FYI.

This story is over 5 years old.

Identiteit

Ik was 15 toen mijn ouders stierven en via de krant vond ik een pleeggezin

“We hebben je vader gevonden, hij is overleden,” zeiden de agenten. Twaalf dagen daarvoor was mijn moeder gestorven.
Alle foto's via Nina
Alle foto's via Nina 

Vlak nadat ik geboren was, kreeg mijn moeder baarmoederhalskanker. Haar baarmoeder werd verwijderd, en dat is ook de reden dat ik nooit broertjes of zusjes heb gekregen. Later werd ze weer ziek – ik zat toen in groep 5 of 6. Deze keer had ze borstkanker. Ze werd geopereerd en de tumor werd weggehaald, maar een paar jaar later, toen ik in de brugklas zat, bleek ze toch uitzaaiingen te hebben. Ze konden niets meer voor haar doen, behalve het moment dat ze zou overlijden zoveel mogelijk uitstellen. Ze stierf uiteindelijk toen ik 15 was.

Advertentie

Mijn moeder probeerde me in de jaren voor haar dood voor te bereiden op het feit dat ze er over een tijdje niet meer zou zijn, maar ik hield mezelf altijd nog voor dat het wel goed zou komen met haar. Dat kwam vooral omdat ze nooit een zieke indruk gaf. Na een tijdje verloor ze door de chemo wel haar haren, maar verder deed ze alles nog: werken, met de hond fietsen, met haar vriendinnen afspreken. Ergens wist ik dat het zou gaan gebeuren, maar het leek zo’n onwerkelijk scenario dat ik er niet veel over nadacht.

Nina en haar moeder

Mijn vader leek net zo verdoofd als ik, en na haar overlijden bleek hij bijna niets voorbereid te hebben voor de crematie. Ik heb uiteindelijk de kleding uitgekozen die mijn moeder zou dragen in de kist. Terwijl er allerlei dingen geregeld moesten worden, stortte mijn vader eigenlijk in. Die taak heb ik toen op me genomen, samen met mijn tante. Die periode vlak na haar overlijden, is één grote waas. Ik kan me er niet alles meer van herinneren.

Mijn vader zat in diepe rouw, maar hij maakte wel allerlei plannen: hij wilde verhuizen van het platteland naar de stad, naar een kleiner huis. De bedoeling was dat hij daar een galerie zou openen om zijn kunst te kunnen verkopen, en wij zouden daar boven gaan wonen. Dan zou hij ook wat meer tussen de mensen zijn. Mijn vader was namelijk heel slecht in contact onderhouden met andere mensen, en ik was doodsbang dat hij – zonder mijn moeder, als ik op een gegeven moment het huis uit zou gaan – als kluizenaar zou eindigen.

Advertentie

Voor haar overlijden nam mijn moeder al het regelwerk op zich: de administratie en alle rekeningen die binnenkwamen. Mijn vader maakte kunst, zorgde voor mij en de wietplantage en deed het huishouden. Die wietplantage onderhield hij deels voor zichzelf, en de rest verkocht hij – met het geld deden we leuke dingen. Mijn vader was erg afhankelijk van mijn moeder, en wist niet eens hoe hij geld moest pinnen. Een van de eerste dingen die ik deed nadat mijn moeder was overleden, was duizend euro pinnen met haar pinpas – om de een of andere reden was mijn vader doodsbang dat zijn rekeningen geblokkeerd zouden worden, en hij wist niet hoe hij dan aan geld zou moeten komen.

De dagen na mijn moeders dood was ik veel thuis. Na anderhalve week vroeg mijn beste vriendin of ik bij haar wilde komen logeren. “Ga nou maar,” zei mijn vader, “je moet het ook leuk hebben en een keer wat anders doen dan continu met mij in dit huis zitten.” Ik twijfelde nog even, maar ben uiteindelijk toch gegaan.

Nina en haar vader

De volgende ochtend was ik nog bij mijn beste vriendin, toen ik een belletje kreeg van de politie. Ze vroegen me waar ik was. Ik nam natuurlijk meteen aan dat er wat gebeurd was, maar ik ‘hoopte’ dat mijn vader een ongeluk had gehad. Ik wist dat hij die ochtend zijn auto naar de APK ging brengen. Niet heel veel later arriveerde de politie bij mijn vriendin thuis. “We hebben je vader gevonden, hij is overleden,” zeiden ze. Het was twaalf dagen nadat ik mijn moeder had verloren.

Advertentie

Die eerste paar uur had ik nog het idee dat mijn vader zelfmoord had gepleegd. De politie had me namelijk verteld dat ze hem in bad hadden gevonden, en ik had daaruit geconcludeerd dat hij waarschijnlijk zijn polsen had doorgesneden. De politie kon me verder weinig vertellen, omdat er eerst autopsie moest worden gedaan.

