Nadat ze in 1990 borstkanker overleefde, wist fotograaf Jill Freedman een ding zeker: ze moest een keer naar Bali. "Ik ging er naartoe," vertelt ze, "zodra ik weer kon lopen na de bestraling." Vastbesloten om prachtige foto's te maken van het leven daar, vloog Freedman zonder voorbereiding naar het eiland. Ze dacht dat ze wist wat haar te wachten stond, en de rest zou ze anders onderweg wel ontdekken. Maar de foto's die Freedman op Bali nam laten een culturele ontdekkingsreis zien. Haar westerse verwachtingen van het eiland vielen in duigen, en maakten plaats voor tere portretten die laten zien hoe een oude cultuur versmelt met de snel veranderende wereld.
Advertentie
Freedman huurde een Balinese man, Nyoman Wirata, en zijn vrouw, die ook Nyoman heette, in als haar gidsen en vertalers. Terwijl ze over het eiland trokken, onder meer langs Wirata's huis in een bergachtige streek aan het Baturmeer, realiseerde Freedman zich dat haar verwachtingen – namelijk dat er in Bali, met zijn tropische klimaat en culturele tradities, nauwelijks complicaties en spanningen zouden zijn zoals ze die ze kende van haar leven in New York – niet klopten. De werkelijkheid bleek een stuk ingewikkelder.
"Bali is geen eenvoudige plek," schreef Freedman in de aantekeningen die ze maakte tijdens de reis. Het weelderige exotiscme van het eiland stond haaks op het oprukkende globalisme. Het viel Freedman op hoe vaak gesprekken over geld gingen, "nog meer dan in New York," wat niet strookte met het feit dat ze omringd werd door overweldigend natuurschoon. Plastic afval was overal op het eiland een probleem – het vervuilde de beddingen van prachtige rivieren, bronnen en stranden. En in de jaren negentig, nog voordat het internet de wereld echt op zijn kop zou zetten, dacht Freedman dat televisie de Balinese tradities bedreigde. "Ze hebben hier televisie, en het is als een sloopkogel. Het zorgt ervoor dat mensen die weinig hebben zien dat anderen wel veel hebben, het veroorzaakt hebzucht," schrijft ze. "Als mensen rond de televisie zitten, zijn ze ook niet op de traditionele ontmoetingsplaats, spelen ze niet op hun gamelans [traditionele percussie-instrumenten] en trekken ze minder met elkaar op." Toen ze de cultuur in Ierland documenteerde, had Freedman gezien hoe het feit dat mensen thuis bleven om televisie te kijken invloed had op de gemeenschappelijke activiteiten in de pubs daar; ze vreesde dat de band tussen vrienden en buren in Bali op eenzelfde manier zouden vervagen.
Advertentie
Toch waren de oude tradities nog wijdverspreid genoeg in heel Bali om het opdringerige consumentisme in te dammen. Freedman bezocht het dorp Tenganan tijdens het Usama Sambah-festival, om er de traditionele bladergevechten te zien. Ze hoorde daar dat het dorp Bali Aga was, wat betekent dat de inwoners er de Balinese datingtradities op nahielden, van voordat de Javanen er in de veertiende eeuw het hindoeïsme en andere tradities introduceerden. De bladergevechten zijn een eeuwenoude krijgerstraditie, waarmee de overwinning van de god Indra op de onderdrukkende koning Mayadenawa wordt herdacht. "Mannen vechten met hun handen gewikkeld in scherpe palmbladeren, en met een schild in hun hand," schreef Freedman in haar aantekeningen. "De bladeren hebben scherpe, puntige randen, en het lijkt de bedoeling te zijn om daarmee de rug van de tegenstander te raken. De bladeren snijden niet alleen, maar laten ook stekels achter, alsof je in een cactus gaat zitten."Uit haar foto's blijkt dat dit enorm pijn doet. Op een van de foto's plukt een jongen de naalden uit het vlees van een kind. Maar het was ook leuk. "Ze lachen voordat ze vechten. De mannen moeten ze uit elkaar halen, en ze lachen ook als ze gescheiden worden." De jonge kemphanen proberen door te doen alsof het allemaal geen pijn doet indruk te maken op de vrouwen, die traditionele kleding dragen en gouden hoofdtooien dragen. "De oudste mannen zijn een soort scheidsrechters, ze pakken de kinderen die te enthousiast worden, en zorgen dat de gevechten niet uit de hand lopen. Een gamelan-orkest voorziet de hele gebeurtenis van achtergrondmuziek, en als het getrommel ophoudt, is het gevecht voorbij," schreef Freedman.
Advertentie
Tijdens een ander deel van haar reis zag Freedman iets bekends. "Toen we richting Tirta Gangga reden, kwam ik een beeld tegen waar ik op had gehoopt: een klein dansklasje, in een kleine banjar [gemeenschap] op het platteland. Het was zo schattig. Sommige kinderen waren heel klunzig, en de lerares was haar geduld totaal verloren toen ik aankwam." De dans was eeuwenoud, prachtig, en voor mij heel onbekend, maar de manier waarop de lerares zich gedroeg kwamen haar bekend voor. "Ze gaf ze een tik op hun vingers als ze het fout deden, en trapte als een worstelaar tegen hun benen, ze boog hun lichamen in de juiste positie," herinnert Freedman zich. "Het ging precies als overal te wereld, en deed me heel erg denken aan mijn eigen danslessen. Ik was zeven en de lerares van Jennifer Jones Studio of Dance belde mijn moeder om te zeggen dat ze me moest komen ophalen – ik was te lomp. Toen mijn teleurgestelde moeder me kwam halen weigerde ik onder de piano vandaan te komen."
Freedman was ook getuige van ceremoniële optochten, een belangrijk onderdeel van het Balinese leven. Ze zag hoe vrouwen offers maakten voor traditionele ceremonies, meestal bestaande uit beperkt houdbare spullen, zoals vers fruit. Ze vond de rauwheid van die vergankelijke heiligdommen betoverend. "De offers worden gemaakt met zoveel precisie en toewijding; varkensbuik en vet als decoratie, kleurrijke bloemen, sarcofagen. Dat is wat me aanvankelijk zo aantrok aan de Balinese kunst… Omdat perfectie niet voor eeuwig is, maak je iets moois dat vergankelijk is. Daarna gooi je het weg en maak je iets nieuws."
Advertentie
Dat sentiment is natuurlijk enigszins ironisch, als je bedenkt dat Freedman de altaren juist voor de eeuwigheid heeft vastgelegd met haar foto's. Het werk van Freedman voelt wat dat betreft typisch Balinees aan: enerzijds is er de neiging om alles voor altijd te behouden, anderzijds is er juist die enorm vergankelijke schoonheid.