Op een kille winterochtend in 1990 deed de politie een uitzonderlijke vondst in een loods in IJmuiden: vaten vol cocaïne, die verstopt zaten in oliedrums met bevroren passievruchtsap. 2658 kilo cocaïne om precies te zijn, de grootste hoeveelheid cocaïne die er tot dan toe gevonden was gevonden in Nederland. Op een foto in de De Telegraaf is te zien hoe de rechercheurs in plastic overalls tussen de oliedrums staan, met in hun ogen een wat verwilderde blik. “Rechercheurs waren tot diep in de avond bezig,” staat erbij.
Het was een van de vele drugstransporten die in die jaren in Nederland aankwamen. En het opmerkelijke was: die transporten werden welbewust doorgelaten en zelfs deels opgezet door politie en justitie.
Videos by VICE
In de vierdelige documentaireserie De IRT-Affaire wordt deze vreemde geschiedenis verteld en ontleed door mannen die er destijds een rol in speelden. We leren over de zogenaamde “Delta-top” – het obscure gezelschap van drugshandelaren dat werd geleid door Stanley Hillis, Mink Kok en Jan Femer –, waarvan de politie meende dat ze sinds de dood van drugsbaron Klaas Bruinsma de dienst uitmaakten in de Nederlandse onderwereld. Begin jaren negentig lukte het deze groep om hun drugshandel flink uit te breiden, onder toeziend oog van politie en justitie. Dit zou later bekend komen te staan als de IRT-affaire, een van de grootste schandalen binnen de Nederlandse opsporing.
Ik spreek Daniel Belinfante, die ook te zien is in de documentaire en destijds zijdelings bij de drugsimporten betrokken was, als een van de beste vrienden van Mink Kok. Ik wil weten hoe hij terugkijkt op zijn jaren met de Delta-groep, en hoe het kwam dat ze zo succesvol waren.
Maar eerst, om de IRT-affaire heel kort (en onvolledig) samen te vatten: omdat er werd gevreesd voor het ontstaan van een soort maffia rond de drugshandel in Nederland, werd in 1991 het Interregionaal Rechercheteam (IRT) opgericht, een samenwerkingsverband tussen verschillende politiekorpsen. Dit team wilde de allergrootste en belangrijkste figuren binnen de drugshandel oppakken en ontwikkelde daarvoor een riskante opsporingsmethode: er werd gebruik gemaakt van burgerinfiltranten, vaak kleine criminelen, die zich een plekje binnen een criminele organisatie verwierven door aantrekkelijke deals aan te bieden. Voor het onderzoek naar de Delta-top konden die infiltranten onder toezicht van de politie verdovende middelen importeren – aanvankelijk softdrugs, maar later ook cocaïne en xtc. Die drugs belandden daarna op de vrije markt. Het idee daarachter was: als de burgerinfiltranten (die “groei-informanten” werden genoemd) die betrokken zijn bij dit project een stevige positie hebben opgebouwd binnen de criminele organisatie, zal er op een gegeven moment ook zicht komen op de mannen aan de top.
Wat deze operatie extra risicovol maakte, was dat de samenwerking binnen het IRT bepaald niet optimaal verliep. De verschillende politiekorpsen vertrouwden elkaar niet echt, en verdachten elkaar van het lekken van informatie. Er werd daarom gewerkt volgens een “need-to-know”-principe, waarbij iedereen net genoeg wist om de dagelijkse werkzaamheden te kunnen uitvoeren, maar verder niets. Daardoor was er weinig overzicht, en kon ook niet goed in de gaten worden gehouden of de groei-informanten zich wel strikt aan hun opdracht hielden. Het onderzoek liep steeds verder uit de hand. “Men is in een moeras gestapt, en om te overleven is men in dat moeras gaan zwemmen,” zegt oud-commissaris Johan van Kastel in de politie-podcast Blauw Geboren.
Voor diegenen die hun brood verdienden met het importeren van drugs en andere duistere zaakjes was het ondertussen een ronduit heerlijke tijd. Ook de organisatie van Stanley Hillis, Mink Kok en Jan Femer vaarde wel bij de opsporingsmethodes van het IRT: dankzij de doorgelaten drugstransporten verdienden ze enorm veel geld. In De IRT-affaire wordt dat gegeven geïllustreerd door nostalgische homevideo-beelden van de mannen op een strand. Ze dragen kleurige zwembroeken, dollen met elkaar in de branding en laten lachend de wapens die ze op hun hotelkamer hebben verstopt zien aan de camera.
“Dat was een stag party in Spanje, voor het huwelijk van een van onze leden,” zegt Daniel Belinfante. Ik spreek hem op een terrasje in Amsterdam, terwijl zijn hond naast ons met dichtgeknepen oogjes in de zon ligt. Behalve crimineel is Belinfante lange tijd IT’er geweest, en hij praat als iemand die het internet goed kent. VICE volgde hij vroeger wel, maar inmiddels vindt hij het “te woke geworden”, vertelt hij me voordat het interview begint.
Aan zijn tijd met de Delta-groep heeft hij goede herinneringen. “Je bent een groep vrienden, kameraden, die op vrijwillige basis en met min of meer een gedeelde levensfilosofie met elkaar omgaan,” zegt hij. “Niet dat ze het allemaal zo zouden zeggen, maar het waren vrijbuiters en piraten. Dat is de reden dat je voor zo’n leven kiest. Je wil niet tien uur per dag op een kantoor zitten en daarna teruggaan naar een zeurende vrouw en jengelende kinderen. Je kiest iets anders. En dat heeft z’n risks en rewards, om het zo maar te zeggen. Op die videobeelden in Spanje zie je dat heel goed. Dat was een tijd van feest. Het was natuurlijk niet altijd zo, maar dat is wel een heel mooi aspect van dat leven geweest.”
