse versie van Occupy Wall Street. Er liepen minstens vierhonderd politieagenten rond – sommigen in ME-uniformen – en er stond een knalrode brandweerwagen met een waterkanon om de menigte in toom te houden. Die brandweerwagen was een cadeau van de Duitse tak van het International Security Assistance Force (ISAF) geweest, die had geholpen met het trainen van de lokale politie. De straten waren geblokkeerd door strategisch geparkeerde Humvees met machinegeweren op het dak. Nog meer politieagenten hielden vanuit hun auto’s – groene Ford pick-uptrucks, ook cadeautjes van het ISAF – de rand van de stad in de gaten.

Advertentie

Ze stonden daar omdat etnische Oezbeken een vredig protest hadden georganiseerd tegen het gebrek aan Oezbeken in de nationale en provinciale overheden. De druppel die voor hen de emmer had doen overlopen was het ontslag van de Oezbeekse politiecommissaris van Takhar, die vervangen werd door een Tadzjiek uit de provincie Logar, kolonel Abdul Hanan Qataghani – toevallig ook een van de vriendjes van de Afghaanse minister van Binnenlandse Zaken.

We zaten in het kantoor van kolonel Qataghani toen een van zijn officieren vier met handboeien aan elkaar geketende mannen binnenbracht. Volgens de officier hadden de mannen geprobeerd om AK-47’s het protestgebied binnen te smokkelen. De kolonel knikte en de mannen werden weggebracht. Ik vroeg hem hoe zijn mannen de geweren ontdekt hadden.

“We hebben spionnen in de menigte die ons op de hoogte houden van wat er gebeurt,” vertelde hij me. “Ze hebben het recht om te protesteren, maar onze troepen staan klaar en we wachten op de orders van het ministerie van binnenlandse zaken.”

Het leek me een goed teken dat de overheid dit soort vredige protesten toeliet en tegelijkertijd voorbereid was op geweld. Het was overduidelijk een westerse tactiek, en in mijn ogen leek het alsof de vijf miljard euro die de VS aan de training van de nationale politie hebben besteed aardig goed terecht zijn gekomen.

Het was duidelijk dat dit de eerste echte test was voor de politie in de noordelijke provincies – een uitdaging die minder heftig was dan een gevecht met de taliban, maar zeker niet minder belangrijk. Als ze het protest niet in vredige banen konden leiden zou de bevolking het vertrouwen in ze verliezen. Daarvan profiteren vooral de taliban, zeker wanneer de internationale troepen vertrekken.

Advertentie

Als je naar het verleden en de reputatie van de Afghaanse Nationale Politie kijkt, is het helemaal niet zeker dat de operatie een succes wordt. Veel experts zien de ANP als een van de meest corrupte organisaties in Afghanistan. Omdat de meeste Afghanen de politie zien als het gezicht van de nationale overheid is het teleurstellend dat volgens een onderzoek uit 2011 53% van de mensen de politie corrupt vindt.

Van de 157.000 mensen die voor de ANP werken kan maar 10% lezen of schrijven, en vier op de tien nieuwe rekruten is positief getest op drugsgebruik. Aangezien de training maar zes weken duurt, beschouwen critici hun autoriteit alleen als middel om zwakkere mensen die bescherming nodig hebben verder uit te buiten. Maar het is makkelijker voor te stellen dat rekruten van de ANP aan drugs en afpersing doen als je bedenkt dat dit een van de gevaarlijkste banen in het land is. In juli werd aangekondigd dat er in de vier maanden daarvoor 2700 Afghaanse politiemannen om het leven waren gekomen. Volgens het Amerikaanse Vredesinstituut komen er daarnaast drie keer meer Afghaanse politiemannen dan soldaten om het leven.

Toch bleef kolonel Qataghani volhouden dat alles onder controle was. “Dit is een compleet Afghaanse operatie,” vertelde hij me. “We kunnen voor onze eigen veiligheid zorgen.”

Nadat we het kantoor hadden verlaten, liepen we naar het protest toe om Haji Jamshed te ontmoeten, een van de leiders van het Oezbeekse protest en lid van het provinciebestuur van Takhar.

