In de korte documentaire “The Last Refuge”, toont Berber Verpoest ons het dagelijkse leven van een groep mensen zonder papieren, die hier al jaren samenleeft.
In onze serie De Stad Kraakt brengen we een bezoekje aan bezette plaatsen en gekraakte panden. De bewoners vertellen ons hoe het dagelijkse leven in een kraakpand eruit ziet, en hoe ze opkomen voor hun rechten.
Videos by VICE
Het is een groot huis, bewoond door een gemeenschap die alleen maar vraagt om in aanmerking te komen voor asiel en bescherming. De levensomstandigheden zijn hier precair, de samenscholingen onvermijdelijk, privacy onbestaande. In dit kraakpand in Sint-Joost-ten-Node proberen een honderdtal West-Afrikaanse migranten om te gaan met een gebrekkig asielbeleid dat niet weet wat het met hen moet aanvangen. Ze organiseren zich, structureren zich en proberen samen het eindeloze wachten en het gebrek aan perspectief – gedragen door de ijle hoop op een oplossing – te doorstaan.
Op de gevel hangt een spandoek te wapperen: “Stuur ons niet terug, bescherm ons.” Ik heb een afspraak met Moussa (28), die hier al zes jaar woont en een beetje de manager van deze plek is. Bijna alle mensen die hier wonen kregen al het bevel om het land te verlaten, nadat hun asielaanvraag werd afgekeurd. Maar ze kunnen hier niet weg, dus proberen en wachten ze opnieuw. Al is de kans op slagen miniem, misschien zelfs onbestaande.
De deur gaat open, ik groet Moussa en volg hem naar binnen. Het is een groot herenhuis met hoge plafonds, lijstwerk, gebeeldhouwde openhaarden en een grote trap. Maar alles valt hier uit elkaar. De kleine hal waarin ik toekom is omgetoverd tot eetkamer: een tafel en wat stoelen staan recht tegenover de televisie. Aan de muur hangen lijsten omhoog waarop de namen van de inwoners zijn opgedeeld in groepen. Ernaast hangen de huisregels en de openingsuren van deze plek.
“Ik coördineer alles wat er in dit huis gebeurt,” vertelt Moussa. “We werken in teams en hebben verschillende comités opgericht. Eerst en vooral is er de bewakingsdienst die voor het onthaal zorgt. Dat team zit beneden, in de kamer bij de voordeur. Het is het eerste contact wanneer je binnenkomt. Dan is er nog het comité conflictbeheer: wij hebben regels, en die moet je respecteren. Er is ook een huishoudelijk comité en een bewakingsdienst. “
Ik vraag Moussa hoeveel mensen hier verblijven. “Momenteel zijn we met 95, maar dat varieert. Soms zijn het er meer, soms minder. Het is afhankelijk van het aantal mensen dat op zoek is naar een woonplaats, nadat hun asielaanvraag is afgewezen. Als mensen vragen om hiernaartoe te komen, dan komen ze op een wachtlijst terecht. Elke dag controleer ik de mensen die hier overnachten, ik noteer hun namen. Je kunt geen matras innemen als je hier niet slaapt, terwijl er ook mensen in nood zijn die nergens anders kunnen slapen. Daarom controleren we.
Het klinkt allemaal goed georganiseerd. Volgens Moussa is dat noodzakelijk om bijna 100 mensen min of meer in harmonie te laten samenleven, en ondanks het plaatsgebrek en de ongezonde levensomstandigheden lijkt dat aardig te lukken. “We zijn hier al zes jaar en er zijn geen politie-interventies of klachten van de buren geweest. Dat komt omdat we georganiseerd zijn. Als iemand over de schreef gaat, maken we duidelijk dat ie moet oppassen en er de volgende keer sancties zullen volgen. Alles wat we hier doen, wordt samen besloten. Niemand zal je vragen om te luisteren, alles wordt overlegd. Dus je moet niet afkomen met “jullie regels daar…”. Nee, dat zijn dus ónze regels. ”
Moussa geeft me een rondleiding; we nemen de grote trap naar boven. Op de eerste verdieping zijn de feestzalen van vroeger nu slaapzalen voor mannen geworden. Tientallen bedden zijn naast elkaar neergezet. Het staat hier bomvol.
Er zijn geen gordijnen, er is geen privacy en ook elektriciteit is hier geen evidentie: “Soms moeten we de verwarming uitzetten terwijl we koken, er zijn voortdurend stroomonderbrekingen. Als we de ene kant van het huis gebruiken, pluggen we de andere kant uit. Het is niet gemakkelijk, maar we hebben geen andere optie. We hebben ook lange tijd geen warm water gehad. Gelukkig verblijven hier ook een paar loodgieters en elektriciens.” Moussa toont me een badkamer die ze net betegeld hebben, en zegt dat die op de benedenverdieping binnenkort ook aan de beurt is. Dit is hoe het hier aan toe gaat: ter plekke trappelen, met kleine stapjes en weinig of geen middelen. Gelukkig wel met goede wil en know-how.
We lopen door kamers die allemaal zijn omgebouwd tot slaapzalen. Soms zie je een silhouet onder een deken bewegen, maar over het algemeen is het huis leeg. “Overdag gaat iedereen naar buiten om z’n ding te doen. Vooral als de zon schijnt wilt niemand hier blijven.”
