“Welkom bij het meest gezapige VICE-item ooit,” zegt Robbie Williams. Hij staat op een prachtige golfbaan in Wiltshire en wacht me op met open armen. Ik vertel hem maar niet dat het spannendste dat deze week op het VICE-kantoor gebeurde, was dat er zes gratis bakjes ijs werden afgeleverd op de redactie. Ik heb trouwens ook helemaal geen tijd om iets te zeggen, want Robbie Williams heeft duizend vragen.
Waar woon ik? Waar kom ik vandaan? Hoelang ben ik al journalist? Wat heb ik gestudeerd? Laatste optreden waar ik ben geweest? Muziek die ik luisterde toen ik opgroeide? (“Manics?” raadt hij correct, waarna hij zegt dat Motorcycle Emptiness het eerste commerciële indie-nummer was waardoor hij rockmuziek wilde schrijven). Heb ik honger? Hoelang heb ik al kort haar? Is het een schreeuw om aandacht? “Nieuw haar betekent meestal nieuw gevaar,” zegt hij.
Videos by VICE
Robbie – of “Rob”, zoals iedereen hem noemt – maakt zich erg zorgen om mijn welzijn. Hij is niet spectaculair gekleed: hij draagt een zwarte broek, een hoodie van BOY-London en een rode muts van Moncler, waarvan hij zelf zegt dat het “in wezen een enorme reclame is.” Toch herken je hem van een kilometer afstand, wat een paar andere golfers in de verte dan ook doen. Ze kijken constant, en hij zwaait naar hen, wat niet wordt beantwoord. Later grapt hij tegen me dat ze straks naar huis zullen gaan en dan waarschijnlijk tegen hun vrienden zullen zeggen: “Ik zag Robbie Williams vandaag, maar hij zei geen hoi.” Dat komt blijkbaar vaker voor.
Ik heb nul ervaring met golf, behalve die keer dat ik Tiger Woods 99 PGA Tour speelde. Daarom voelt deze uitnodiging van Robbie Williams alsof ik een CEO ben die een geheime afspraak met een staatshoofd heeft. Ik snap ineens waarom golf een ding is voor mensen met een stressvolle baan. Het zorgt voor een gevoel van intimiteit en een focus die wel een beetje op meditatie lijkt. Dat kan aangenaam zijn, maar je ook een soort ‘niemand zal je horen schreeuwen’-gevoel geven. In dit geval is het het eerste. Deze baan, waar Robbie meestal speelt, is omgeven door groene heuvels, dichte bossen en glooiende akkers. Voordat hij zijn eerste slag slaat, neuriet hij An der schönen blauen Donau van Johann Strauss jr., omdat het ritme helpt om de slag te perfectioneren – een oud trucje dat populair werd door de Amerikaanse golfer Sam Snead. Ik begrijp nu waarom golf rustgevend is.
Ons interview is van tien uur ’s ochtends tot vier uur ’s middags, dus Robbie heeft de hele dag de tijd om een soort lifecoach voor me te zijn. Na afloop vertrek ik met een to-dolijstje voor alle aspecten van mijn leven, behalve mijn relatie. Nadat hij me daarover heeft ondervraagd – ”Schieten we met elkaar op? Maakt hij me aan het lachen? Houd ik van hem? Vertrouw ik hem?” – stellen we vast dat het helemaal goed gaat. Hij geeft me een fistbump en zegt: “Fuck yeah.” Aangezien hij zelf ook best vaak door de mangel is gehaald, is het niet verrassend dat het concept geluk – en de zoektocht ernaar – heel vaak terugkeert in ons gesprek.