Advertentie

Oezbeken in Taloqan protesteren voor meer vertegenwoordiging in de provinciale en nationale overheden.

“We willen graag vasthouden aan een vreedzaam protest,” zei hij. “Maar als de overheid geweld gebruikt, dan vechten we terug. Met takken en stenen, niet met kogels.”

Ik sprak hem in een klein glazen gebouwtje in het midden van een rotonde, dat normaal gesproken wordt gebruikt om weggebruikers in de gaten te houden. De Oezbeken hadden het gebouwtje al een week bezet, en gebruikten het als hoofdkwartier voor het organiseren van de protesten.

Ik vroeg Haji Jamshed of hij, als lid van het provinciebestuur, vertrouwen had in het optreden van de politie. Als ze zouden falen, zou de internationale gemeenschap dan zien dat ze in Afghanistan niet voor hun eigen veiligheid kunnen zorgen? Of nog erger nog, zouden de taliban daar dan gebruik van kunnen maken?

“Daar hebben we geen boodschap aan,” zei hij. “We willen gewoon onze rechten.” Ons gesprek werd verstoord door zijn telefoon. Hij nam op, luisterde aandachtig en zei: “Het lijkt erop dat de overheid een andere demonstratie organiseert.”

“Hoe weet je dat?” vroeg ik.

“We hebben informanten,” zei hij glimlachend.

Historisch gezien hebben de etnische Oezbeken en Tadzjieken in Afghanistan elkaar altijd gewantrouwd, maar er zijn tijden geweest dat ze samen moesten werken om het tegen grotere vijanden op te nemen. De eerste keer was tijdens de Sovjetinvasie in de jaren tachtig, en recenter hebben ze tegen de taliban gevochten. Ondanks dat ze allebei de extremisten het land uit willen hebben, heeft meer dan twaalf jaar strijd ervoor gezorgd dat er enorme spanningen tussen de twee partijen heersen. Om de bevolking goed af te spiegelen, heeft het land zelfs twee vicepresidenten – één van elke ethniciteit.

Advertentie

Een paar uur later zag ik die spanningen in het centrum van Taloqan tot uiting komen. Er stonden vijfhonderd mannen langs de straten elkaar uit te dagen. De Tadzjieken stonden aan één kant, met de politie als steunbetuiging in hun rug. Dertig meter verderop stonden de Oezbeken. Aan beide kanten stonden mensen met de Afghaanse vlag, maar de Tadzjieken hielden ook een foto van Marshal Fahim in de lucht, een prominente Tadzjiek in de nationale overheid en Afghanistan machtigste, eerste vicepresident.

Eerst werden er over en weer alleen maar beledigingen geschreeuwd, maar de stemming sloeg snel om toen jonge mannen met stenen begonnen te gooien. De ene kant schreeuwde: “Dood aan alle Oezbeken!” en de andere kant reageerde met “Het is hier alleen voor Oezbeken, niet voor Tadzjieken!” Ik zag niet wie de eerste steen gooide, maar al snel vlogen er van beide kanten stenen en puin door de lucht. Toen ik me de menigte inwerkte zei Matin dat ik voorzichtig moest zijn, omdat hij iemand had horen suggereren dat als ze een steen naar mij als buitenlander zouden gooien, iedereen zou denken dat de steen van de andere kant was gekomen. Gelukkig handelde niemand naar die suggestie.

Het duurde niet lang voordat de mensen katapulten maakten van hun hoofddoeken. Een gewelddadige dans volgde, en de Tadzjieken stormden met hun vlaggen naar voren alsof ze de Bastille wilden veroveren. Ze werden tegengehouden toen de Oezbeken hetzelfde deden, en stopten net voor de onzichtbare maar door iedereen begrepen grens. Het echte gevecht begon toen Oezbeekse mannen een Tadzjiek grepen en hem sloegen. De Tadzjieken reageerden door de tweede verdieping van een huis te bekogelen, waar een kleine groep Oezbeken het gevecht aan het bekijken was.

Advertentie

In plaats van dat ze het waterkanon op hun brandweerwagen gebruikten of andere tactieken toepasten om de menigte tot de orde te roepen, deed de politie niks. Ze stonden achter de Tadzjieken en keken toe hoe de gevechten escaleerden. Een paar politieagenten probeerde er tussen te komen, maar hun pogingen bleven halfslachtig en amateuristisch.