Achteraf kwam het door een bijzondere samenloop van omstandigheden, denkt Belinfante, dat de groep in die jaren zo succesvol was. Het lag volgens hem niet uitsluitend aan de inmenging van de IRT, maar ook aan de samenstelling van de Delta-groep en de mensen daaromheen. “Mink en ik zijn altijd hartsvrienden geweest, we kennen elkaar al sinds ik zeven jaar oud ben. We waren als broers. En we hadden nog andere vrienden die bij ons in de buurt woonden, dat was eigenlijk altijd al een vriendenploegje. Samen haalden we van alles uit. Een deel daarvan is doorgestroomd naar, zeg maar, een meer volwassen versie daarvan. Eerst waren het boefjes, later werden het echt boeven.” Het feit dat iedereen binnen deze criminele organisatie met elkaar was opgegroeid maakte groot verschil, zegt hij. “Je hebt een enorm vertrouwen als je elkaar van kind af aan kent. Dat is anders al je 25 of 30 bent en iemand leert kennen met wie je weliswaar dezelfde belangen deelt, maar van wiens achtergrond je niets afweet. Dan weet je niet werkelijk wie diegene is. Dat kan nooit hetzelfde soort vriend of compagnon worden. Er wordt vaak onderschat hoe belangrijk dat vertrouwen is.”
Waar het IRT en de verschillende politiekorpsen elkaar wantrouwden en geen successen leken te gunnen, konden de mannen van de Delta-groep dus in het volste vertrouwen met elkaar samenwerken. Mink Kok speelde daar ook een grote rol in, zegt Belinfante. “Hij is een man met een heel zeldzame combinatie van eigenschappen. Hij heeft een hoog intellect, grote ambities en een enorme vaardigheid om mensen te motiveren en te leiden, zonder dat het daarbij over ego ging. Mensen konden hem volgen zonder ooit last te krijgen van afgunst. Dus ja, onze ploeg had het anders ook wel goed gedaan. Maar we werden als het ware even op steroïden gezet door de IRT, een aantal jaren.”
De mannen van de Delta-groep kregen uiteindelijk te maken met de gevolgen van hun gevaarlijke leven: Jan Femer werd in 2000 doodgeschoten door twee mensen op een motorfiets, Stanley Hillis werd in 2011 geliquideerd met 37 schoten van een automatisch wapen. Mink Kok werd vanaf 2006 vervolgd voor de moord op Jaap van der Heijden, een hasjhandelaar uit Alkmaar, maar daarvan werd hij in 2007 vrijgesproken. Op dit moment zit hij vast in Nederland, nadat hij in Libanon werd opgepakt op verdenking van betrokkenheid bij cocaïnetransporten en werd uitgeleverd.
Belinfante werd in 1994 opgepakt vanwege wapenbezit en moest een aantal jaar doorbrengen in de gevangenis. Na zijn vrijlating is hij omwille van zijn vriendin gestopt met zijn carrière in de criminaliteit – met de nodige moeite, geeft hij toe. De kantoorbanen die hij vanaf die tijd had, vond hij benauwend. Later schreef hij het boek Weg van de Misdaad (2019) over zijn criminele verleden en zijn ervaringen in de onderwereld van Amsterdam. Ook in De IRT-Affaire komt hij uitgebreid aan het woord. Als ik hem vraag waarom hij meewerkte aan de documentaireserie is hij heel duidelijk. “Ik wil laten zien dat de politie grote fouten heeft gemaakt. Ze doen alsof ze bezig zijn met criminelen vangen, maar ondertussen gaat het alleen maar om ego. En dat zijn dan de mensen die ons moeten beschermen, die op de loonlijst van de belastingbetaler staan. De IRT-affaire is daarvan misschien het krankzinnigste voorbeeld in de Nederlandse geschiedenis, maar politiemensen doen de hele tijd foute dingen, in kleine en in grote zaken. Als ik eraan kan bijdragen dat mensen zich gaan afvragen of de politie wel altijd het beste met ze voorheeft, dan doe ik dat graag.”
Hij denkt dat veel politiemensen hun beroep kiezen vanuit dezelfde drang naar aanzien en een spannend leven die hemzelf tot de misdaad dreef. “Maar ik ben bereid er voor te gaan zitten,” zegt hij. “Dat is het grote verschil. Als zij gepakt worden op het overtreden van wetten, en dat doen ze constant, dan gaan ze liegen en de zaken verdraaien. Zij hebben met nul consequenties te maken gehad.” Belinfante haalt een uitspraak aan van de psychiater die hij een tijdje bezocht: “Mensen die graag politieagent willen worden, zijn daarmee al ongeschikt om politieagent te worden.”
De gebeurtenissen die hebben geleid tot de IRT-affaire lenen zich niet alleen voor documentaires, maar ook voor personage-gedreven drama’s. De film Lek (2000) bijvoorbeeld, en het hoorspel De Spin. Belinfante zelf kijkt niet graag naar misdaadseries. “Ik kom niet over m’n suspension of disbelief heen,” legt hij uit. “Er zit bijvoorbeeld altijd zo’n scène in waarin twee groepen elkaar ontmoeten in een lege parkeergarage om een koffer met geld te ruilen voor drugs. Zo gaat dat helemaal niet. Dan kijk ik liever een ziekenhuisserie, ofzo.”