Ik denk dat we met recht kunnen zeggen dat er in Nederland geen documentaire is met een grotere cultstatus dan Foute Vrienden. Filmmaker Roy Dames volgt sinds de jaren negentig een groep vrienden – wijlen Dikke Bob, Verbrande Herman, Jantje van Amsterdam en Rooie Jos – en is al dik een kwart eeuw met een draaiende camera op z’n schouder bij beslissende momenten in hun leven.
Dat dit een succesvolle formule is, komt door het fascinerende bestaan van deze mannen. Alle vier schurken ze een groot deel van hun leven in meer of mindere mate tegen de klassieke penoze van Amsterdam aan. Hoe ze precies hun dagen vullen, en hoe legaal deze invullingen zijn, blijft soms verhuld door een ondoordringbaar rookgordijn, maar wordt in andere scènes juist extreem zichtbaar: als Herman een rondleiding geeft door zijn bordeel en met een enorm pistool zwaait, of als Jos en Bobbie een auto “ergens ophalen”, weet je dat er serieuze dingen op het spel staan. Maar door deze serieuze dingen lijkt het ook alsof de rest van het leven van de jongens van alle ernst bevrijd is.
Videos by VICE
Het eerste deel van de documentaire kwam uit in 2010. Toen was al duidelijk dat Dames nooit zou stoppen met het filmen van zijn vrienden, en bleef de trouwe fanschare op een vervolg hopen. Dit langverwachte vervolg is de afgelopen weken uitgezonden door de NPO. In drie afleveringen van een klein uur per stuk wordt door de mannen teruggeblikt op vervlogen tijden, en wordt er context en aanvullend materiaal geboden. Vanavond (maandag) is de laatste aflevering op televisie.
Want hoe gaat het nu met de vrienden? Van Bob weten we dat zijn excessieve drankgebruik eerst leidde tot een nare vorm van korsakov (of zoals Jantje zegt: “Gorbatsjov ofzo, iets Russisch”) en daarna tot de dood, maar hoe de rest zich staande hield was onbekend.
Tot deze nieuwe afleveringen, in ieder geval. Herman blijkt nog steeds op de vlucht voor mensen die hem van z’n leven willen beroven, en verhuist kriskras door het land om veiligheid te zoeken. Jantje is na de dood van zijn intens geliefde (en intens gehate) Hermien nooit helemaal de oude geworden en kwijnt weg in een kleine verdieping in de Pijp, ziek en verzwakt. En dan Jos. Jos lijkt eigenlijk best lekker te gaan, zeker vergeleken met zijn gabbers.
Hij was sowieso nooit de zwaarste jongen van de groep, maar wel degene die met een eeuwige gitaar onder z’n arm overal sfeer tevoorschijn kan toveren. Hij zat, volgens zichzelf, “in de vrouwen en in de fraude”, wat dat ook mag betekenen. Maar achter dat nonchalante troubadourbestaan – hij scoorde onder de naam Johnny Vantiel En De Binnenband een bescheiden hit – ging ook een gevaarlijke gokverslaving en constante drang naar meer avontuur schuil.
Desondanks is hij nog steeds een hartelijke man met een charmante kop vol haar. Ik ontmoet hem bij café Maxwell, op het Beukenplein in Amsterdam Oost – ooit een grimmig deel van de stad en het decor van de documentaire, maar nu een schoolvoorbeeld van gentrificatie. Zoals het een goed journalist betaamt heb ik een hele lijst vragen voorbereid, met als doel om meer te weten te komen over hoe zijn muzikantenbestaan er nou echt uitzag, en hoe het kan dat hij van alle vrienden er ogenschijnlijk het beste uit is gekomen. Maar al snel blijkt dat je maar beter gewoon kan luisteren als Rooie Jos van wal steekt. Over z’n familie bijvoorbeeld, en zijn jeugd in de grote stad: verhalen waarvan alleen Jos zelf weet hoe het precies zit.
“Ik was een baby’tje, anderhalf, of twee, weet ik veel, toen ik met m’n ouders van Maastricht naar de Jordaan verhuisde. Naar de Lijnbaansgracht, nummer 33, vlak voor het Haarlemmerplein. We hadden een kamertje en een kolenhok, waar ik in moest als ik me had misdragen. Al die Amsterdammers, man. Ik was een beetje mollig en had vuurrood haar, je had ze moeten zien toen ze m’n zachte G hoorden. Al nam ik dat snel over hoor, ik werd heel snel heel erg plat. M’n moeder vond dat verschrikkelijk, die wilde dat ik Maastrichts bleef praten. Een moeder van negen kinderen, in zo’n klein huis. Ze zijn allemaal dood, trouwens. Al m’n acht broers en zussen. Twee jaar geleden heb ik in zes weken tijd drie zussen verloren. Ziek, waren ze. Heel triest hoor. Heel erg triest. M’n broers zijn twintig jaar terug overleden, ofzo. Mijn vader gaf ons allemaal Franse namen. Joseph, Jean, Pierre, François. Zo was hij.”
