Misschien heb je weleens gehoord van het syndroom van Münchhausen by proxy, een vorm van mishandeling waarbij een verzorger – vaak een ouder – aandacht vraagt door te doen alsof zijn of haar kind een ziekte of stoornis heeft. Of door er gewoon voor te zorgen dat dit ook echt gebeurt.
Dit fenomeen is een tijdje een geliefd onderwerp geweest in Hollywoodfilms – denk bijvoorbeeld aan The Sixth Sense – maar mensen die het zelf hebben meegemaakt hoor je eigenlijk weinig. Daarom vroegen we Julie Gregory of zij haar verhaal wilde vertellen.
Videos by VICE
Julie is in 1969 geboren en groeide op in de Amerikaanse staat Ohio. Ze weet niet zeker wanneer haar moeder haar precies begon te mishandelen, aangezien ze niet beter wist. Pas op volwassen leeftijd realiseerde ze zich dat er een naam bestond voor wat ze had meegemaakt.
Voor onze podcast Extremes spraken we Julie over wat ze zich nog van haar jeugd kan herinneren: van alle willekeurige medicijnen die ze moest slikken tot het moment waarop ze doorkreeg dat ze helemaal geen hartproblemen had, in tegenstelling tot wat haar moeder haar wijs probeerde te maken. Je kunt het volledige verhaal hier beluisteren en hieronder een deel van ons gesprek lezen.
Een van mijn vroegste herinneringen is eigenlijk best een mooie: we zitten in de auto, mijn vader rijdt en ik zit bij mijn moeder op schoot. Ze borstelt mijn haar, heel liefdevol. Ik had lang blond haar, ik zat in haar handtas te graaien en zij vroeg: “Zoek je een snoepje?”
Ik knikte. Ze pakte een voor me. Ik stak hem in mijn mond, zoog erop en ervoer meteen de bekende, metaalachtige sensatie. Pas vele jaren later realiseerde ik me dat het lucifers waren, de “snoepjes” van mijn moeder. Als ik er maar hard genoeg op zoog, kreeg ik een complimentje van haar.
Ik vond mijn moeder niet vervelend. Sterker nog, ik hield erg veel van haar, maar als kind heb je een soort aangeboren drang om geliefd te zijn en doe je alles om ook maar iets van de liefde van je ouders te krijgen.
Ik had geen vrienden, geen familie in de buurt en eigenlijk ook geen buren. Mijn moeder, mijn vader en mijn broertje Danny, die zo’n zeven jaar jonger was dan ik, woonden in de middle of nowhere, aan een doodlopende onverharde weg in een woonwagen. Ik liep meestal rond op mijn blote voeten en vermaakte me met onze dieren.
Mijn moeder nam me van jongs af aan mee naar allemaal artsen, omdat er iets mis met me zou zijn. Elke arts gaf haar een ander medicijn. Wat ik nooit helemaal begreep was dat ze van tevoren opzocht welke medicijnen je niet met elkaar moet combineren, en vervolgens juist die medicatie probeerde te regelen. Ze maakte me toen dus al ziek.
Mijn moeder wilde er altijd goed uitzien. We woonden op zo’n afgelegen plek dat er voor haar bijna nooit aanleiding was om zich op te maken of haar haar te doen, maar voor deze doktersbezoekjes kon ze een chique outfit aantrekken. Achteraf gezien denk ik dat ze een leuke reactie van de artsen wilde krijgen. Die gaven haar het gevoel dat ze een goede moeder was, omdat ze zogenaamd zo bezorgd was om me. Ze had mij dus nodig om in een situatie terecht te komen dat ze aandacht kreeg.
De andere manier waarop ze me ziek maakte was door me geen eten te geven. Ik ging vaak zonder ontbijt naar school en kreeg geen lunch mee. En als ik dan ’s avonds hongerig thuiskwam, zei ze over van alles dat ik het niet mocht hebben, omdat ik er allergisch voor zou zijn. Ik werd graatmager en was doodmoe, waardoor ik nog afhankelijker werd van haar.
Naarmate ik ouder werd, probeerde ik erover te praten met een paar schoolpsychologen, maar ze geloofden me niet. Kinderen werden in die tijd niet serieus genomen over dit soort dingen.
Tegen de tijd dat ik tien was, begon ze iets soortgelijks met mijn broertje te doen. Ze beweerde dat hij astma en ademhalingsproblemen had, en wilde hem laten behandelen. Mijn vader was een luiwammes die eigenlijk nooit gestoord wilde worden, maar ik weet nog wel dat hij op een gegeven moment heel boos op haar werd en haar bij haar arm greep. “Nee, dit doe je mijn zoon niet aan,” zei hij. “Er mankeert hem niks.”
