Nu mijn vader overleden is, overpeins ik onze lastige relatie

Mijn vader heeft me ooit een keer in een container gestopt.

Het was niet zo dat hij me uit het huis gooide of zo, maar er stond een grote blauwe container, vol afgedankt meubilair, buiten ons huis in Stuyvesant Town in New York. Hij dacht dat het grappig zou zijn voor hem en mijn oudere zus. Ik herinner me dat ik daar stond – weetjewel, in een container – terwijl zij giechelend deden alsof ze wegliepen, en ik met mijn tienjarige brein alleen maar kon denken: ik kan niet geloven dat dit mijn leven is.

Videos by VICE

Het was ongevaarlijk en grappig, twee karaktereigenschappen die mijn vader bezat op zijn beste momenten. Hij was een man die bestond uit willekeurige bijgeloven en onbewezen beweringen. Hij was de meest onvoorspelbare man die ik ooit heb gekend.

Hij zag er gevaarlijk uit – een meter tachtig, honderdvijf kilo, een bauwe traan onder zijn oog getatoeëerd – en enorm intimiderend. Hij had een litteken op de rechterkant van zijn gezicht, van die keer dat een man zijn keel probeerde door te snijden, iets wat losstaat van de keer dat een andere man een stuk van zijn duim hakte. Hij raakte altijd betrokken bij gevechten. Trottoirs, bioscoopzalen, treinstations – waar hij ook stond, er kon altijd onnodig bloedvergieten aan te pas komen.

Als je meer tijd met hem doorbracht, leerde je ook dat hij best gevoelig was. Dit was de man die toen een advocaat hem vroeg: “Hoe vaak ben je gearresteerd?” antwoordde met: “Dat weet ik niet,” maar aan de andere kant ook huilend opbelde om te vragen of hij echt niet uitgenodigd was op mijn afstudeerfeest.

Ik dacht dat ik mijn vader begreep. Ik dacht dat ik onze relatie begreep. Maar toen mijn vader drie maanden geleden stierf, realiseerde ik me al snel dat ik eigenlijk niets begreep. Ik was niet voorbereid op mijn vaders dood en al het verdriet waar ik mee geconfronteerd zou worden.

Onze relatie verslechterde rond mijn negentiende. Ik had altijd de naïeve hoop dat onze relatie vanzelf zou herstellen. Nu is hij dood en mis ik de persoon die me zoveel angst en verdriet gaf.

Mijn vader heeft veel levens gehad. Als twintiger trainde hij als bokser. Hij werkte als taxichauffeur. Hij was een toegewijde brandweerman die genoot van bier, cocaïne en marcheren in de parade op Saint Patrick’s Day. Als jongvolwassene zag hij er goed uit, maar hij gaf nooit veel om zichzelf. Hij was een zoon, beste vriend en later een vader.

Terwijl ik opgroeide was dit de man die ik kende. Hij kocht kaartjes om de Yankees te zien spelen voor de dakloze man die voor de McDonald’s leefde. Hij hield ongelofelijk veel van ontbijten. Hij gaf de beste feestjes voor zijn kinderen. Toen ik nog een kind was, keek hij me eens doodserieus in de ogen en zei hij: “Ik zou een bank voor je beroven.” Ik weet dat hij dat meende.

Hij hield ervan om een goede kopstoot uitdelen, wat de meeste mensen fucking contraproductief en belachelijk vinden. Als hij de krant kocht, nam hij nooit de bovenste van de stapel. Hetzelfde gold voor blikjes frisdrank: nooit de voorste. Toen we nog kind waren, informeerde hij mijn broers en zussen en mij dat we nooit een hoed op bed mochten laten liggen. Dan zou er iemand sterven. Hij heeft me nooit uitgelegd waar hij dat idee vandaan had. Tot op de dag vandaag roep ik als 26-jarige vrouw, als ik mijn appartement binnenloop en een hoed op een bed zie, “WILLEN WE DAT ER IEMAND DOODGAAT?” Je weet wel, zoals alle rationele mensen doen.

Ik vond mijn vader vroeger intimiderend. Ik was het middelste kind, en hij behandelde me alsof ik een cadet was op de militaire academie. Ik mocht geen nagellak dragen, ik mocht geen MTV kijken. Die man boezemde me zoveel angst in voor God, dat hij er zeker van was dat ik nooit zou vloeken.

Ik wist dat mijn vader drugsverslaafd was. Ik zag hem al toen ik vijf was gebruiken. De kleur van de tegels in de badkamer staat in mijn geheugen gegrift. Ik heb mijn vader vaak van die vloer moeten rapen, omdat hij buiten bewustzijn was. Het vreemdste aan zijn verslaving was dat hij me altijd kon overtuigen dat ik de situatie verkeerd begreep, of dat ik te hard voor hem was.

Ik had niet zo veel tijd om op zijn verslaving te letten. Ik en mijn broer deelden een kamer in een klein appartement met mijn dementerende oma. Ik zat op de middelbare school en probeerde mijn examens te halen en een vriendje te vinden. Tijdens het laatste jaar van mijn middelbare school gingen mijn ouders uit elkaar, overleed mijn oma, en was ik klaar om het nest te verlaten om te gaan studeren.

Hij belde me de hele tijd terwijl ik aan de universiteit studeerde. Dat ik niet langer meer met hem, mijn moeder en broer samenwoonde leek zijn wereld instabieler te maken. De man die me ooit leerde bidden vroeg me plots of ik wel in God geloofde. Op andere momenten belde hij me gewoon om me te vertellen dat hij depressief was, of dat hij schreef of nadacht over de dood.

