Sinds eind augustus voeren Birmese veiligheidsdiensten een gewelddadige strijd tegen de Rohingya, die afkomstig zijn uit de staat Rakhine in het westen van Myanmar. De Rohingya vormen een een staatloze minderheid in Myanmar en worden niet erkend door de overheid, waardoor ze niet in aanmerking komen voor staatsburgerschap en basisrechten. Volgens de laatste tellingen zijn meer dan 389.000 Rohingya-moslims via jungles, heuvels en modderige ravijnen naar buurland Bangladesh gelopen, gezwommen en gekropen. De meesten hebben – afgezien van de kleding die ze dragen – niets bij zich, en hebben dagenlang niets gegeten. Ze vertellen over hoe hun dorpen verbrand zijn, hun bezittingen geplunderd, hun vrouwen verkracht en over de ontelbare doden, inclusief baby’s en kleine kinderen. Ongeveer 30.000 Rohingya zitten nog gevangen in de bergen, omsingeld door het leger, zonder toegang tot voedsel.
De overheid behandelt de Rohingya al tientallen jaren als illegale migranten uit Bangladesh, die de culturele en religieuze identiteit van het boeddhistische land Myanmar schenden en een islamitische heerschappij willen. Toch is aangetoond dat het volk zich al vóór het koloniale tijdperk in het westen van Myanmar gevestigd had. De Myanmarese overheid blijft hameren op het feit dat de Arakan Rohingya Salvation Army (ARSA) achter de aanslagen op verschillende politiebureaus zat, waarbij 12 dodelijke slachtoffers vielen. ARSA zelf zegt alleen uit zelfverdediging te handelen en claimt dat de onderdrukking en demonisering van het Rohingya-volk niets minder is dan genocide.
De rest van de wereld lijkt het probleem inmiddels ook te hebben opgepikt: vorige week maandag noemde de VN-commissaris voor de mensenrechten het geweld in Myanmar een “schoolvoorbeeld van etnische zuivering.” (De Myanmarese overheid zelf beschrijft de moordpartijen met iets minder harde termen, en beweert dat het toch vooral om een “opruimingsoperatie” gaat.)
De leider van Myanmar, de 72-jarige Aung San Suu Kyi, die ooit nog de Nobelprijs voor de Vrede won, ontkent de grootte en de aard van het geweld en beweert dat er “verkeerde informatie” naar buiten wordt gebracht. Haar woordvoerder Zaw Htay claimt dat de Rohingya stiekem hun eigen dorpen in brand zetten, in de hoop sympathie op te wekken in het buitenland. Satellietfoto’s van Human Rights Watch laten echter zien dat het tegenovergestelde waar is. Deze week werd bekend dat Suu Kyi niet aanwezig zal zijn bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.
We spraken vijf Rohingya-vluchtelingen die slachtoffer geworden zijn van de meest recente geweldsuitbraken, vlakbij de Kutupalong- en Balukhali-vluchtelingenkampen in Teknaf, in het meest zuidelijke puntje van Bangladesh. Wanneer Rohingya-vluchtelingen de Naf-rivier vanuit Myanmar hebben overgestoken, is dit het eerste punt waar ze aankomen.
Abu Ahmed is een 60-jarige boer uit de Maungdaw-regio. Hij kwam 17 dagen geleden in Bangladesh aan, toen hij uit zijn huis verjaagd werd door strijdkrachten die met geweren, bommen en machetes zijn dorp binnenvielen.
“Ze grepen mijn schoonzus en haar kind vast,” vertelde hij. “Eerste vermoordden ze het kind. Daarna schoten ze mijn schoonzus neer en staken ze haar in brand, voor de ogen van mijn broer. Er zat niets anders op dan vluchten.”
Abu Ahmed vertelde hoe hij vluchtte toen het leger – met behulp van lokale, boeddhistische bewoners van de regio – vrouwen verkrachtte, burgers afslachtte en huizen verwoestte. Hij en zijn resterende familieleden verstopten zich en troffen de volgende dag de smeulende, verkoolde overblijfselen van lichamen, gebouwen en hun dorp aan. Ze verscholen zich tot middernacht en vluchtten toen naar een aangrenzend dorp. Ze namen alleen wat borden en pannen mee.
“We lieten alle gewassen in de velden staan, en de rijst in de opslag liggen,” zei hij. “De geiten, koeien en vissen… We konden verder niets meenemen. In het diepste geheim gingen we ervandoor, alsof we dieven waren.”
De vier dagen daarna verstopten ze zich in een dorp in de buurt – totdat er weer helikopters neerdaalden. Opnieuw viel het leger moordend en brandend het dorp binnen. Abu Ahmed en zijn familie vluchtten weer en zochten onderdak in een ander dorpje. En toen verscheen het leger weer, voor de derde keer. Het dorp werd compleet verwoest en Abu Ahmed legde uit dat hij geen andere keuze had dan te voet op de vlucht slaan naar Bangladesh.
“We liepen twee dagen lang,” vertelde hij. “Vrouwen, kinderen en ouderen. We hadden geen eten. Als mensen neervielen van uitputting of honger, trokken we ze weer overeind. Uiteindelijk bereikten we de kust.”
Hij vertelde me dat er al een paar duizend Rohingya aan de oevers van de Naf-rivier bivakkeerden, waar ze wachtten op de oversteek naar Bangladesh. Bengalezen in houten bootjes legden continu dezelfde tocht af. Abu Ahmed beschreef hoe één boot Bangladesh bijna bereikt had, toen er plotseling een militaire boot arriveerde en tegen de boot met vluchtelingen ramde, waardoor deze zonk. De enigen die het overleefden waren drie kinderen tussen de 10 en 12 jaar oud.