Ik denk dat hij over mij de controle al was kwijtgeraakt en de zaak had opgegeven. Het feit dat ik een meisje was speelde vast ook een rol, want in die tijd werden meisjes als minder belangrijk gezien. Hij ging niet voor mij door het vuur zoals voor mijn broertje, dus ik was het proefkonijn waarop mijn moeder zich helemaal kon uitleven.
Op mijn twaalfde nam mijn moeder me mee naar een nieuwe arts. Ik zat op een stoel en de dokter vroeg of ik op kon staan. Ik had de hele dag nog niks gegeten en toen ik opstond begon mijn hart te kloppen en werd ik duizelig. Hij zei dat ik misschien wel hartproblemen had en onderzocht zou moeten worden. Mijn moeder zei vanaf dat moment tegen iedereen dat ik iets aan mijn hart had.
Een paar jaar en meerdere hartfilmpjes later begon mijn moeder op een openhartoperatie aan te dringen. Op mijn veertiende kwam ik in het ziekenhuis terecht, waar ik eigenlijk een hele fijne tijd had. Ik kreeg drie maaltijden per dag, fruit en zelfs toetjes. De verplegers waren heel aardig en mijn moeder was er niet om me te slaan of aan mijn haren te trekken. Best prettig dus. Maar toen veranderde alles.
Aan het eind van de week kwam er een verpleegster binnen die zei dat ik geschoren moest worden. Ik zei dat mijn bovenlichaam al geschoren was, maar toen zei ze: “Nee, ik bedoel bij je schaamstreek.” Tot op de dag van vandaag weet ik niet wat er toen precies gebeurd is, maar ik sprong in ieder geval overeind en schreeuwde: “Nee! Mijn moeder verzint dit allemaal. Ik ben niet ziek!”
De verpleegster en ik keken elkaar een paar seconden aan. Het was alsof we allebei bevroren waren. “Ik ben zo terug,” zei ze toen.
Ik had geen idee of het klopte wat ik had gezegd – ik wist niet eens of ik het zelf wel geloofde. Maar wat ik wel zeker wist, was dat ik me in ziekenhuis beter voelde dan ik me ooit had gevoeld.
Uiteindelijk kwam de verpleegster terug. Ze was vrij boos: dit pikte ze niet van een of ander kind. Toen kwamen er allemaal andere mensen binnen en kreeg ik medicatie. En dat was dat.
Eenmaal thuis was ik ontroostbaar. Ik kon gewoon geen woord meer uitbrengen, ik at niet en bemoeide me nergens meer mee. Ik ging met mijn moeder terug naar het ziekenhuis, waar we met mijn cardioloog afspraken. Hij zei: “Goed nieuws, het gaat goed met je dochter. Ze heeft geen operatie nodig.”
Mijn moeder was ziedend. Ze zei: “John, ik dacht dat we hier samen in zaten en dat je de operatie gewoon zou doen.”
Ik kon aan zijn gezicht zien dat hij vond dat er iets mis met haar moest zijn. “Ze heeft niks nodig,” zei hij streng. En toen liep hij gewoon weg.
Ik denk dat ik toen iets van mijn onschuld ben kwijtgeraakt. Ik had de waarheid ontdekt, maar moest doen alsof dat niet was gebeurd, omdat ik nog altijd met mijn gevaarlijke moeder te maken had. Het was geen fijne thuissituatie, en uiteindelijk ben ik in een opvanghuis terechtgekomen.
Pas jaren later realiseerde ik me dat er een woord bestond voor mijn moeders gedrag. Ik volgde een vak over psychologie en de docent vertelde over Münchhausen by proxy. Hij zei dat mensen die dit hebben, vaak de moeder, meestal een ziekte of verwonding verzinnen of veroorzaken bij hun eigen kinderen, en dat kinderen het ook weleens niet overleven als het te ver gaat.
Alles viel op zijn plek. Mijn ademhaling ging steeds sneller en mijn handen werden klam. Ik rende witheet van woede het klaslokaal uit en sloeg met mijn hoofd tegen de stenen muur.
Al die pijn, doktersbezoekjes en medicijnen waren voor niks geweest. En al die artsen – mensen van wie je zou zeggen dat ze wel beter weten – hadden niks gedaan. Ze hadden zich gewoon om de tuin laten leiden door een psychopaat. Niemand had ooit de moeite genomen om mij te helpen.
Dit is een fragment uit een van onze afleveringen van Extremes, een podcast van VICE op Spotify. Je kunt het volledige verhaal hier beluisteren (in het Engels).