liefdesverdriet

Het moment waarop het uitgaat is verschrikkelijk pijnlijk maar ook prachtig

Toen de relatie van Alma Mathijsen op de klippen liep – en zij ook – besloot ze haar verdriet om te zetten in een nieuwe novelle: 'Ik wil geen hond zijn'. Lees hier de eerste hartverscheurende pagina's.
Een vrouw
Foto door Iris Donker

Ben je in de rouw, blut, verlaten door een geliefde of op een andere manier doodongelukkig? Dan zit je op een goudmijn. Althans, als je kunstenaar bent, want dan kan je je verdriet omzetten in een fraai kunstwerk.

Liedjesmakers en muzikanten doen dit graag, vooral als het om liefdesverdriet gaat, en ook voor een heleboel schrijvers is de liefde een onuitputtelijke bron. Iedereen die weleens echte hartenpijn heeft gehad herkent het gevoel van ademtekort, allesomvattende malaise en een verlangen naar toen het nog niet voorbij was. In de novelle Ik wil geen hond zijn neemt Alma Mathijsen je mee naar het moment waarop haar relatie uitgaat, naar de misselijkmakende tijd daarna, en naar het moment waarop ze met een begrafenisritueel afscheid neemt van haar voorbije liefde. Ook onderzoekt ze of het misschien helpt om in een hondje te transformeren.

Advertentie

Lees hieronder een voorpublicatie van de eerste pagina's van Ik wil geen hond zijn, en koop 'm daarna in een boekenwinkel.


Je kijkt anders, iets maakt me bang. Je draait de pasta met vlotte bewegingen om je vork en schuift de ragout met je mes erbij. Je hebt haast om alles binnen te krijgen, terwijl ik meestal jouw bord leegeet. Lange tijd heb ik me daarvoor geschaamd, moest ik niet minder eten? Na een tijd liet ik dat los, ik kreeg in zekere zin alles. De liefde en het eten. ‘Ik weet het niet,’ zeg je.

Je bord is leeg en je kijkt me aan. Al meer dan een jaar heb ik die woorden gehoord op elke vraag die ik je stelde. Waarom wil je nu niet praten? Waarom mag ik je niet aanraken? Waarom mag ik niet meer dicht tegen je aan kruipen? Ik weet precies wat je bedoelt maar durf het nog niet te horen. Nu ga ik niks terugzeggen, denk ik. Nu ga ik er heel lang over doen om mijn pasta op te eten. Ik heb me dat eerder voorgenomen, toen lukte het me nooit, ik ben te gretig en te gulzig. Mijn keel vernauwt. Elk hapje is te groot, het deeg raakt mijn gehemelte. Is dit hoe het voelt om niet van eten te houden? Je zei ooit dat je liever een pil zou slikken in plaats van alle maaltijden op een dag te moeten eten. Ik denk dat ik liever dood zou willen als ik niet zou mogen eten.

‘Ik weet het echt niet meer,’ herhaal je.

Ik had gedacht dat je het nooit een tweede keer durfde te zeggen. Mag ik doen of ik het niet gehoord heb? Zodat we door kunnen leven? Zodat ik morgen mijn stuk voor de krant kan afmaken, terwijl jij de dekens nog wat hoger trekt om door te kunnen slapen. Ik weet het immers ook niet. Waarom we hier zijn, wat voor zin het heeft en of er een einde aan het heelal is. Al bedoelde je dat niet. Je bedoelde dat je echt niet weet hoe je ons beter moet maken, hoe wij gerepareerd moeten worden. Dat woord stoort me: echt. Dat je het écht niet meer weet. Alsof je het anders niet kan weten dan echt niet.

Advertentie

‘Ik ook niet,’ lieg ik.