Voor iedereen die nog nooit een boks heeft gekregen van de grootste levende legende van Engeland: het is een geweldig gevoel, een soort eucharistie van live-entertainment. Robbie is een allround-artiest: popster, rockster, oldschool crooner, de stamgast in het dorpscafé, opgezadeld met het talent van Sammy Davis Jr. De enige Brit die ook maar enigszins bij hem in de buurt komt is Liam Gallagher. Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom ze elkaar constant proberen uit te dagen. (Later op de dag leunt hij dichterbij, nadat hij een tijdje sluw op zijn telefoon heeft gekeken. Hij zegt tegen me: “Zeg dan dat ik dit moet sturen” en laat een Instagram-DM zien die hij heeft opgesteld voor Liam, met de woorden: “Fancy it?”)
Robbie spreekt vrijwel iedereen aan. Moeders houden van hem omdat hij charmant is, vaders vinden hem leuk omdat hij op de schaal van zangers wiens emotionele teksten heteromannen veilig dingen kunnen laten voelen ergens tussen Keane en The Stone Roses in zit, opa’s en oma’s vinden hem leuk omdat hij Tony Bennett kan zingen, en millennials vinden hem leuk omdat hij een bepaald soort zelfbewustzijn en ironie belichaamt, wat je niet zo gauw ziet bij jongere popsterren. Wij behoren tot een generatie die is opgegroeid met videoclips als die van Rock DJ, waarin Robbie zijn eigen huid eraf scheurt. Zoiets vergeet je niet snel. Deze zomer trad Robbie op in Hyde Park, waarvoor uit heel Europa vrouwen van middelbare leeftijd met cowboyhoeden kwamen om Angels mee te schreeuwen, zij aan zij met twintigers die LADBible leuk vinden. Het was een overdonderend bewijs van de brede aantrekkingskracht die Robbie al sinds het begin van zijn carrière heeft.
Die aantrekkingskracht wordt nauwelijks genoemd in de pers, dus toen ik dit interview met hem regelde ter gelegenheid van zijn nieuwe album The Christmas Present, dacht ik dat ik paar balletjes zou slaan, wat vragen zou stellen en weer naar huis zou gaan. Ik had niet verwacht dat ik daarna nog een paar uur in zijn huis zou belanden, zijn hele familie zou ontmoeten en mijn vader vanuit zijn badkamer zou sms’en om te zeggen: “Ik plas op het toilet van Robbie Williams lol.”
“De roddelbladen breken bij je in en vragen je een week later hoe je je daarover voelt. ‘Aww, het moet vreselijk zijn geweest!’ – hallo, jullie zijn degenen die in het fucking huis hebben ingebroken!”
Robbie deed auditie voor Take That toen hij nog in Stoke-on-Trent op school zat. Hij kreeg op de dag dat hij zijn cijferlijst terugkreeg (en ontdekte dat hij overal onvoldoendes voor had) te horen dat hij bij de band mocht. Zijn carrière is sinds toen, in 1989, tot nu wild en soms pijnlijk openbaar geweest. Je kunt zijn naam meestal in krantenkoppen vinden naast de woorden ‘Gary Barlow’, ‘controverse’ of ‘drank’’ – gevolgd door een verhaal dat ofwel over een daadwerkelijk gezondheidsprobleem gaat, of dat gebaseerd is op een grap die te serieus is genomen (weet je nog dat hele verhaal over die aliens?). Zijn drugs- en alcoholverslaving werden door de roddelbladen met veel spektakel belicht. De verhalen over chaos en het gebrek aan controle sijpelen zelfs nu nog door in de nieuwsberichten over hem.
“Bijna elke fucking dag worden je woorden verdraaid,” zegt Robbie. “Ze pikken bij wijze van spreken ‘Waarom steekt een kip de straat over?’ eruit en zeggen: ‘Robbie Williams is gek geworden! Hij heeft het over kippen die de straat oversteken!’ – ook al maak ik gewoon een grapje. Dat heeft me vaak problemen opgeleverd. Ik houd ervan om grappig te zijn, of het in ieder geval te proberen. Mensen halen er met opzet het plezier uit en schrijven dan iets als ‘Robbie Williams heeft vandaag dit gedaan, wat een mafkees’.” Hij noemt als voorbeeld het filmpje dat viral ging van zijn oudejaarsoptreden in de Methodist Central Hall, toen hij desinfecterende zeep gebruikte nadat hij mensen op de eerste rij had gehighfived. Het is iets wat hij de afgelopen twintig jaar bij elk concert heeft gedaan, “omdat het mensen aan het lachen maakt”, maar in dit geval werd het ineens verdraaid als: ‘Robbie Williams haat het grote publiek.’