“Het woordje ADHD bestond in die tijd nog niet, maar ik was wel ongelooflijk druk. Dat paste niet in dat huis, dus toen werd ik weggebracht door m’n moeder en drie zussen. Naar de nonnen, waar moeilijke stadsjongens heen werden gebracht. Ik weet het nog precies, acht jaar was ik. Een non pakte m’n hand vast. Ik schreeuwde: ‘wat moet ik hier nou?’, en m’n moeder riep nog dat ze me elke week op kwam zoeken. Ja, dat zal. De eerste drie maanden mocht ik helemaal niemand zien. Ah man, ik ruik nog de puddinglucht. Ongelooflijk. En dat allemaal om tot rust te komen. Dat heeft wel geholpen. Na zes maanden mocht ik terug naar huis.”
Pas jaren later leerde Jos zijn uiteindelijk foute vrienden kennen. Hij kraakte op een steenworp afstand van het café waar we zitten een verdieping, waar Jantje zijn onderbuurman was. Ook hij kraakte z’n woning, uiteraard. Hier begon voor Jos het leven waar iedere liefhebber van de docu keer op keer met open mond naar kan kijken.
“Wat hebben we een lol gehad, vooral met Herman. Een feest, en spanning, en het geld, jongen, het geld! Bob woonde hierachter en zei altijd dat hij maar naar buiten hoefde te stappen om een meijer aan te laten waaien. Ja, hoe hij daaraan kwam…Daar spreken we alleen fonetisch over, snap je? Maar voor mij bleef het vooral bij over de schutting van dit leven kijken, maar er nooit overheen klimmen. Maar ik heb voor ze allemaal gespeeld, hoor, de Hakkelaar, met mijn band maar ook wel alleen. Hartstikke leuk allemaal. Enorme feesten in het Krasnapolsky. Ik wilde erbij zijn, maar vooral om te spelen.”
“En als we dan geld hadden verdiend werd dit over de balk gegooid, jongen. We namen geen taxi, we namen een taxichauffeur voor het hele weekend. Die gaven we een rooitje, en hij mocht meegenieten van alles wat we deden, zolang hij maar in staat was om ons door de stad te rijden. Elke dag was het feest, of je voelde stress, of teleurstelling, of een euforie van hier tot Tokyo – en dit ging maar door. En de vrouwen, man, altijd vrouwen om je heen. Herman ook. Voor tachtig procent verbrand, een lelijkere man is er niet, maar hij had wel de allermooiste vrouwen. Sjonge jonge.”
Er zijn talloze films en documentaires over het criminele pad, maar waarom blijft juist Foute Vrienden zo hangen? De prachtige beelden van een Amsterdam dat niet meer bestaat helpen zeker, net als de grappen die de mannen maken en de kleding die ze dragen. Maar wat misschien het meeste aantrekt, is dat het uiteindelijk misgaat. Wij, normale burgers met een kantoorbaan en een rustig leven, kiezen bewust voor een braaf bestaan. Door te zien dat het slecht afloopt met de Foute Vrienden krijgen we een gevoel van bevestiging dat wij het juiste hebben gedaan. En het verlangen naar die bevestiging is altijd net iets groter dan het verlangen naar de illusie van een snel en vrij leven.
Want natuurlijk eist dit leven z’n tol, vroeg of laat. Bij Jos kwam dit eerder vroeger dan later. Zo’n leven is geweldig als je daadwerkelijk geld hebt om het te bekostigen, maar als het geld verdwijnt maar de knaldrang niet afneemt, kom je met een heel groot probleem te zitten. Voor Jos zat dit in gokken en zich opstapelende schulden.
“Je rolt erin. Langzaam. Heel langzaam. Het is net alsof je alcoholist wordt, het duurt heel lang voor je er plotseling niet meer zonder kan, maar ineens weet je niet beter. Tot je helemaal naar de klote bent. Want ik ben daar geweest, hoor. Ik ben heel, heel laag geweest. Het ging slechter met mij dan met de jongens die je nu op televisie ziet. Ik heb gebeden, heel eerlijk. God, help me hieruit! Ik was gokverslaafd, in feite.”
Ook in de diepste dalen was Dames bij Jos in de buurt. Toen Jos klaarstond om zich met twee kapotgeslagen flessen te verdedigen tegen schuldeisers die hem vertelden dat hij “een been of minimaal een knieschijf” zou gaan verliezen, legde Dames dit ook vast. Op een gegeven moment vertrok Jos naar Denemarken, om daar iets te doen wat genoeg geld opleverde om zijn schulden daadwerkelijk af te lossen, en voor eens en voor altijd af te rekenen met de demonen die hem achtervolgen. Wat het precies is wat hij daar heeft gedaan, vertelt hij liever niet. “Een goede verstaander heeft maar een half woord nodig,” zegt hij daarover.