Ik weet duizend manieren en ik heb ze jarenlang aan je voorgelegd. Nog meer zomers in Italië, meer Aperol Spritz, de volgende dag nog meer paracetamol, minder kleren, meer vuur en dan heb ik het over echte vuren die we zelf maken in de nacht, zelfs als de brandweer moet komen en wij ons verstoppen achter de rotsen. Nog meer eten dat jij niet op kunt en dat ik allemaal zal opeten zodat jij je niet hoeft te schamen voor de ober. Juist meer op de bank, in elkaar gevlochten, nog een keer The Lobster kijken, popcorn vinden tussen de kussens, die opeten en dan de hele avond peuteren tussen onze kiezen. Nog meer liedjes aan elkaar laten luisteren en ook dat ene waar ik me voor schaam. Ik zal meedrinken van de whisky die mijn keel rokerig en gebruikt achterlaat. Nog meer ‘fluif’ en andere namen voor mij die nergens op slaan maar uit jouw mond elke keer weer klinken als een liefdesverklaring. Meer vingers in mijn oor en op andere plekken. Nog meer spiegels en daarin kijken als je me vasthoudt of als je me neukt, liever dat, veel vaker dat.

Toch praten, met anderen die we niet kennen, nog nooit ontmoet hebben, die zichzelf een therapeut noemen en niet luisteren naar wat we zeggen maar naar wat we bedoelen. En daarna overdag naar de bioscoop als de zon het felste schijnt. Nog meer op elkaars telefoon om de verhalen van anderen te bekijken, jouw feed is sowieso leuker dan de mijne. Nog meer rijden in de regen en nergens heen gaan. Nog een keer boven op me komen liggen, doodstil, alleen om je gewicht te voelen en dan uiteindelijk toch dat ene. Je rekent af. Ik moet huilen en jij kijkt. Ik durf niet nog een keer op te kijken omdat ik het niet aankan om te zien dat jij nog steeds niet huilt. Terwijl we naar huis lopen bekruipt me een heel ander gevoel. Plotseling heb ik geen zin meer.

Is goed,’ zeg ik, ‘dan stoppen we.’

Als kind vermorzelde ik een rol koekjes tot kruimels omdat ik er geen mocht. Als ik geen koekjes mag dan mag niemand koekjes. Het verlangen om te vernielen stoot nu weer omhoog via mijn slokdarm en komt in nijdige taal naar buiten. Ik spreek de woorden langzaam uit, draai ze rond mijn tong, voordat ze duidelijk gearticuleerd naar buiten komen. Zes afgebakken broodjes met een toefje aan het einde. Dit is onontgonnen gebied. ‘Ik weet het ook niet meer,’ zeg ik zonder er iets van te menen. ‘Nee,’ zeg je maar je bedoelt ja. Een vrouw bukt met een blauw zakje om haar vingers. Een ongeschoren poedel dartelt ongeduldig om haar heen. Zonder walging schraapt ze de uitwerpselen van de straattegel. Je kijkt vertederd naar het dier, je lijkt vergeten te zijn wat ik net tegen je heb gezegd.

We zitten naast elkaar op de bank zoals we dat nooit eerder hebben gedaan. Je huilt nu met schokken, elke traan schiet door je lichaam en komt hortend naar buiten. Heel even kan ik ervan genieten, ik denk aan al die keren dat ik naakt voor je stond en je deed alsof je me niet zag. Nu ga ik doen of ik je niet zie huilen. Het lukt me twee seconden, dan laat ik me tegen je aan vallen. ‘Moet ik nu weg?’ vraag je.
Niet weggaan, alles behalve weggaan.
‘Zeg het maar.’ Weer moet ik het doen. Ik wil het niet. Ik wil dat je blijft, ik wil dat je nooit meer weggaat, ik wil dat je me vastpakt en me opdrinkt. ‘Misschien wel ja,’ zeg ik en vermoord daarmee alles. Ik maak voor jou een keuze, ik spreek de woorden uit die jij had moeten zeggen omdat jij het te moeilijk vindt. Nu ben ik degene die schokkend in je armen hangt. ‘Fluif,’ zeg je voor de laatste keer. Je kust me, het proeft zout van de tranen. Niet nu je jas aantrekken, niet nu je hand om de klink leggen, niet nu de ene voet voor de andere. En dan is alles anders. Ik laat me op het tapijt vallen, waarvan ik niet wist dat het zo scherp in mijn handpalmen zou prikken.