De deuren van de kamers hebben allemaal een nummer. Elke kamer heeft een verantwoordelijke. Als er een probleem is in een kamer, zal die persoon proberen om dat op te lossen. Zo hoeft het comité niet elke keer in te grijpen.” Aan het eind van de gang, in een kleine kamer waar vier mensen slapen, toont Moussa zijn bed. Ernaast staat een klein altaar van trofeeën en medailles. “Ja, ik race in Molenbeek.”
De tweede verdieping is gereserveerd voor vrouwen. Er is een geïmproviseerde keuken – een kookplaat op een tafel in de gang -, een badkamer en twee slaapzalen. Hoewel er minder vrouwen zijn, zijn ze op dezelfde manier georganiseerd: met comités, vertegenwoordigers en uurschema’s voor de taken. “We doen hier alles samen met de vrouwen. We leven samen, dus iedereen moet zich hier vrij kunnen voelen en zichzelf kunnen zijn. Zelfs in het veiligheidscomité zitten vrouwen.” Ik merk dat dit belangrijk is voor Moussa. “Vrouwen krijgen altijd voorrang. We zeggen tegen onszelf dat we hen moeten beschermen omdat zij ons ook beschermen. Tenslotte zijn zij degenen die ons gebaard hebben.”
De kelders zijn net zo groot als de rest van het huis. Ik ben verrast om een compleet nieuwe badkamer te ontdekken. Verschillende douchecabines staan naast elkaar in een ruimte die eruit ziet als de kleedkamer van een sportclub. Het staat in schril contrast met de rest van het huis, dat in een vergevorderde staat van verval is. Het was de gemeente die dit liet installeren,” zegt Moussa. De gemeente Sint-Joost weet dat we hier zijn, ze sturen ons regelmatig eten.” Naast de toiletten, ontdek ik een gebedsruimte achter een gordijn. Een gedempt licht dringt door in de ruimte, die volledig bedekt is met gekleurde tapijten. “We zijn bijna allemaal moslims, we komen hier om te bidden. “Moussa draait zich om en wijst naar een andere ruimte: “Dat is onze sportzaal. “In een kleine kamer staan enkele in elkaar geknutselde hometrainers en een paar roestige gewichten. Tenslotte is er een soort garage waar tientallen fietsen geparkeerd staan. “We hebben geen geld om het openbaar vervoer te nemen, met de fiets kunnen we ons zonder het risico op een controle verplaatsen.”
Ondertussen terug in de kleine eetkamer, speelt het journaal op televisie. Op het scherm legt Frank Vandenbroucke met grote overtuiging uit dat de Covid-maatregelen gerespecteerd moeten worden. Het is een ironisch moment. Moussa haalt een sleutel uit zijn zak en opent de deur van de voorraadkamer. Alleen het veiligheidspersoneel heeft toegang tot deze kamer. Blikjes melk, eten in blik, koekjes. “We leven vooral dankzij mensen van goede wil: verenigingen en de gemeente Sint-Joost, die ons af en toe iets geven. Soms krijgen we veel, soms wat minder. Maar we delen alles. Als er eten is, komt iedereen met z’n bord. En als er niet genoeg is, eten we op de Afrikaanse manier: iedereen neemt een lepel. Maar nu is het Ramadan, dan zijn de mensen vrijgeviger.”
Een jong meisje komt het huis binnen met papieren van Fedasil in haar hand, ze begint een gesprek met Moussa. Ondertussen raak ik met Kaba Adama (37) aan de praat, die hier al zes jaar woont. Als je naar hem luistert, voel je leed en ontmoediging – maar ook woede. “Negen jaar geleden ben ik aangekomen in België, ik woon hier nu zes jaar. Heb je gezien hoe wij hier leven? Het is erg moeilijk. Soms bellen ze je voor kleine klusjes, maar meestal bellen ze niet. Met Covid is het nog erger. We leven in een wereld van ellende, dat bezorgt ons veel stress. Als je naar buiten gaat, ben je bang. Bang voor de politie, bang om gearresteerd te worden. Je bent er constant mee bezig, dat knaagt enorm. Ik heb mijn land verlaten omdat het daar nog erger is. Als dat niet zo was, zou ik hier toch niet naartoe zijn gekomen? Dus we vechten voor onze waardigheid. Wij zijn mensen zoals jullie, toch?” Kaba Adama’s woorden komen binnen, ik voel mij totaal hulpeloos. Ik vind niet de juiste woorden om antwoorden, en zelfs als ik ze had, was hij er niets mee.
De strijd om gehoord en erkend te worden is essentieel. Moussa legt me uit ze daarom betogen. “Bezettingsplaatsen zoals deze zijn belangrijk omdat het plaatsen zijn waar we samenkomen, discussiëren en onze ideeën uitwisselen. Als we niet samenleefden, zou het niet makkelijk zijn om mensen samen te brengen. Dus gaan we naar betogingen om ons te laten horen. Ons doel is regularisatie. Het zit hem allemaal in regularisatie”
De organisatie van dit kraakpand dwingt respect af. De veerkracht van de mensen die er wonen ook. Als ik vertrek, dringt het spandoek aan de gevel nog sterker tot mij door: “Bescherm ons”. Het verzoek is simpel, onbarmhartig menselijk. Spijtig genoeg is deze plek maar één voorbeeld van het falend asielbeleid in België en Europa. Kaba Adama’s woorden spoken door mijn hoofd. Het gaat me te boven en ik word er gewoon gek van. Zijn wij niet eerst mensen, voordat we als “illegalen” worden bestempeld? Het antwoord is zo simpel, dat je je begint af te vragen waarom onze politici en samenleving het er eigenlijk zo moeilijk mee hebben.
Volg VICE België en VICE Nederland ook op Instagram.