“Ik hoor van iedereen dat ik er het beste uit ben gekomen. Maar, dat moet je ook willen. Ik wilde dat leven niet. Ik was bekaf van alles, en het kon me niet schelen of ik een paar jaar zou moeten zitten. Maar ja, ik kwam aan met twee zakken geld. Ik gaf die man dat geld en een knuffel, en toen was m’n schuld afbetaald en kon ik verder met m’n leven. De rust die hierbij kwam kijken en die ik jaren niet had gehad, zorgde eigenlijk dat ik ook direct van het gokken af was.”
Jos had wanneer het kon altijd zijn gitaar bij zich, en speelde het liefst de hele dag in kroegen en op kleine podia. Hij schreef z’n eigen nummers en in de eerste docu zie je dat hij ze probeerde te slijten bij platenmaatschappijen. Een mooie manier om de schaduwkant achter te laten, maar de bonsen bij de labels waren niet happig. Achteraf een zegen, volgens Jos.
“Ik dacht dat dit de manier was, maar ik had er eigenlijk helemaal geen zin in een contract. Dan moet je ineens allemaal dingen. Je moet naar Kerkrade, je moet naar Groningen, je moet naar de radio. Ik blijf ver weg van alle gladjanussen die allemaal hetzelfde klinken. Ik treed liever op in een kroeg, of in een klein theater, of in een bejaardencentrum. Daar kent iedereen wel het gevoel van de Deurwaarders Blues.”
Ironisch genoeg is het bejaardencentrum iets waar Jos de rest van z’n leven mee wil vullen. Niet als iemand die daar zit, maar door daar vrijwilligerswerk te verrichten. Ook heeft hij de liefde gevonden, wat hem rustig heeft gemaakt. Hij is nu al negentien jaar samen met zijn vrouw Hanneke, en erg gelukkig getrouwd.
“Ik ben nu met pensioen. Zesenzestig jaren en vier maanden. Het bevalt heerlijk. Ik blijf wel vrijwilliger, trouwens, bij een zorgcentrum. Ik heb daar lang geleden zeven jaar als vrijwilliger gewerkt, tot ik een contract kreeg. Ik heb zelfs als kok gewerkt, daar. Dat is het punt in m’n leven waar m’n oogkleppen zijn afgegaan. Lekker muziek maken, joh, maar nu met een vriendengroep waarin niet wordt gelogen en niet wordt bedrogen. Die vrienden van vroeger zijn nog steeds m’n vrienden, daar niet van. Maar iedereen piepelde elkaar constant. Altijd liegen, bedriegen, overdrijven, vertrouwenskwesties. Maar de mannen in mijn band zijn gewoon biologieleraar, of stedenbouwkundige.”
Als de coronamaatregelen het weer toelaten wil hij zo’n twee keer per week lekker gaan spelen. Meer hoeft niet ook niet, voor Jos. Hij heeft een voorstelling waarin hij verhalen vertelt – volgens Jos zelf de anekdotes waar Dames een moord voor zou doen om bij te zijn geweest met een draaiende camera – afgewisseld met z’n eigen nummers, maar ook met Eric Clapton en Aan de Amsterdamse grachten. Ook heeft hij nog een prachtige opname van Jantje die een nummer zingt, die hij uit wil brengen als een ode aan zijn leven en hun vriendschap. Hij rookt en drinkt nog steeds, maar eet en slaapt goed. En dat moet ook wel, aangezien het een keer bijna fout is afgelopen.
“Vijf jaar terug had ik ineens pijn in m’n keel. Elke keer als ik met een bal gooide voor de hond deed het pijn. Steeds erger, en steeds heftiger. Toen ben ik toch maar naar de dokter gegaan, hier op het plein. Dat is ongeveer vijftig meter van het ziekenhuis. Wat doet de beste man? Een ambulance bellen. Ik mocht geen meter meer lopen, en werd met spoed gedotterd. Had ik een hartinfarct gehad. Nou, heb je dat ook eens meegemaakt. Daarna heb ik nog een mop verteld. Hoe ging-ie? Oja! Ik zat met Gerard Joling in de wachtkamer, en omdat ik zo nieuwsgierig was ging ik hem afluisteren. Wat hij tegen de dokter zei verstond ik niet, maar wat ik wel hoorde was dat de dokter antwoordde: ‘oh, gelukkig ben je ziek, ik was al bang dat je een nieuwe cd zou gaan maken!’”