Ik bleef een paar uur naar het drama kijken, totdat de zon onder begon te gaan. Toen het erop leek dat de situatie was bedaard, vertrok ik. Maar ik had het verkeerd ingeschat. Een paar uur later hoorde ik dat de demonstranten geweren hadden gepakt en op elkaar geschoten hadden. Toen de menigte eindelijk uit elkaar gedreven was waren er 52 gewonden en 3 doden. Wat begon als een vredig protest was op een dodelijk bloedbad uitgelopen. De politie had er niks aan gedaan.

Het was deprimerend om te zien dat alle miljarden die in de opleiding en uitrusting van de ANP gestoken waren compleet verspild leken. Terwijl ik over deze mislukking nadacht vroeg ik me af of de situatie nog ingewikkelder was dan het leek: wees het telefoongesprek dat Haji Jamshed had op iets ergers? Hij had gezegd dat de overheid een ander protest organiseerde. Misschien waren de daar aanwezige politieagenten expres hun training vergeten, of misschien waren ze zelfs verantwoordelijk voor het uitlokken van geweld.

De politie ontkende alle beschuldigingen, maar het feit dat ze niets hadden gedaan toen het gewelddadig werd, is op zich al crimineel te noemen. Het roept de vraag op die de internationale gemeenschap al jaren stelt: zijn de Afghaanse veiligheidstroepen in staat om hun werk te doen als de NAVO en de Amerikaanse troepen er niet meer zijn? Als de confrontatie tussen de Oezbeken en de Tadzjieken enige indicatie is, dan is het antwoord in de provincie Takhar in ieder geval een volmondig “nee”.

Advertentie

Een week nadat we de grens naar Noord-Afghanistan waren overgestoken, gingen we naar de hoofdstad van het land, Kabul. Dat is maar een afstand van 320 kilometer, maar in 2001 deed ik er vijf dagen over. We zijn toen onder anderen verdwaald geraakt in een mijnenveld en een van onze vrachtwagens was over de kop geslagen tijdens de ijzige afdaling aan de andere kant van de Salang-tunnel. Door de betere wegen en beveiliging duurt het nu maar vijf of zes uur. Door pech onderweg kwamen we toch pas rond middernacht aan.

In Kabul werd ik door Matin en Dost afgezet bij een van mijn oudste en beste vrienden in Afghanistan, een ontzettend intelligente man die Haroon Khadim heet en in 2001 voor me werkte als vertaler. Sindsdien heeft hij me bij elke bezoek aan Afghanistan geholpen. Toen we bijgepraat waren vertelde ik hem dat ik naar het meest beruchte drugshol in Kabul wilde gaan, het gebied onder de Pul-i-Sokhta-brug.

Op de ochtend van ons bezoek lagen er honderden drugsverslaafden in de duisternis en het vuil om heroïne te injecteren, te roken, te kopen en te verkopen. Ik zag een groep mannen met naalden in hun handen elkaar tegen een muur leunend injecteren. Daarnaast lag een jongen die er bijna vredig uitzag, als je voorbij de rivier van pis, stront en giftig afval naast hem kon kijken.

Afghanistan is wereldwijd de grootste producent van opium, waar heroïne van wordt gemaakt. Het is minder bekend dat Afghanen ook het zwaarst verslaafd zijn aan hun eigen product.

Advertentie

Honderden drugsverslaafden verzamelen zich onder de Pul-i-sokhtabrug om heroine te spuiten, te roken, te verkopen en te kopen.

Volgens een onderzoek van de Verenigde Naties is ongeveer 8% van de bevolking – of één miljoen mensen – verslaafd aan heroïne. Ik liep via een zandpad naast de brug naar beneden, bezorgd dat er met elke pas een vieze naald door mijn laars kon prikken. Ik stopte toen ik een goede plek had om foto’s te maken, en toen ik dat deed kwam een van de verslaafden op me af. Hij schreeuwde: “Wat doet hij hier? Waarom is hij foto’s aan het maken?” Haroon probeerde hem tegen te houden, maar de man volgde me terwijl ik terug naar boven rende. Toen ik bijna boven was pakte hij mijn arm vast, en probeerde hij mijn camera te pakken. Ik duwde hem weg en deed dreigend mijn vuist omhoog, om hem duidelijk te maken dat ik hem zou slaan als hij iets wilde doen.