“Je kunt hele promotietours vullen met het beantwoorden van vragen over dingen die volledig verzonnen zijn,” zegt hij verbijsterd. “De roddelbladen breken bij je in en vragen je een week later hoe je je daarover voelt. ‘Aww, het moet vreselijk zijn geweest!’ – hallo, jullie zijn degenen die in het fucking huis hebben ingebroken!”
Wat drank- en drugsgerelateerde controverses betreft is Robbie rustiger geworden. Hij is nu 45 jaar en al 19 jaar nuchter (vandaar het golfen). Sinds 2010 is hij getrouwd met de Amerikaanse actrice en mede- X-factor-jurylid Ayda Field. Hij heeft drie kinderen, een kleine verzameling honden en is onlangs gestopt met rood vlees na het zien van een paar documentaires over veganisme op Netflix.
“Als je met drinken en drugs stopt, besef je wat je verbergt,” zegt Robbie. “Ik verborg mijn sociale angst. En als je geen shit meer gebruikt, omdat het je heeft verneukt, realiseer je je dat je altijd sociaal angstig bent geweest en dat beroemd zijn het alleen maar erger maakt. Maar het is oké, ik heb een waanzinnig leven.” Hij wijst om zich heen naar de golfbaan en vervolgt: “Dit is iets wat ik snap. Naar buiten gaan, de natuur in, mezelf proberen te overstijgen, een doel hebben. Het heeft mijn verdrietige gevoel vervangen. Als ik hier ben geweest, voel ik me altijd veel beter. Ik ben een betere vader en een betere echtgenoot.”
Het is nog steeds niet gebruikelijk voor mannen om zo openlijk te praten – laat staan in de jaren nul – maar Robbie is altijd openhartig geweest over zijn worstelingen met verslaving, geestelijke gezondheid en zijn lichaamsbeeld. Als ik dat tegen hem zeg, haalt hij zijn schouders op. “Ja,” zegt hij. “Ik ben iemand die dwangmatig te veel deelt.”
Robbie Williams is niet een serieuze man. Net als bij veel komieken hoor je de waarheid uiteindelijk wel, zolang die maar in humor verpakt zit. Dat – en het idee dat hij een doel heeft – lijkt hem te hebben geholpen om alle pieken en dalen te doorstaan die je meemaakt als je een van de meest herkenbare mensen ter wereld bent. Maar een doel hebben is anders als je al sinds je zestiende beroemd bent. Voor mij betekent het dat ik niet een dom stuk over Robbie Williams moet schrijven. Maar voor Robbie Williams betekent een doel hebben iets anders. Hij is een man die tien soloalbums heeft die op nummer 1 zijn verschenen, iemand die in het Guinness Book of World Records staat omdat hij in 2006 1.6 miljoen concertkaartjes op één dag verkocht, een man met het recordaantal van maar liefst 18 BRIT Awards, en die naast Elvis letterlijk een van de bestverkopende soloartiesten in de Britse hitlijsten is. Onlangs verkocht hij de Wembley Arena twee keer uit in zes minuten en kondigde hij zijn vierde concertreeks in Las Vegas aan. Zijn laatste doel was een persoonlijke uitdaging: een kerstalbum schrijven, “gewoon om te zien of ik het zou kunnen.”
