De muziek van Lorenzo Senni heeft een zeer vreemde werking op je brein: het klinkt alsof je het weleens ergens gehoord hebt, terwijl je zeker weet dat het niet zo is. Zijn tracks vol euforische synths zouden op een manier zo in een stadion-rave passen, ware het niet dat de producer alle dansbare elementen heeft weggestreept. Je wil er op feesten, maar tegelijk ook aandachtig naar luisteren. Zijn laatste album Persona kwam uit op Warp en perfectioneert dit geluid. Eind deze maand breng hij zijn ‘pointillistische trance’ naar Rewire in Den Haag, dus sprak onze Italiaanse collega met de producer af om bij te kletsen over hokjesdenken, zijn muzikale opvoeding en het ontmantelen van clubmuziek.
THUMP: Hey Lorenzo! Hoe ben jij eigenlijk in de muziekwereld terechtgekomen?
Lorenzo Senni: Mijn vader is altijd gek geweest op muziek, dus het stond altijd aan thuis. Hij hield van classic rock als Pink Floyd en Deep Purple, maar hij speelde bijvoorbeeld ook de soundtracks van films die Dario Argento heeft geregisseerd (denk aan Profondo Rosso en Suspiria, red.) Er werd ook veel Italiaanse muziek gespeeld. Mijn vader zag mijn kamer als een soort disco, en in het weekend nodigde hij vrienden uit om er muziek te luisteren en te dansen.
Videos by VICE
Speelde je zelf ook muziek?
Ja, mijn eerste liefde was de gitaar. Ik volgde een paar lessen en verdiepte me in de hardcore-scene van steden als Cesena en Ravenna. In Romagna was die scene ook groot door bands als Reprisal en Sentence. De mensen in die bands waren een paar jaar ouder dan ik, maar tourden al rond en brachten muziek uit op Amerikaanse labels. Op mijn zestiende begon ik met jazz-drummen en dat veranderde mijn leven.
Op wat voor manier?
Ik begreep niet waarom ik het precies leuk vond, maar die drums stuurden me de juiste kant op. Het was een gekke tijd in mijn leven: ik jamde met gasten die drumden met eetstokjes en ze speelden met synthesizers en effectpedalen. Die geluiden waren voor mij allemaal onbekend. Mijn muziekleraar John D’Angelo was destijds zeventig jaar oud. Tijdens mijn eerste les vroeg ik hem waar ik instrumentonderdelen kon huren, waarop hij antwoordde: “Slaap je ‘s nachts?” Ja, natuurlijk slaap ik dan. “De eerste drie tot vier maanden heb je alleen een kussen nodig. Daar heb je voldoende aan.” Ik was meteen verkocht door zijn charisma.
Maar hoe kwam je uiteindelijk terecht bij elektronische muziek?
Toen ik negentien was studeerde ik muziek in Bologna en kwam in aanraking met componisten als David Tudor en John Cage. Daarna vroeg ik mij af welke hedendaagse artiesten inspiratie halen uit die muziek. Ik ontdekte labels als Editions Mego en Raster Noton, en kocht hun platen van de winkel Underground Records. Iedereen gebruikte toen voornamelijk de muzieksoftware Max/MPS, dus ben ik daar ook mee gaan werken. Ik las elk interview met Pita en Fennesz en kwam zo tot de conclusie dat ik een Powerbook G3 nodig had.
Is je werkwijze sindsdien flink veranderd?
Ja. Tot mijn plaat Superimpositions gebruikte ik computers die nootsequenties naar een synthesizer versturen. Als je eenmaal een melodie hebt gevonden, loop en verzet je het van de computer naar de synth om daarna te werken aan het geluid. Ik heb die werkwijze aangepast trouwens, want ik hoef niet per se mijn album Quantum Jelly nog een keer te maken.
Op die albums haal je rave-muziek uit elkaar. Je werkt met historische dance-geluiden, maar er blijft iets over waar je niet op kan dansen.
Klopt, en het is gek om dat te doen. Het begon allemaal toen mijn vrienden en ik uitgingen in commerciële clubs. Ik vond de beat niet zo goed, maar het deed iets interessants met me. Ik begon zelf met zulke beats te spelen en liet de stukken eruit die ik niet mooi vond. Uiteindelijk werd ik uitgenodigd om te draaien op een festival in Barcelona met Florian Hecker, Phil Niblock, Cut Hands en Mark Fell. En ik kreeg een slechte recensie van The Wire. Wanneer ik artikelen lees over artiesten die dance ontleden, vind ik niet dat dit per se over mij gaat. Er is een tijd geweest dat dit een makkelijke manier was om te verwijzen naar mensen als Lee Gamble, die oude stijlen en geluiden samensmelt.
Voel jij je soms ook weleens in een hokje gestopt?
Als je zegt dat je ‘pointillistische trance’ maakt, dan ben je meteen verbonden aan trance. En dan vragen mensen of je trance leuk vindt. Ik zeg dan dat trance precies het soort muziek is dat ik niet wil maken. Maar nee, ik voel me niet in een hokje gestopt.
Je nieuwe plaat laat zich ook niet makkelijk definiëren. Hoe is die EP tot stand gekomen?
Warp wilde iets horen en ik werkte op dat moment minder met arpeggio’s en akkoorden, maar stopte meer gelaagdheid in de muziek. Ik heb er bijvoorbeeld ook meer refreinen en coupletten in gedaan om continuïteit te creëren. De meeste reacties waren positief, een paar fans vonden het maar niets.
En waarom de titel ‘Persona’?
Dit is een bestaand woord in zowel het Italiaans als Engels, maar in beide talen hebben ze nét een andere betekenis: individu en karakter. Ook is er een Japanse game-reeks met deze titel waarin de personages een tweede persoon in zichzelf hebben schuilen die naar boven komt zodra ze moeten vechten. Deze tweedeling heeft me altijd geïnteresseerd in de zin van wat ik meemaak en hoe ik mezelf daarover uit.
De prachtige cover van de plaat werd gemaakt door Ed Atkins. Kan je er wat meer over vertellen?
Toen die cover gemaakt werd, was ik geïnteresseerd in de emotionele dingen des levens. Het ging over mijn aanraking met trance en hoe ik met mijn vrienden meeging naar feesten, maar altijd nuchter bleef. In die periode stond ik op de dansvloer te kijken naar meisjes of luisterde ik aandachtig naar een melodie. Via via ontmoette ik Ed Atkins en hij kende mijn muziek. De samenwerking verliep heel goed, wat niet altijd gebeurt met artiesten van dit kaliber.
Hoe gaat het eigenlijk met je eigen label, Presto!??
Ik heb altijd gezegd dat mijn label de perfecte plek is om samen te werken met mensen die ik enorm respecteer zoals John Hudak, Lawrence Inglese, Greg Davis, Florian Hecker en Evol. Presto!? is na een lange pauze terug. Zo komt er binnenkort een plaat uit van Toshiya Tsunoda. Alles wat ik tof vind verschijnt daarop, van techno tot veldopnames.
Wat doe je verder naast muziek?
Ik hou van Magic: the Gathering. Ik moest mijn kaartcollectie helaas verkopen voor €500, die nu ongeveer €3000 waard is. Van dat spel heb ik Engels geleerd, niet van muziek. Ook skate ik nog steeds.
Tot slot: waar werk je momenteel aan?
Mijn nieuwste project bestaat uit alleen maar samples, misschien wel vijfhonderd stuks. Die compositie verschijnt in maart in kunstgalerij Tate, op uitnodiging van Andrea Lissoni.
Lorenzo Senni staat 31 maart op Rewire Festival.