Op dat moment klopte een andere man, een 23-jarige jongen die Hasibullah heette, hem op de schouder en vertelde hem dat hij moest kalmeren, omdat wij gasten waren. “Als ze gasten zijn, waarom staat hij er dan zo bij?” vroeg de verwarde man, naar mij wijzend.

Hasibullah stuurde de man terug naar beneden en liep met ons mee naar de straat. Ik wilde nog steeds met wat verslaafden spreken, dus nodigde Haroon Hasibullah uit om in onze auto wat te praten. Hij vertelde ons over de realiteit van de situatie onder de brug, maar ontkende steevast dat hij zelf verslaafd was. “Het is een hel daarbeneden. We slapen in het vuil en de stront,” zei hij. “Iedereen is altijd aan het vechten, maar als ze injecteren, dan vallen ze gewoon neer en vergeten ze waar ze zijn. Als iemand doodgaat dan komt de overheid het lichaam ophalen voor de familie. Er zitten doktersassistenten, studenten, soldaten. Ze zijn mensen verloren in de oorlog, ze hebben problemen met geld of hun familie. Voor de meesten is er geen weg terug.”

Advertentie

Terwijl ik met Hasibullah praatte kwam er een man met een vieze rode leren jas en een gevlekte traditionele salwar kameez op de auto aflopen. Hij stelde zichzelf voor als Shir Shaw, en zei dat hij ook over het leven onder de brug wilde praten. Hij stonk echter zo erg dat we hem maar niet in de auto uitnodigden, maar met hem praatten via het raam.

Hij was nog maar begin twintig, maar zijn gezicht zag er door de eindeloze strijd met drugs al gehavend uit. Hij had bloeddoorlopen ogen met hele kleine pupillen. Hij zei dat hij toen hij nog in het Afghaanse leger zat de heroïne eerst met hasj mengde. Hij stal, bedelde of verdiende wat geld door taxichauffeurs te helpen met het vinden van passagiers. Dat geld gebruikte hij om kleine beetjes heroïne te kopen. Hij injecteerde het overdag, en probeerde ‘s nachts geld te verdienen.

Het product dat gebruikers als Shir Shaw injecteren zorgt ervoor dat de mensen die het maken en verkopen stevig in het zadel blijven zitten. Opiumklaprozen kunnen overal groeien en Afghaanse boeren kunnen er tot 7300 euro per hectare er aan verdienen – veel meer dan de 88 euro die je voor een hectare graan krijgt. Volgens het opiumonderzoek van het UNODC wordt jaarlijks bijna 900 ton opium en 375 ton heroïne geëxporteerd uit Afghanistan.

Ondanks het feit dat dat USAID tussen 2009 en 2012 400 miljoen euro heeft besteed aan het ontwikkelen van financieel aantrekkelijke alternatieven voor het verbouwen van opium, blijft dat laatste zo lucratief dat het voor boeren lastig is om te stoppen. De miljarden die geïnvesteerd zijn in het vernietigen en het verbieden van het product (alleen de Verenigde Staten hebben al 576 miljoen euro geïnvesteerd) hebben ook weinig effect gehad.

Advertentie

Het verbouwen van opium zorgt ook voor de financiering van de eindeloze Afghaanse oorlog. Het UNODC schatte dat de taliban in 2001 515 miljoen euro hebben verdiend aan opium alleen, en ook al zijn er door de internationale gemeenschap miljarden besteed om de handel en productie tegen te gaan, is er zoveel corruptie binnen de Afghaanse overheid dat dat bijna niets heeft uitgehaald.

Dat was nergens zo duidelijk als tijdens mijn gesprekken met Hasibullah en Shir Shaw. Na het gesprek vroegen ze ons om geld. In plaats daarvan gaven we ze rode pruimen – wat ze eigenlijk niet wilden, maar wat beter was voor mijn geweten. Ik zag ze teleurgesteld naar beneden terugkeren.