Je zou een kerstalbum een zijprojectje kunnen noemen – wat ze in Engeland ook vaak zijn, aangezien elke spelshowpresentator er eentje heeft. Maar dit is een kerstalbum van Robbie Williams, waardoor het per definitie een heerlijke grap is (hij covert zelfs Slade, om maar iets te noemen). De plaat bestaat voornamelijk uit bigbandmuziek, wat uitstekend bij Robbie past. Op Bad Sharon, een van de nieuwe liedjes, zegt hij: “Grab that Sharon from the office / Nick the champagne, let’s get off it.” Voor iemand die al bijna twintig jaar geen drank meer drinkt, is hij verbazingwekkend goed in het schrijven van drankliederen.
“De hele bestaansreden van het album is dat ik een liedje wilde schrijven dat voor de rest van je leven in je hoofd blijft zitten en waar mensen zich aan gaan ergeren,” zegt Robbie. “Ik zou het geen zijproject willen noemen, omdat je geen drie jaar aan een zijproject werkt, maar het was fijn om even geen druk te voelen. Maar dat gezegd hebbende: ik heb er wel veel tijd en moeite in gestoken om het goed te doen.”
Het enige dat hem voor het album niet gelukt is, is Fairytale of New York. “Ik wilde het samen met Britney Spears doen, maar zij is op dit moment helaas niet aan het werk,” zegt hij, alsof het niets is. Daarna loopt hij weg om nog een balletje te slaan.
***
Het interview zou hier eigenlijk ophouden, maar Robbie nodigt me uit om in zijn huis te lunchen. En als Robbie Williams je bij hem thuis uitnodigt, zeg je niet: “Nee, bedankt, ik ben wel oké.” Dus zit ik een uurtje later aan zijn keukentafel Thaise pompoensoep te eten, gemaakt door zijn privéchef. Ik raak in gesprek met zijn vader, die ook veel vragen voor me heeft.
We reizen van de golfbaan naar zijn huis met “The Pop Mobile” – een voertuig dat er van de buitenkant uitziet als een klein zwart busje, maar van de binnenkant als een privéjet. Elke stoel (achterin zijn er vier; twee naar voren gericht en twee naar achteren) is breder en dieper dan alle fauteuils waar ik ooit in heb gezeten. Overal staan flesjes water, en de televisie in de muur achter de chauffeur staat op pauze ergens midden in een seizoen van Real Housewives of New Jersey. Robbie lijkt hier minder op zijn hoede te zijn. Hij strooit met meningen over Chinese afhaalmaaltijden (“Ik wil geen dekbed aan beslag, ik wil eerder iets als een lakentje,” aldus Robbie Williams over zoetzuur varkensvlees) en de trieste staat van rock-’n-roll.
“Het Groot-Brittannië van Thatcher zorgde voor zoveel geweldige muziek, omdat mensen zich ertegen wilden verzetten. En tegenwoordig gebeuren letterlijk dezelfde dingen, maar wil iedereen tropical house maken. Ik snap dat niet. Waar is de boze, ontevreden jeugd? Je hebt wel grime natuurlijk, maar niet iemand met een gitaar. Het moet weer terugkomen, want het is meer dan twintig jaar geleden. Pop lijkt altijd te winnen, in welke vorm dan ook, en ik weet heus wel dat ik daar geen tegengif voor ben,” lacht hij. “Maar toch zou iemand dat moeten zijn.”
De auto rijdt inmiddels op een lange landweg, waarvan ik me veel te laat realiseer dat die onderdeel uitmaakt van zijn landgoed. Hij wijst uit het raam naar Om, de gigantische robot die deel uitmaakte van de Progress Tour van Take That in 2011, die nu onheilspellend tussen het gebladerte ligt, als de monoliet uit 2001: A Space Odyssey. Iets verderop staat een hangar, die Robbie op dit moment gebruikt als kunststudio. De afgelopen jaren heeft hij geschilderd, omdat hij Exit Through The Gift Shop van Banksy had gezien en daardoor besefte dat iedereen dat kan. Hij wil me graag zijn schilderijen laten zien, en zijn huis hangt inderdaad vol abstracte moderne werken, gemaakt met neonverf. Hij vertelt me dat hij van plan is om ze op een bepaald moment tentoon te stellen.