Uiteindelijk bleek hij een hartstilstand te hebben gehad. Mijn vader had zich die dag rond een uur of negen bij onze buurman moeten melden, want die zou met zijn auto achter mijn vader aanrijden naar de APK-keuring, zodat ze samen terug naar huis konden rijden. Om tien uur was hij er nog niet, en toen besloot de buurman te gaan kijken: mijn vader was normaal gesproken nooit te laat. Mijn vader deed de deuren nooit op slot, dus de buurman kon zo naar binnen lopen – en vond hem in het bad. Toen hij zag dat ik niet thuis was, heeft hij de politie ingeschakeld.

Vervolgens heeft de politie mij getraceerd, en kwamen ze me het nieuws brengen. Eigenlijk was ik opvallend rustig toen ik het hoorde: ik moest huilen, maar werd niet hysterisch. Al snel ben ik weer overgegaan tot het regelen van de crematie, dit keer met mijn tante en mijn halfzus uit het eerdere huwelijk van mijn vader.

Van die dienst kan ik me eigenlijk weinig herinneren, alleen bepaalde details: ik weet nog waar ik zat en hoe de zaal eruitzag en welke muziek er gespeeld werd. Verder is alles een soort waas. Ik functioneerde op de automatische piloot. De crematie van mijn vader had veel weg van die van mijn moeder: dezelfde kist, dezelfde bloemen, ook de uitnodigingen leken erg op elkaar. Niemand leek het een goed idee te vinden dat ik daar te veel tijd in zou stoppen.

Advertentie

Kort daarna begonnen verschillende instanties zich met me te bemoeien. Eerst belde Slachtofferhulp, maar daar had ik geen behoefte aan. Toen volgde Jeugdzorg, via wie ik tot ik achttien was een voogd kreeg aangesteld. Ik koos ervoor om – tot er een oplossing voor de langere termijn zou zijn – bij mijn beste vriendin te blijven wonen. Eigenlijk was die periode best gezellig, omdat ik natuurlijk altijd als enig kind was opgegroeid. Ik was die paar weken bijna nooit alleen, maar voelde me wel heel alleen. Heel vaak dacht ik: als ik nu zou verdwijnen, zou niemand me missen. Dat vond ik misschien nog wel het ergste: het gevoel dat ik voor niemand meer belangrijk was.

Jeugdzorg was aan het onderzoeken of ik bij familie kon gaan wonen, maar ik gaf al snel aan dat ik niet uit mijn woonplaats weg wilde: alles zou al gaan veranderen, ik wilde niet óók nog naar een andere school. Een weeskind zonder vrienden op een nieuwe school, zie je het voor je? Door de rouwadvertenties in de krant en via via meldden zich uiteindelijk tien gezinnen bij Jeugdzorg, die bereid waren mij in huis te nemen. Acht daarvan waren niet helemaal geschikt, dus mocht ik kiezen uit de twee overgebleven families. En dat deed ik dan ook.

Ik kan me de dag waarop ik naar mijn pleeggezin zou verhuizen nog goed herinneren. Ik wilde écht niet en verzon een of andere smoesje waardoor ik een dag later dan gepland wegging. Ik vond het echt doodeng. Mijn pleegzusje kende ik al wel een tijdje; we waren geen goede vriendinnen, maar we fietsten soms samen naar huis vanuit school en gingen vaak naar hetzelfde café.

Advertentie

Eenmaal bij mijn pleegfamilie aten we iedere avond samen aan tafel, als een echt gezin. Het was vreselijk ongemakkelijk, en ik kon alleen maar denken: wat is dit voor toneelstuk? Ik vond het één grote façade. Helemaal in het begin waren er nog geen strubbelingen: ik voelde me een soort gast, deed heel beleefd tegen mijn pleegouders, en veroorzaakte geen problemen. Wel sloot ik me heel erg van hen af. Ik had me dan ook voorgenomen nooit meer een band op te bouwen met iemand die ouder was dan veertig, want die mensen gingen in mijn beleving toch alleen maar dood.

Naarmate ik langer bij hen in huis woonde, verslechterde de situatie. Ik zocht continu ruzie, was heel onredelijk, en was er ook niet aan gewend om met zoveel regeltjes te leven. Mijn eigen ouders hadden me altijd veel vrijer opgevoed. Mijn vader spoorde me bijvoorbeeld aan om graffiti te spuiten “in naam van de kunst”, terwijl ik bij mijn pleegouders niet eens in mijn eentje door het donker mocht fietsen.