Ondanks dat ik Afghanistan tijdens de Ramadan bezocht, was Haroon toch bereid om me 160 kilometer naar het oosten te brengen, naar Jalalabad.

Tijden onze twee uur durende reis reden we met de blauwe stationwagen van Haroons broer, die zo mogelijk nog schreeuweriger was dan Dosts bahmani-mobiel. Toen we aankwamen was het 38 graden celcius, en hadden we al het vocht uit ons lijf gezweet.

In 2001 was Tora Bora, net ten zuiden van Jallabad, de laatste nederzetting van al-Qaida en de taliban in hun aftocht naar het relatief veilige Pakistan. Daar, in de Witte Bergen, bevond zich volgens westerse media het gigantische ondergrondse fort van Osama bin Laden, waar duizenden strijders in zouden wonen en dat een groot wapenarsenaal, ventilatiesysteem en ziekenhuis zou hebben. In december van dat jaar, drie maanden na 11 september, hadden de Amerikaanse troepen Tora Bora zo genadeloos gebombardeerd dat de Afghaanse en Amerikaanse troepen het gebied uiteindelijk konden binnenvallen en controleren. Na een uitgebreide zoektocht bleek dat het fort van Osama bin Laden helemaal niet bestond. Er werden alleen wat grotten aangetroffen waar hoogstens een paar honderd man in pasten. Tijdens die periode reisde ik van Kabul naar Jalalabad, en daarnadoor naar Tora Bora. Ik zag Amerikaanse B-52s en B-1B-bommenwerpers ladingen van zevenduizend kilo op de strijders van de taliban en al-Qaida neergooien, die in de grotten voor hun leven vochtten.

Advertentie

Nu wilde ik naar Tora Bora om te zien of deze poort naar Pakistan al weer was hersteld. Het gerucht ging dat de weg naar Tora Bora vol zat met bandieten, taliban en bermbommen. Toen we bij het hoofdkwartier van de ANP in de Nangarshar arriveerden, kwamen we erachter dat de geruchten niet ongegrond waren. De politiecommissaris van de regio, Mohammad Masum Khan Hashimi, vertelde ons dat de er de week ervoor een bermbom was afgegaan. Mohammad vroeg ons hoe belangrijk ons verhaal was, en ik moet toegeven dat ik een beetje heb overdreven toen ik zei dat ons verhaal impact zou kunnen hebben op de veiligheidsovereenkomst tussen de Verenigde Staten en Aghanistan, waarmee bepaald wordt hoe en in welke mate de Amerikaanse soldaten in 2014 uit Afghanistan vertrekken.

Deze voormalige soldaat van het Afghaanse leger noemt zichzelf Shir Shaw, en woont onder de Pul-i-sokhta-brug. 

Het plan is nog niet definitief, maar de meerderheid van de Afghaanse veiligheidstroepen is het er over eens dat er een vorm van steun van de Amerikanen en hun bondgenoten in het land moet blijven om te zorgen dat de regio stabiel blijft. Maar het is nog niet zeker welke vorm deze steun zal aannemen – luchtmacht, brandstof, meer wapens, reserveonderdelen, of zelfs het stationeren van een duizendtal troepen behoren allemaal nog tot de opties.

Hashimi vertelde ons dat hij zijn best zou doen, maar dat we de volgende dag moesten terugkomen voor meer informatie.

Advertentie

De volgende dag keerden we op zijn verzoek terug naar het hoofdkantoor, en hij vertelde ons dat de veiligste manier om naar Tora Bora te komen per helikopter was. Het slechte nieuws was dat de provinciale politie er geen had. Ik vroeg of we er konden komen als we er zelf heen zouden rijden. “Je zou er kunnen komen,” zei Hashimi, “maar ik weet niet wat er gebeurt als je er aankomt.”

“Hoezo?” vroeg ik.

“Omdat de taliban Tora Bora in handen hebben,” antwoordde hij.

