Dit artikel is onderdeel van Nieuwe Buren, een reeks artikelen op VICE.com geschreven door jonge vluchtelingen in heel Europa. Lees het voorwoord van de editor hier.
Al meer dan een jaar zorgt de Oostenrijkse organisatie Vita Nova voor zestien vluchtelingen van tussen de veertien en achttien jaar oud, die gevlucht zijn uit Afghanistan en zelf naar Oostenrijk zijn gekomen. De kinderen wonen samen in een gebouw in het achtste district van Wenen, op 340 vierkante meter, in kamers met twee en drie bedden. Ze worden in de gaten gehouden en verzorgd door volwassenen.
Videos by VICE
Ik was benieuwd naar wat deze tieners, die al zoveel hebben meegemaakt, van Oostenrijk vinden. Daarom nam ik contact op met Vita Nova, en vroeg ik of ik met een paar van hen kon praten. Al snel werd ik uitgenodigd om langs te komen. “Al onze jongeren hier hebben hele traumatische dingen meegemaakt, in hun thuisland en toen ze op de vlucht waren. Ze hebben allemaal individuele therapiesessies nodig,” legt Ruth-Maria Schwind, de directeur van Vita Nova, me uit terwijl we koffie drinken in een kantoortje in het gebouw.
Na ons praatje stelt ze me voor aan Walid van zestien en Jamal van achttien (die ondanks dat hij al volwassen is toch in het gebouw mag wonen). Een jaar geleden zijn beide jongens van Afghanistan naar Oostenrijk gereisd, helemaal alleen, zonder vrienden of familie. Beiden hadden nooit gepland dat ze hier terecht zouden komen. “Oostenrijk was niet de plek die ik op de planning had staan,” vertelt Walid. “Ik wilde een veilig land voor mezelf, ik zocht naar veiligheid. Ergens waar ik zou kunnen leven. Maar niet per se Oostenrijk.”
Walid en Jamal gaan allebei naar dezelfde school, het Jongeren College van Wenen, samen met de meeste andere jongens van het huis. De school is speciaal opgericht voor vluchtelingen die onderwijs nodig hebben. “Het is hier geweldig. We zitten hier nu al bijna zes maanden en leren wiskunde, Duits en Engels,” zegt Jamal. De jongens gaan vier uur per dag, vijf dagen per week naar school. “Er is een hoop te leren,” zeggen ze.
Walid ging eerst naar een normale middelbare school. “De focus lag daar op het opbouwen van een gestructureerd leven en sociale contacten,” legt Ruth-Maria Schwind uit. Maar in die tijd sprak hij nog helemaal geen Duits. “Alles wat ik nu in het Duits kan zeggen, heb ik het afgelopen jaar geleerd,” vertelt Walid. En dat is nogal wat, zijn Duits is goed. Naast Walid, Jamal en ik, zit ook Ramazan bij ons aan de tafel. Hij is zeven jaar geleden naar Oostenrijk gevlucht, vanuit Afghanistan, en werkt nu voor Vita Nova als vertaler. Voor dit interview hoeft hij maar weinig te vertalen.
Jamal en Walid vertellen me verhalen over hun eerste jaar in Oostenrijk. De ene vraag vinden ze interessanter dan de andere, dus op sommige vragen geven ze uitgebreid antwoord en op andere minder. Jamal houdt van voetballen, en in het weekend gaat hij vaak naar een vriend in Melk, een buurt in het westen van Wenen. “Melk is een mooie buurt,” zegt hij, enigszins verbaasd dat ik er nog nooit ben geweest.
Walid gaat vier keer per week naar volleybaltraining. “Op een dag wil ik geoloog worden en de wereld onderzoeken. Ik wil leren waarvan het gemaakt is en wat je erop kan bouwen,” vertelt hij. “En als dat niet lukt, wil ik een professionele volleybalspeler worden.”
Jamal heeft nog niet echt een idee over zijn toekomst. “Ik weet niet zo goed wat ik later wil worden. Misschien automonteur, of iemand die alles van mobiele telefoons afweet. Het enige wat ik wil is een vredig, fijn leven. Een leven met veiligheid, ergens waar geen oorlog is.”
Ruth-Maria Schwind begrijpt niet waarom sommige politici in Oostenrijk nog steeds denken dat Afghanistan een veilig land is om in te leven. “We hebben hier een jongen wonen die langs een weg in Afghanistan liep met zijn broertje van vijf, toen er opeens een man naar hen toekwam en zijn kleine broertje door z’n hoofd schoot. Gewoon, zomaar uit het niets.” De man is niet eens gearresteerd of veroordeeld. Het enige wat overbleef was een getraumatiseerde tiener.