Ook zat ik natuurlijk in de puberteit, ik was vijftien. Met mijn pleegzusje, die even oud was als ik, kon ik het meestal wel goed vinden, maar niet altijd. Op een gegeven moment had mijn pleegzusje een abces in haar keel. Niet heel ernstig, maar ze lag wel twee weken in bed. Ik reageerde daar ongelofelijk heftig op, omdat ik niet wist hoe ik ermee om moest gaan dat er wéér iemand in mijn omgeving ziek was. Daarom negeerde ik haar die volle twee weken volledig, tot ze weer beter was. Een band vormen met mijn pleegouders vond ik ook lastig, al stond mijn pleegvader daar wel een stuk nuchterder in dan mijn pleegmoeder. Hij dacht dat ik zelf wel toenadering zou zoeken als ik daar behoefte aan had. Mijn pleegmoeder wilde altijd maar contact, iets waar ik op dat moment totaal geen zin in had.

Advertentie

Na een tijdje lapte ik alle regels aan mijn laars en werden onze ruzies zo erg, dat mijn pleegvader me apart nam en zei: “Als je niet normaal gaat doen, kan je hier niet blijven wonen. Dat willen we echt voorkomen, maar mijn vrouw gaat hieraan onderdoor. Ik wil niet dat mijn gezin uiteen valt, omdat wij besloten hebben jou in huis te nemen.” Dat heeft heel veel indruk op me gemaakt. Ik dacht: als ik hier weg moet, ben ik wéér alles kwijt. Sindsdien ging het steeds beter, en begon ik mijn pleegouders langzaamaan toe te laten in mijn leven.

Nadat ik de middelbare school had afgerond, ging ik uit huis. Ik was toen achttien, en had drie jaar bij mijn pleegouders in huis gewoond. Op dat moment werd het geld uit mijn erfenis nog beheerd door een curator, van wie ik wekelijks ‘zakgeld’ kreeg. Ik kreeg op mijn achttiende niet meteen toegang tot al mijn geld. Ze hadden ingeschat dat ik niet al te best met geld omging, wat ook wel klopte. Uiteindelijk kreeg ik op mijn negentiende alsnog toegang tot de erfenis, en heb ik meteen een appartement gekocht in Rotterdam. Daar heb ik verder geen begeleiding of zo bij gekregen, ik heb zelf onderhandeld over de verkoopprijs. Best wel leuk, eigenlijk.

De eerste jaren dat ik op mezelf woonde, sloot ik me tijdens de feestdagen echt op. Dan voelde ik me vreselijk eenzaam, al is dat door de jaren heen wel een stuk minder geworden. Het is inmiddels tien jaar geleden dat allebei mijn ouders dood gingen, maar nog steeds vind ik het lastig om mijn situatie aan buitenstaanders uit te moeten leggen. Mensen worden er vaak vreselijk ongemakkelijk van. Ik heb weleens meegemaakt dat mensen spontaan begonnen te huilen, en ik hén dan een troostende schouder moest bieden. Of mensen beginnen, puur uit ongemak, over hun dooie hond te praten.

Een paar jaar geleden heb ik, na psychologische hulp altijd afgehouden te hebben, alsnog een psycholoog opgezocht. Ik merkte dat ik mijn eigen geluk nogal saboteerde, omdat ik ervan overtuigd was dat gelukkige tijden uiteindelijk altijd slecht zouden eindigen – net zoals met mijn ouders gebeurd was. Dat heeft me erg geholpen. Ik zie mijn pleegfamilie nog altijd als mijn tweede familie, en ik spreek ze nog vaak. Als mijn eigen vader nu nog geleefd had, weet ik zeker dat mijn leven er heel anders uit had gezien. Dan was ik vlakbij hem blijven wonen, omdat ik hem niet achter had kunnen laten. Ik mis mijn ouders nog altijd, en natuurlijk vind ik het kut dat ze niet weten hoe ik nu ben. Ze hebben veel belangrijke momenten in mijn leven moeten missen. En als ik bepaalde levensbeslissingen – over werk bijvoorbeeld – moet nemen, vind ik het lastig dat ik ze niet om advies kan vragen.

De as van mijn ouders is deels uitgestrooid over zee, dus soms zoek ik ze op door naar het strand te gaan. Als ik op reis ga, neem ik altijd een beetje van de resterende as mee en strooi ik dat ter plekke uit. Zo kunnen ze toch nog een beetje met me meereizen. Het is natuurlijk een heel verdrietig verhaal, maar gelukkig heb ik het nooit moeilijk gevonden om over ze te praten. Dan zijn ze er voor mijn gevoel tenminste nog een beetje.