Naar dat antwoord had ik gezocht. De poort naar Afghanistan was duidelijk weer geopend, en waarschijnlijk al voor langere tijd. Met of zonder Osama bin Ladens mythische fort was Tora Bora nog steeds een moeilijk gebied voor de Afghaanse overheid. We besloten om er niet heen te gaan.

Later bleek dat we de juiste beslissing hadden genomen. Een paar weken later hoorde ik van mijn collega’s dat de ANP in de buurt van Jalalabad twee dagen lang met de taliban gestreden had. 22 politiemannen en 76 taliban waren daarbij om het leven gekomen. Er waren dus blijkbaar weldegelijk Afghaanse strijdkrachten die bereid waren om te vechten.

Omdat er zoveel tijd en geld was gestoken in het bevoorraden en trainen van het Afghaanse leger, wilde ik ze voor dat ik wegging in actie zien – vooral omdat er zoveel afhangt van hun vermogen om hun eigen land veilig te houden als de internationale troepen vertrokken zijn. Afghanen kunnen vechten – dat is historisch bewezen – maar kunnen ze als een nationaal leger vechten in plaats van als etnische milities onder de leiding van regionale krijgsheren?

Advertentie

Om dat uit te zoeken vertrok ik uit Kabul en reisde ik af naar de provincie Logar, waar ik meeging met Amerikaanse troepen en soldaten van het Afghaanse leger. De helikoptervlucht naar de uitkijkpost van Baraki Barak is maar 48 kilometer lang, maar wat betreft de bevolking en de omgeving is het een wereld van verschil. Logar is een conservatieve regio, bevolkt door talibansympathisanten die alle buitenlanders wantrouwen. Het landschap is al even onherbergzaam en ingewikkeld. Vanuit de helikopter zag ik honderden irrigatiekanalen en waterwegen die de rijke landbouwgrond verdeelden. Ik zag graanvelden en watermeloenvelden, die van boven heel mooi waren, maar door alle dekking die ze de vijand konden bieden een hel moest zijn voor patrouillerende soldaten.

Soldaten van het Afghaanse leger in de velden tijdens een gezamenlijke patrouille met Amerikaanse soldaten in de provincie Wardak.

Bij de uitkijkpost ontmoette ik een Afghaanse vertaler die door de Amerikaanse soldaten “007” genoemd werd. Ze wisten zijn echte naam niet, noch die van de andere vertalers. In plaats daarvan gaven ze ze bijnamen, zoals Dragon en Boss. Dat was veiliger. Maar het was toch vreemd om de Amerikaanse soldaten “Waar is 007? Haal 007.” te horen roepen.

007 werkt al vijf jaar als vertaler voor het Amerikaanse leger. Hij heeft veel vrienden verloren tijdens die tijd, en het feit dat hij nog in leven is laat zien hoeveel geluk hij heeft en hoe voorzichtig hij is geweest. Een aantal Amerikanen grapte over hoe vlug hij wegdook als ze beschoten werden. Hij zuchtte. Zij blijven negen maanden in Afghanistan, hij voor de rest van zijn leven.

Advertentie

Toen we later aan het patrouilleren waren door de graanvelden vlakbij Baraki Barik, vertelde 007 me dat hij een visum wilde aanvragen om in de Verenigde Staten te kunnen wonen. Er is een speciaal soort visum voor vertalers die bij het leger en de overheid werken, en dat is de reden waarom veel Afghanen het werk kiezen.

“Als alle hoogopgeleide Afghanen het land verlaten, wie blijft er dan over om de boel te besturen?” vroeg ik. “De krijgsheren?”

Hij gaf geen antwoord.

Terwijl we praatten hield 007 de gesprekken tussen het Afghaanse leger en de lokale politie op de radio in de gaten, die het uitgeputte en versleten Amerikaanse peloton volgden.

De “retrogade,” of terugtrekking van de Amerikaanse troepen uit Afghanistan, houdt in dat als een soldaat overlijdt, gewond

raakt of zijn tijd volmaakt, hij of zij niet vervangen wordt. Deze eenheid, net zoals de anderen in het land, voelt de effecten van de terugtrekking. Ze functioneren op de helft van hun oorspronkelijke kracht. In het houten plafond van een van de gebouwen bij de uitkijkpost stond “WE HOEVEN ONZE GEVOELENS NIET TE VERBERGEN” gekrast. Toen ik het las moest ik denken aan alle personeelstekorten die door de retrogade veroorzaakt worden, waardoor het voor de achterblijvende troepen veel gevaarlijker is geworden.