Uiteindelijk haalde Abu Ahmed de oversteek naar Teknaf, en sloot hij zich aan bij de meer dan 34.000 Rohingya-vluchtelingen die daar al verbleven. De opvangkampen zaten qua capaciteit al aan hun limiet. De geïmproviseerde kampen hebben wel iets weg van sloppenwijken: overal zeil en lakens die over touwen gespannen zijn, met nauwelijks bescherming tegen de zware regenval van het regenseizoen. Hulpmiddelen zijn schaars.
Volgens voorlopige cijfers van UNICEF bestaat ongeveer 60 procent van de vluchtelingen uit kinderen, zo’n 200.000 in totaal. Meer dan 1.000 kinderen zijn gescheiden van hun ouders. Ouderen en kinderen zijn zwak, ziek, getraumatiseerd, hebben honger en dagenlang niet geslapen. Iedereen is op blote voeten. Door het gebrek aan schoon drinkwater en sanitaire basisvoorzieningen nemen hevige diarree, koorts en andere ziekten toe.
Abu Ahmed noemde de omstandigheden een “paradijs”, vergeleken met de terreur die hij in zijn eigen land achterliet.
“We bidden dat de Bengalese overheid ons hier land geeft,” zei hij. “Wat hebben we nog in Myanmar te zoeken? Als de wereld onze veiligheid kan garanderen, zullen we terugkeren naar onze dorpen. Anders zal ik met geen woord meer over Birma reppen.”
Maar terugkeren zal misschien wel helemaal geen optie zijn. Vorige week woensdag zei een woordvoerder van de Myanmarese overheid dat 40 procent van de 471 dorpen die verwoest zijn succesvol zijn opgeruimd. Dat zijn 176 verbrande en verlaten dorpen, en minstens 34 gedeeltelijk verlaten dorpen. De woordvoerder meldde dat alleen “geverifieerde” Rohingya mogen terugkeren, wat nogal een cynische mededeling is, aangezien de overheid de Rohingya weigert staatsburgerschap te verlenen. De overheid heeft inmiddels aangekondigd dat het lege Maungdaw-township ruimte zal maken voor een economisch gebied ter waarde van 1.3 miljoen euro.
Ondertussen blijft de vluchtelingenstroom groeien. Volgens de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) arriveren er dagelijks gemiddeld zo’n 10.000 tot 20.000 nieuwe vluchtelingen in Bangladesh. Er is sprake van een eindeloze stroom aan vluchtende mensen, met ieder een eigen hoofdstuk in dit gruwelijke verhaal.
Videos by VICE
De 25-jarige Rahima vertelde me hoe militairen alle vrouwen in haar familie verkrachtten, waarna ze hun huizen vernietigden en iedereen uit het dorp verdreven. Arefa, ook 25, omschrijft hoe een kogel haar zus doodde en hoe haar overgebleven familie, inclusief twee kleine kinderen, drie dagen te voet onderweg was geweest naar het Kulutpong-kamp. Ze gaven hun laatste geld uit aan eten en de oversteek.
Marium, 60 jaar, vertelde me hoe alle mannen uit haar dorp mee werden genomen. Ze heeft hen nooit meer gezien. De vier- tot vijfhonderd overgebleven dorpelingen – de ouderen en jongeren – waren acht dagen lang op de vlucht, terwijl boeddhistische, gewelddadige groeperingen hen beroofden, verbrandden en achterna zaten. In de kampen lijkt een hele generatie Rohingya-mannen vermist te zijn: ze zijn vermoord, thuisgebleven om hun huis te beschermen – of ze hebben zich aangesloten bij de ARSA om te vechten.
Syedul Amin, een 26-jarige winkeleigenaar, is een van de mannen die het kamp wel heeft bereikt. Hij liep 14 dagen lang zonder eten, met één kind op zijn rug en nog één op zijn buik. Ze aten wat ze in de jungle konden vinden. “We aten bananenbladeren en dronken regenwater,” vertelde hij.
Hoewel er in Bangladesh dankzij lokale bewoners – die de vluchtelingen, ondanks het feit dat ze zelf ook arm zijn, bananen, rijst, palmsuiker en brood geven – en organisaties zoals het Wereldvoedselprogramma van de VN wel voedsel verkrijgbaar is, is de eetlust van Amin totaal verdwenen.
“Onze lichamen deden pijn,” vertelde hij. “We hebben gezien hoe het leger en boeddhistische burgerwachten onze families vermoordden. We hebben gezien hoe hun kelen en buiken werden doorgesneden, hoe ze onze mannen doodden en onze vrouwen verkrachtten. Eerst doodden ze de oudere mannen, toen de mannen van mijn leeftijd, en daarna alle artsen.”
Toen Amin en zijn familie de modderige oevers van de Naf-rivier uiteindelijk bereikten, dachten ze dat het ergste voorbij was. Hij vertelde hoe er vanuit het niets vier militaire helikopters verschenen, over hen heen vlogen en het vuur openden. Twee van zijn tantes overleefden het niet.
“We hebben hen ter plekke begraven,” zei hij.
De consequenties van deze gruweldaden en de uittocht van de Rohingya op de lange termijn zijn moeilijk voor te stellen. Cijfers uit 2014 tonen aan dat de Rohingya-bevolking in Myanmar destijds 1,1 miljoen mensen telde. Minstens 700.000 van hen verblijven nu als vluchteling in Bangladesh. Aan het eind van het jaar kan dat aantal volgens de IOM opgelopen zijn tot 1 miljoen. Vorige week donderdag schetste de IOM-directeur van Operations & Security een beeld van hoe de toekomst er mogelijk uit gaat zien: “Tenzij er een politieke oplossing wordt gevonden, is het mogelijk dat de gehele Rohingya-bevolking zich naar Bangladesh zal verplaatsen.”