“Het is een soort punk,” zegt hij. “Het uitgangspunt was: ik kan niet tekenen of schilderen, maar kan ik niet gewoon iets maken wat kunstig is en niet kut?” Terwijl ik de schilderijen bekijk, zegt hij dat hij overal vliegende pikken heeft verstopt tussen de veelkleurige kronkels en vormen – alsof hij een graffitikunstenaar is die Jackson Pollock te kakken zet. “Missie volbracht,” zegt hij.
Op een gegeven moment valt het me op hoe normaal Robbie Williams eigenlijk is, ondanks alles. Voor iemand die door de pers altijd is omschreven als een ongeleid projectiel en op het podium een soort combinatie is van Danny Dyer en Keith Flint, voelt het eigenlijk best gewoon om bij hem te zijn. Als ik zijn vader Pete – een zanger die al 52 jaar in de entertainmentindustrie zit, in de oude cabaret- en social-clubscene van het Verenigd Koninkrijk – vertel dat ik uit Zuid-Wales kom, laat hij me op zijn laptop oude foto’s van zijn vrienden zien en vertelt hij me verhalen over hoe hij vroeger cricket speelde in Carmarthen. Hij heeft een ouderwets gevoel voor humor. Als iemand de kamer uitloopt en weer terugkomt, roept hij: “Oh! Jij bent echt oud geworden zeg!” Kortom: het lijkt precies op een etentje bij mijn ouders in hun rijtjeshuis in het mijnbouwgebied waar ik vandaan kom, maar dan op een privélandgoed dat weet ik veel hoeveel waard is, met een van de beroemdste families van het land. Natuurlijk doet iedereen zich altijd op een bepaalde manier voor, maar het lijkt erop dat ze ondanks hun enorme beroemdheid gewoon nog gasten uit Stoke-on-Trent zijn.
Uiteindelijk komen we weer terug op het concert in Hyde Park, waar Robbie en Pete een duet deden van Sweet Caroline – een feestnummer dat ze vaak samen doen en net zoveel euforie veroorzaakt als een winnende penalty. Geen van beiden is nog verbaasd door de reactie van het publiek. Niemand kan zich de tijd herinneren dat het nummer “koeltjes” werd ontvangen.
“Het is mijn taak om emotioneel te zijn,” zegt Robbie half grappend, als ik zeg dat hij oprecht ontroerd leek door de reactie van het publiek. “Nee, weet je, het wordt nooit saai. Ik ben iemand met weinig zelfvertrouwen. Als er dan 50.000 mensen zijn die je waarderen…” Hij pauzeert. “Ik ben gevoelig, dus het is elke keer echt overweldigend als je zoveel bewondering en liefde krijgt. Je zou willen dat je dat gevoel in een flesje zou kunnen stoppen en als een soort harnas zou kunnen dragen, maar zo werkt het niet. Je kunt alles doen wat ik doe en je voelen alsof je de beste persoon ter wereld bent, maar het volgende moment kun je weer het tegenovergestelde voelen. Die dingen gebeuren, en op de momenten dat ik me zwak voel, lijkt het alsof ik niet bij die veiligheid kan komen.”
Robbie kan meestal op zijn fans bouwen, maar niet op de pers – en dat is iets waar hij uiterst gevoelig voor blijft, ongeacht hoeveel goede of slechte dingen er in de loop der jaren over hem zijn geschreven.
“Het was fijn dat het album in de media in de juiste gemoedstoestand werd ontvangen,” zegt hij. “Daardoor doe je er ineens weer toe. Ik hoop dat het ertoe leidt dat mensen weer zeggen: ‘Aww, we mogen hem weer. Die goeie ouwe Robbie.’”
Ik suggereer dat dat al is gebeurd, en hij is het daar voorzichtig mee eens. “Ik denk het wel. Ik heb dat al eens ervaren, maar dan vlak na Kerstmis en net voor oud en nieuw. Laat nu die mooie tijd maar komen.”
Alle foto’s door Leo Baron.