Maar als er wijdverspreide verontwaardiging was, dan was dat alleen te zien aan de krassen in het plafond. Verder hield iedereen zijn mond erover. Elke dag patrouilleerden de Amerikaanse soldaten de omgeving te voet, omdat voertuigen in het door irrigatiekanalen opgesplitste terrein onbruikbaar zijn. Ze tankten bij met energiedrankjes en de wetenschap dat ze met vier maanden al bijna op de helft van hun dienst zaten. Maar hun missie, het trainen van de Afghaanse strijdkrachten, was nog lang niet voltooid.

Tijdens mijn verslaggeving vanuit Afghanistan was ik al vaker mee geweest met het Amerikaanse leger, maar deze laatste keer was het meest veelzeggend. Ik moest zien wat Amerika achterliet. Het was zeker bloederig: 2100 leden van het Amerikaanse leger zijn in de strijd omgekomen, en duizenden gewond geraakt. Heeft dat geholpen bij het creëren van een nationaal leger dat weerstand kan bieden aan de taliban? En belangrijker, heeft de twaalf jaar durende strijd iets opgeleverd dat het waard was om voor te vechten?

Het leek er niet op. 007 vertelde me over de gesprekken op de radio.

“Ze zeggen dat ze moe zijn, en dat ze honger hebben,” zei hij, lachend. Het was dan misschien niet professioneel om dat soort gesprekken over de radio te voeren, maar wie kon het ze kwalijk nemen? Natuurlijk waren ze moe en hadden ze honger. Het was ramadan, en elke moslim was aan het vasten. Daarnaast was het zomer, met temperaturen van 35 graden. Ik vond het moeilijk om zelf niet mijn veldfles voor hun ogen leeg te drinken.

Even later liep ik met 007 langs een van de naamloze riviertjes rond de basis, en er soms zelfs doorheen – wat me deed denken aan de Vietnamoorlog. De leden van het Afghaanse leger deden er echter alles aan om hun voeten droog te houden, door kortere routes door de velden te nemen. Ik weet niet of ze lui of slim waren.

Een uur later waren we van de rivier afgeweken en liepen we langs een parallel aan de weg staande rij bomen. We hoorden een schot, en daarna nog drie. Iedereen liet zich op de grond vallen.

De Afghanen schreeuwden naar elkaar, waardoor er meer verwarring ontstond. De leider van het Amerikaanse peloton, Luitenant Michael Hourihan, belde Dragon en 007 op om zijn boodschap te vertalen voor de Afghaanse troepen. Een paar minuten later kwam er een groep Afghaanse soldaten en politiemannen aanlopen met een bebaarde Afghaanse man. Zijn handen waren achter zijn rug gebonden, waarschijnlijk met zijn eigen sjaal. De soldaten van het Afghaanse leger en de politiemannen zeiden dat de man de bestuurder van een motor was, en dat zijn passagier weg was gerend toen er geschoten werd. Op de radio hadden ze gehoord dat hij een bomgordel droeg, en daarom hadden ze geschoten.

“Ik schoot hun kant op zodat we ze konden oppakken,” zei Zabiaullah, de leider van een van de Afghaanse eenheden, “maar er stond een vrouw in de buurt, ik wilde haar niet raken.” Hij zei ook dat de mannen op de motor niet eerst hadden geschoten, maar dat diegene die weg was gerend wel iets onder zijn kleren verstopt kon hebben.

Nadat de motorrijder was opgepakt werd er op de radio veel gepraat door de taliban, en zeiden ze dat de missie was afgeblazen. De opgepakte man ontkende dat hij daar iets mee te maken had, en beweerde dat hij de andere man gewoon een lift had gegeven. Hij wist niet eens wie het was, zei hij. De Afghaanse soldaten geloofden er niets van, en brachten hem terug naar de basis.

