Ik was tien maanden lang verstrikt in het waansysteem van een smoorverliefde patiënt

Vanaf het moment dat ik de kamer binnenliep, wist ik dat het fout zat. Alle patiënten zaten aan tafel, onder hen was een jonge vrouw: Tanja*. Tanja zag er anders uit. Ze had een bijzonder gezicht, en staarde me aan met een doordringende blik die door merg en been ging.

Ik schrok er een beetje van, maar wilde ook geen overhaaste conclusies trekken. Ik studeerde Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH) – en dit was dag één van mijn stage. De komende tien maanden zou ik 32 uur per week doorbrengen op deze plek: een behandelhuis voor mensen met zowel een psychiatrische stoornis als een verstandelijke beperking. Mijn taak was om de bewoners te begeleiden bij hun dagelijkse dingen.

Mijn eerste stageweek ging heel goed en inmiddels had ik kennisgemaakt met alle patiënten. Alleen over Tanja had ik nog geen goed gevoel. Ze bleef me maar in de gaten houden. Tijdens het eten kwam ze altijd expres naast of tegenover me zitten, zodat ze me de hele tijd kon aanstaren. En met het verstrijken van de weken werd het alleen maar erger.

Tanja was een fanatieke filmfan en begon me allerlei persoonlijke vragen te stellen. Eerst zocht ik daar niets achter. Maar na twee, drie maanden kwam haar persoonlijke begeleider naar me toe: “Tanja denkt dat je een personage uit haar favoriete film bent,” zei ze. “En ze is verliefd op je.” We besloten dat we met haar moesten praten.

Tijdens het gesprek legde ik Tanja uit dat ik niet op vrouwen val en dat ik daarnaast ook een professional ben, waardoor ik geen relatie mag hebben met een patiënt. Ook maakte ik haar duidelijk dat ik gewoon een mens ben, en geen filmpersonage. Even leek alles prima.

Tanja was psychisch heel kwetsbaar. Ze had te kampen met verschillende beperkingen, en soms automutileerde ze: dan sneed ze in haar eigen huid. Op momenten besefte ze goed dat er sprake was van enige ziekte. Maar wanneer de wanen en dwangneigingen haar overmanden, kon ze er geen weerstand tegen bieden.

Op de woonplek hielp iedereen mee met het avondeten – en ‘s woensdags kookte Tanja. Ze dacht te weten wat mijn lievelingsgerecht was en als ik die dag avonddienst had, maakte ze dat altijd weer klaar.

Daaruit bleek dat de waan toch weer groter was, en dus kreeg Tanja meer zorg. Maar toen ik na een vrije dag weer op stage verscheen, vertelden mijn collega’s dat ze opnieuw was begonnen met automutileren. En dat Tanja, terwijl ze hevig aan het bloeden was, mijn naam had geroepen. Ik begon te beseffen dat dit veel verder ging dan een onschuldige verliefdheid. Maar hoe ik ermee om moest gaan, wist ik niet.

Ik had al jaren ervaring in de verstandelijke gehandicaptenzorg, maar in de psychiatrie nog niet. Met Tanja’s intense wanen, waar ik in figureerde, wist ik me dan ook geen raad. Ik was ook gewoon maar een stagiaire die een beetje bleu was en haar grenzen niet goed kon aangeven, verbaal noch non-verbaal. Ik had meteen moeten zeggen dat ik me onprettig voelde bij de manier waarop ze me aankeek en benaderde. En met mijn lichaamstaal toonde ik veel onzekerheid.

Ondertussen werden Tanja’s wanen steeds heftiger. Ik vond het doodeng en voelde me heel bedreigd. Dat maakte Tanja nóg angstiger. Wanneer ze me zag, kroop ze letterlijk in de gordijnen. Ik was bang dat ze, als een kat in het nauw, opeens haar klauwen uit zou slaan – en in plaats van zichzelf te verwonden, een keer een glasscherf, schaar of mes in mijn arm zou zetten.

Met nog een half jaar te gaan, ging ik inmiddels elke ochtend met een knoop in mijn maag naar stage. Ik had vaak nachtmerries en tijdens de anderhalf uur lange treinrit naar het behandelhuis gingen complete horrorscenario’s door mijn hoofd. Dat Tanja mij aan zou vallen, of op me af zou komen rennen met een mes of een ander scherp voorwerp. Ik speelde alle mogelijke taferelen en uitkomsten af in mijn hoofd – van hoe ik eraan zou kunnen ontsnappen tot hoe ik met een ernstige bloeding op de eerste hulp zou belanden.