Naarmate ik met Jamal en Walid praatte, werd steeds duidelijker dat ze verschrikkelijke dingen hebben meegemaakt. Toch worden ze allebei nog heel gelukkig van dingen waar hun Oostenrijkse leeftijdgenoten nauwelijks naar omkijken. “Met Pasen gingen we eieren zoeken en ik vond ze zowat allemaal! Ruth gaf ons ook een cadeautje. Het is een geweldige traditie,” zegt Walid. Hij heeft ook geleerd hoe je een schnitzel klaarmaakt. Samen met Marillenknödel (zoete abrikozenknoedel) is dat nu zijn lievelingseten.
Jamal vertelt me dat het eerste wat hij in het Duits kon zeggen “shit” was, en het tweede “Hoe gaat het met je?”. Ik zeg hem dat hij blij moet zijn dat het niet andersom was. Opeens wordt de sfeer in de kamer serieuzer. Walid vraagt of ik nog andere vragen heb – zo niet, dan zou hij graag iets willen vragen.
“Heb jij ooit iets met buitenlanders te maken gehad toen je nog op school zat?” vraagt hij. Ik denk er snel over na. Tellen collega’s of klasgenoten waarvan de ouders niet uit Oostenrijk komen mee? Nee, Walid bedoelt iets anders. Heb ik ooit iemand in de klas gehad die niet naar school is gegaan in Oostenrijk of Duitsland? Ik denk het niet. “Ik heb veel vrienden in Wenen die naar Oostenrijk zijn gevlucht,” vertel ik hem. “En afgelopen jaar heb ik samen met mijn familie en een jonge Syrische vluchteling, een familievriend, Kerstmis gevierd.”
“En wat is jouw mening over deze mensen uit het buitenland die je hebt ontmoet? Zijn het goede of slechte mensen?” Ik zeg dat het niet uitmaakt waar iemand vandaan komt, dat er overal goede en slechte mensen rondlopen.
“Dat is natuurlijk waar,” zegt Walid. “Maar wat ik niet begrijp, en waar ik de laatste tijd veel over heb nagedacht, is hoe komt dat als iemand uit het buitenland iets stoms doet hier in Oostenrijk, alle buitenlanders de schuld krijgen. Waarom is dat zo?” De plotselinge omslag in het gesprek brengt me behoorlijk van m’n à propos. Hoe leg ik structureel racisme in Oostenrijk uit aan een zestienjarige vluchteling, die zoveel meer heeft meegemaakt dan ik?
Walid vertelt me over iets dat laatst in het park gebeurde. Hij en een paar vrienden wilden gaan volleyballen, dus wachtten ze tot het speelveld vrij zou zijn. “Toen we wilden beginnen met spelen, kwamen andere mensen naar ons toe en begonnen ons uit te schelden. Ze schreeuwden ‘fucking buitenlanders’ en ‘ga weg’. We wilden alleen maar een potje volleyballen,” legt Walid uit – inmiddels niet meer in het Duits, dus vertaald door Ramazan.
Na het interview vertel ik Ruth-Maria erover. Ze lijkt niet verrast dat Walid over racisme begon. “Veel van deze jongens brengen het grootste gedeelte van hun vrije tijd in het huis door. Ze zeggen vaak dat het leven daarbuiten totaal anders is dan het leven hier.”
Voordat het interview klaar is, vragen Walid en Jamal me nog een ding. Walid haalt diep adem en zegt: “Ik wil mensen vragen om onderscheid te maken tussen goede en slechte mensen, in plaats van tussen buitenlanders en Oostenrijkers. En tegen de mensen die me niet begrijpen of niet willen begrijpen, wil ik graag zeggen dat ik een vredig leven wil leiden, net als jullie – een leven zonder oorlog. Ik wil gewoon genieten van mijn leven, net zoals jullie. Ik ben niet hier voor jullie geld. We zijn allemaal anders en hebben andere levens, en we dragen allemaal verschillende problemen met ons mee. Ik heb mijn oude leven – mijn vrienden, mijn familie en mijn spullen – niet achtergelaten voor een beetje geld. Ik heb oorlog meegemaakt en ik wil nu graag een rustig leven. Veroordeel me daar alsjeblieft niet voor.”
Teken hier de petitie van het UNHCR, die overheden oproept om alle vluchtelingen een veilige toekomst te garanderen.
Klik hier om te doneren aan Vita Nova.