Luitenant Hourihan dacht dat de motor misschien geboobytrapt was. Hij wilde de motor opblazen. “Nee, nee,” zei een van de Afghanen. Hij wuifde de luitenant weg en een andere soldaat sprong erop, klaar om het ding te starten.

“Laat die motor staan,” beval de luitenant streng.

Ze keken hem uitdagend aan, rolden de motor een beetje vooruit, startten het en reden weg. De luitenant schudde zijn hoofd. Toen we een uur later terugkwamen op de basis zagen we de twee Afghanen in hun normale kleren op de motor de basis uitrijden. 007 keek me aan en rolde met zijn ogen. “Die gasten,” zei hij. De Amerikanen en de Afghanen leken niet echt makkelijk samen te werken. Ze wantrouwden elkaar en verachtten elkaar misschien zelfs een beetje. Maar misschien maakt dat niet uit, dacht ik. Hun samenwerking zou toch al langzaam minder worden, en de meeste militaire experts waren het erover eens dat de Afghaanse soldaten de Amerikanen toch niet konden bijbenen. Ze moeten alleen zorgen dat ze beter kunnen vechten dan de taliban. Ze hadden nu dan nog wel wat voordelen van de aanwezigheid van het Amerikaanse leger – zoals de luchtmacht, het moderne wapenarsenaal en de logistieke steun, maar dat was langzaam aan het verdwijnen.

Een week na mijn bezoek aan de uitkijkpost in Baraki Barak vertrok ik naar huis, en vroeg ik me één ding af: hadden die twee Afghaanse soldaten echt een aanval op de Amerikanen voorkomen door de schijnbare terrorist te stoppen, of was het gewoon een manier om een motor te regelen zodat ze het stuk naar de basis niet terug hoefden te lopen? Ik wist het niet, maar het feit dat ik het me afvroeg sprak boekdelen over de effecten van de twaalf jaar durende Amerikaanse aanwezigheid op diegenen die nu de leiding hebben over de Afghaanse veiligheid.

Afghaanse soldaten en lokale politie met een verdachte die een mogelijke zelfmoordterrorist geholpen zou hebben. 

Het is raar als twaalf jaar oorlog, 442 miljard euro en de dood van duizenden mensen alleen onzekerheid heeft opgeleverd. Maar wie is de schuldige? Is het de Afghaanse overheid? De corruptie is zo diepgeworteld dat er belasting wordt geheven op Amerikaanse militaire voertuigen die het land verlaten. Of is het de schuld van de Amerikaanse overheid, die militaire en humanitaire hulp gaf aan ongeveer alles en iedereen, zonder te controleren wat ermee gebeurde? Nog een bijna niet te beantwoorden vraag. Amerika is hier in 2001 natuurlijk niet naartoe gekomen om de Afghanen te redden – ze waren vooral uit op wraak op taliban en al-Qaida. Die wraak hebben ze weliswaar gekregen, maar de doelstelling op de lange termijn – het creëren van een veilig en stabiel Afghanistan – is duidelijk niet gehaald.

Ik moest denken aan wat een Afghaanse man tegen me zei toen ik door het noorden aan het reizen was. “De Amerikanen hebben onze levens veranderd, zelfs die van de taliban.” Afghanistan heeft hetzelfde met ons gedaan, dacht ik. Amerikanen zijn voor altijd veranderd door deze gefaalde staat, die zoveel ophef heeft veroorzaakt de afgelopen twaalf jaar.

Ik weet dat het mij persoonlijk heeft veranderd: het heeft een vijfde van mijn leven gedefinieerd. Door de jaren heen ben ik verstrengeld geraakt in de magie en de mythes van de plek. Ik verloor vrienden, collega’s en mijn onschuld. Afghanistan is een mooie en brute plek. Het is verschrikkelijk tegenstrijdig: een land waar de vriendelijkste gastvrijheid ter wereld naast eerwraak bestaat, een samenleving die vrouwen in boerka’s verstopt maar kleine jongens als meisjes aankleedt, met mensen die sterk genoeg zijn om mensen van buitenaf te verslaan, maar onderling niet kunnen stoppen met vechten. Het land is, en was, een goede reflectie van het goed en kwaad in ons allemaal.

Volg Kevin op Twitter: @kevinsites