Identiteit

Ik broekzakbelde een Tinderdate die me negeerde, en dat pakte verrassend goed uit

Maria Yagoda

Het ding met geesten en spoken – behalve Casper het vriendelijke spookje dan – is dat ze je blijven achtervolgen. Daarom zijn ze zo’n treffende metafoor voor dit fenomeen in het moderne datingleven: ghosting. Na een date of seks kun je natuurlijk gewoon verdwijnen en nooit meer op een ‘hey hoe issie?’ reageren, maar ondanks de illusie van het ‘in rook opgaan’, verdwijnen spoken nooit volledig; ze blijven altijd ronddwalen.

Dit leerde ik afgelopen januari toen een geest in mijn leven verscheen, zes maanden nadat hij verdwenen was, omdat mijn kont iets zonder mijn toestemming deed. Zelfs het oprakelen van die gebeurtenis voelt enorm ongemakkelijk: na burgers te hebben gegeten met een liefdesinteresse-die-vriendschappelijk-werd, keek ik op mijn telefoon om erachter te komen dat mijn zitvlak acht verschillende FaceTime-telefoontjes had gepleegd. Terwijl ik in beslag werd genomen door het belachelijk maken van de politieke opvattingen van die desbetreffende vriend, had mijn derrière het initiatief genomen een uiteenlopende groep mensen te contacteren; waaronder een gast die me afgelopen zomer na vier plezierige dates (twee waarbij er zelfs voedsel werd genuttigd) had geghost. De reden dat ik de hoeveelheid dates en het voedselaspect noem, is om te illustreren dat het hier echt om ghosting ging; als je stopt met berichten sturen na twee dates – waar geen sushi of macarons bij betrokken zijn – noem ik dat geen ghosting, maar slechts het bekende druk-druk-druk-gebeuren.

Videos by VICE

Tijdens het diner had mijn bibs twee keer geprobeerd met hem te videochatten en beide keren bleek hij te hebben opgenomen.

Ook zag ik dat hij me een bericht had gestuurd, met de vraag of ik soms dronken was. Het was kwart over zeven ’s avonds. Ik vertelde hem dat dit niet het geval was en benadrukte dat mijn billen dit gedaan hadden, al kon ik nog niet bewijzen hoe. We verzonken in amicaal heen en weer berichten. Met hem was het goed, met mij was het goed, de burgers waren goed en sterven voor de inhuldiging van Donald Trump zou ook niet verkeerd zijn.

Enkele dagen later, op donderdag rond negen uur ‘s avonds, stuurde de jongen (laat ik hem Mark noemen) me opnieuw een bericht, met de vraag of ik misschien zin had om wat te gaan drinken. Ik was pizza eten met een vriend, zat aan mijn vijfde biertje en voelde me enkele minuten daarvoor nog roekeloos genoeg om ‘micropenis’ te googelen, dus zei ik ‘prima’, en hij zou naar een kroeg komen in de buurt waar ik woonde. (Hij woonde aan de andere kant van de stad en zou dus een uur onderweg zijn.)

De kont van de auteur

Toen ik de kroeg binnenliep, zat Mark aan een tafel, een dikke paperback lezend. Hij droeg een leesbril en een schoon shirt. Onze gezichten lichtten op toen we elkaar zagen. Hij kocht een drankje voor me. Het was elf uur ’s avonds. We praatten over hoe zijn studie rechten ging (lastig) en hoe schrijven ging voor mij (lastig). Vervolgens ging het gesprek over online daten (heel erg lastig). We begonnen te praten over afgelopen zomer.

Ik merkte dat ik me in een unieke positie bevond: ik kon aan een man vragen waarom hij zijn interesse in mij verloren had, en mijn gevoelens zouden hoe dan ook niet gekwetst worden. Er stond in het gesprek weinig op het spel omdat ik a) er weinig in geïnvesteerd had; b) er een half jaar voorbij was gegaan, en c) er twee worstenbroodjes in m’n vriezer aan het wachten waren tot ik weer thuis kwam. Hij keek opgelucht toen ik hem vertelde dat ik niet boos was dat hij me geghost had. Ik herinnerde hem eraan dat ik ook niet had doorgezet.

Hij gaf een verklaring: Tinder, en dan vooral de handeling van het swipen, had hem gevoelloos voor vrouwen gemaakt. Hij had het gevoel dat hij duizenden opties had, en dat had hij feitelijk ook. Met mij had hij prima op een volgende leuke date kunnen gaan, of hij had dat prima niet kunnen doen. Het was eenvoudiger om het niet te doen. Hij vond me leuk, maar niet voldoende om andere mogelijkheden opzij te zetten. Hij presenteerde de klassieke keuzeparadox, zoals uitgelegd door de psycholoog Barry Schwarts: hoe meer keuzes we hebben, des te angstiger we worden om überhaupt een keuze te maken. In plaats van dat het ons helpt betere keuzes te maken, maakt de moderne overvloed van opties ons depressiever en meer alleen. In het geval van daten, hebben de vele apps een landschap gecreëerd waar een persoon twintig jaar lang twintig uur per dag langs gezichten zou kunnen swipen, steeds hopende dat de volgende nóg onweerstaanbaarder is.

Mark zei dat hij wenste weer verliefd te kunnen worden op meisjes zoals hij op de middelbare school deed, toen je geobsedeerd raakte door mensen omdat ze ook naar Oasis luisterden of een hekel hadden aan gym. Het gesprek irriteerde me. Waarom zaten we hier? Deelden we dan beiden zo’n perverse nieuwsgierigheid naar de redenen dat het tussen ons niet werkte? Hadden we elkaar ooit weer gezien als het niet aan mijn kont gelegen had? Alleen op de laatste vraag wist ik het antwoord: nee.

Ik herinnerde me opeens dat Trump de volgende dag ingehuldigd zou worden, waardoor ik het wat duizelig en benauwd kreeg. Mark zei dat het vast mee zou vallen met zijn presidentschap; ik zei dat dat zeker niet het geval zou zijn (Ik bleek gelijk te hebben.) Ik zei dat ik terug naar huis wilde. We liepen die kant op. Eenmaal bij mijn voordeur aangekomen draaiden we naar elkaar toe en stonden we een tijdje stil tegenover elkaar.

“Ik wil je kussen,’’ zei hij. “Is dat gek?’’

Waarschijnlijk was het dat inderdaad. “Nee, dat is het niet,” zei ik, me naar hem voorover buigend.

Na een paar minuten zoenen, trok ik mezelf terug en ging ik naar binnen voor m’n worstenbroodjes – alleen.

Ik zou willen dat ik kon zeggen dat we elkaar daarna nooit meer gesproken hebben, maar dat zou niet waar zijn. Een maand later dronk ik een fles wijn op een huisfeest en stuurde ik hem een bericht om te vertellen dat ik gelijk had over Donald Trump. Hij reageerde met: “Dat had je inderdaad.’’ Ik kan me niet voorstellen dat we elkaar ooit nog zullen zien, tenminste zolang geen van onze achtersten – of het universum – andere plannen heeft. Maar dat onze konten het universum niet zijn, daar ben ik nog niet volledig van overtuigd.