Omdat het zo slecht met Tanja ging, planden we een intervisie om de situatie te bespreken. Op een gegeven moment vroeg een collega hoe het eigenlijk met mij ging – en toen brak ik. Ik kon mezelf niet meer groothouden en moest ontzettend huilen. Mijn collega’s schrokken enorm en hadden geen idee dat ik al maanden met tegenzin naar stage ging. Omdat ik faalangst had, had ik er al die tijd ook niks over durven zeggen. Ik was bang voor een onvoldoende en wilde het gewoon goed doen.

Uiteindelijk werd ik tijdelijk op non-actief gezet. Ik had het verder echt naar m’n zin op die plek, en wilde mijn stage per se daar afmaken. Dus nadat ik op adem was gekomen, begon ik er weer vier dagen per week stage te lopen. Maar ditmaal alleen op de dagdelen dat Tanja er niet zou zijn – zodat we ons beiden veilig zouden voelen.

Door die regeling voelde ik me heel beschermd. Maar Tanja’s situatie escaleerde volledig. Mijn collega’s moesten daar allemaal mee dealen. En hoewel ik me veilig voelde, voelde ik me tegelijkertijd ook schuldig naar hen toe.

In de laatste twee weken van mijn stage ging het weer wat beter met Tanja en mij. Ik begon weer avonddiensten te draaien, maar zou daarbij twee uur eerder dan gewoonlijk naar huis gaan – om acht uur, direct na het avondeten. Zowel ik als Tanja zouden dan de ruimte hebben om even tot rust te komen, als het weer uit de hand zou lopen. Maar ook dat ging weer niet héél goed. Tanja’s waansysteem was gewoon zo complex en verweven met alles. Ik was de onbeantwoorde liefde die haar had laten vallen, en ik vreesde dat ze op een gegeven moment wraak op me zou proberen te nemen.

Maar ondertussen liep mijn stage op z’n eind. Ondanks alle problemen met Tanja, wilde ik toch graag op die plek blijven werken. Mijn collega’s waren ook blij met me, en voor de rest ging alles gewoon supergoed. Ook was er een patiënt, Liesbeth*, die werd opgenomen op de crisisopname en een-op-een-begeleiding nodig had. We spraken af dat ik Liesbeth zou begeleiden, en daarnaast alleen in het weekend zou werken, wanneer Tanja met verlof was. Collega’s vertelden Tanja dat ik zou blijven komen voor Liesbeth, en niet voor haar.

Dat werkte heel goed. Zowel Tanja als ik kwamen in rustiger vaarwater en schrokken niet meer van elkaar, als we elkaar toch even zagen. Maar toen volgde het eerste weekend waarin ik zou werken terwijl Tanja er ook zou zijn. En dat vond ik retespannend. Ik had geen idee wat er in godsnaam nu weer zou gebeuren.

Tijdens dat weekend was ik op een gegeven moment boven bezig met een bewoner, toen ik beneden ineens glas hoorde breken. Ik stormde de trap af en vond Tanja, die op het punt stond om in zichzelf te snijden. Met spanning wachtte ze mijn reactie af. “Jeetje Tanja,” zei ik, “wat erg dat je mij niet om hulp hebt kunnen vragen en nu wil gaan snijden. Kom, we ruimen het op en ik ga je helpen.” Nadat ik haar had verbonden, werd ze weer rustig. Ik was best trots op mezelf.

Een maand later, tijdens een invaldienst, gingen Tanja en ik wandelen. “Wat is het raar gegaan tussen ons, he?” zei ze toen. “Ja,” zei ik, “we kennen elkaar van onze slechtste én beste kant.” Ze vertelde me hoe bijzonder ze dat vond en gaf me een knuffel.

Vanaf dat moment werd onze hulpverlenersband alleen maar sterker. Opeens konden we lezen en schrijven met elkaar, en liet ze toe dat ik haar hielp, waardoor haar dwangen wat afnamen. Als ze wilde automutileren, pakte ik haar vast en werd ze rustig. En wanneer haar wanen op het punt stonden haar te overmannen, zei ik gewoon: “Joh, dat hebben we allemaal toch al achter de rug, Tanja?”

Nu zijn we vijf jaar verder en werk ik op een andere plek. Maar ik neem nog regelmatig een kijkje bij het behandelhuis waar ik stage liep. En wanneer ik daar aankom, zit Tanja altijd vol smart op me te wachten en popelt ze om me te vertellen hoe het met haar gaat. Alsof ik nooit ben weggeweest.

Achteraf gezien heb ik Tanja de ruimte gegeven om zo lang in haar waansysteem te blijven hangen. Dat was niet haar schuld of de mijne; het lag aan ons beiden. En onze band is nu bizar sterk – symbiotisch, bijna. Het is natuurlijk de vraag of dat nou heel goed is. Maar het is tot nu toe de heftigste en mooiste ervaring die ik in de zorg heb meegemaakt.

* De namen van de patiënten zijn om privacyredenen gefingeerd.

In onze reeks ‘Hospital Confessions’ vertellen zorgverleners hun verhaal.