Tijdens elke conversatie was hij irrationeel en paranoïde. Hij vertelde me dingen die nergens op sloegen. Als ik zijn naam op mijn mobieltje zag verschijn voelde ik me al angstig. Ik was zijn kind en hij mijn vader maar hij was altijd, altijd degene die mij opzocht om zich beter te voelen. Iets waar ik nooit in slaagde.

Tijdens mijn studie probeerde ik geduld te hebben. Ik voelde me schuldig over het feit dat ik niet meer geduld had. Ik bleef mezelf keer op keer vertellen dat ik maar één vader had. Mijn vader leefde en ik had er maar een. Ik zou dankbaar moeten zijn voor alles wat hij was.

Vlak voordat ik mijn laatste jaar in ging hadden we een moeilijk gesprek dat de emmer deed overlopen. Hij was mijn moeder geld schuldig voor het collegegeld van mijn broer, en ik moest dat bijeen verzamelen. Hij vertelde me dat ik enkel het geld kreeg als ik mijn mobieltje zou gebruiken om mensen een berichtje te sturen die hem zogezegd geld verschuldigd waren. Ik smeekte hem me niet te dwingen om het te doen. Ik deed het toch. Degene die ik een bericht stuurde, reageerde een half uurtje later met het dringende verzoek dat mijn vriend John hem niet lastig moest vallen.

Ik denk dat dat mijn breekpunt was. Dit was mijn vriend niet, het was mijn vader. Therapeuten, vrienden en familieleden smeekten me “om een pauze te nemen.” Dus ik nam een pauze. Dat was meteen het einde van onze relatie.

Mijn vader belde me nog steeds op feestdagen en mijn verjaardag. Onze korte gesprekken draaiden allemaal om hetzelfde: hij was mijn vader en ik was hem een telefoontje verschuldigd. Zo ging het jarenlang. Ik zag hem drie keer in de afgelopen zes jaar: de eerste keer was tijdens mijn oma’s nachtwake, de tweede keer op mijn opa’s verjaardag, en de derde keer toen hij mij vroeg om hem naar mijn opa’s huis te rijden in de auto van zijn ex-vrouw.

Ik kwam er in 2016, tijdens de kerstdagen, achter dat mijn vader kanker had. Ik was bij mijn toenmalige vriendje thuis, verrukt door de wereld van een normale familiesituatie. Mijn zus belde me om te vertellen dat mijn vader ziek was en dat de dokter zei dat hij nog ongeveer een jaar te leven had.

Ik belde hem op toen ik thuis was en vroeg of hij een keer koffie zou gaan drinken. Hij zei nee.

Nadat ik erachter kwam dat mijn vader ziek was, probeerde ik elke dag te ontsnappen uit mijn eigen apathie. Ik stuurde hem berichtjes, probeerde hem te bellen, maar uiteindelijk leidde ik mezelf af met werk en andere mensen. Ik wilde een goede dochter zijn. Ik wilde onzelfzuchtig zijn, alles laten vallen om er voor mijn vader te kunnen zijn.

Die dag kwam nooit. Hij bleef de man waar ik bang voor was. Hij was nog altijd de man waar ik letterlijk en figuurlijk van wegliep.

Ik stortte mezelf op mijn werk. Zijn antwoorden op mijn berichtjes waren zeldzaam en cryptisch. Hij zei vaak dat ik mijn gebeden en beterschapswensen voor zieke kinderen moest bewaren. Hij leek niet op een man die zou sterven. Ook weigerde hij om details te delen over zijn diagnose en vertelde me alleen dat hij “wist waar hij heenging” en dat hij “er vrede mee had.”

Drie maanden geleden was ik bij een hondenshow poedels aan het aaien met mijn broers en zussen. De volgende dag hing ik aan de telefoon met een van mijn vaders beste vrienden, die zei wat ik later die dag dacht: “Ik wist niet dat het zo slecht met hem ging.” De beste vriend van mijn vader wist niet dat mijn vader zo ziek was. Ik ook niet.

Zijn beste vriend belde me die zondag op en ik rende naar het ziekenhuis. Daar was mijn vader. De man in het ziekenhuisbed was niet de man waar ik zo bang voor was.

Hij was volledig in de war. Hij had zich de laatste maanden helemaal niet zo slecht gevoeld, ondanks de leverkanker. De reden dat hij zo snel ziek werd, was omdat hij een heupoperatie had gehad maar nooit kwam opdagen bij de vervolgafspraken. Hij had een infectie gekregen. Zijn vrienden werden gebeld, ik werd gebeld, en het werd me duidelijk dat hij echt zou sterven.

Hij zou niet meer drinken, hij zou niet meer eten, en hij zou veelal tussen bewust- en onbewustzijn zweven. Soms schreeuwde hij het het uit, een schreeuw die uit de bodem van zijn ziel leek te komen. Het leek erop dat hij zich in een hel van emotionele en fysieke pijn bevond.

Dat gebeurde op zondag. Het zou zijn laatste zondag zijn. Het was de laatste dag dat ik hem hoorde praten.

Het was duidelijk dat het slecht ging. Ik wist dat ik zijn hand moest vasthouden en hem vertellen dat het me speet en ik van hem hield. Dus dat deed ik. Hij zei precies hetzelfde tegen mij en we huilden samen. Het was een van de meest heftige momenten in mijn leven. Ik hoop nog elke dag dat hij me kon horen en dat hij weet dat ik elk woord oprecht meende.

Daarna overleed hij. Doodgaan is niet iets wat je zomaar doet. Als je doodgaat, ben je weg en je bent weg voor altijd. Het is het meest vervelende en eindige ding op de hele wereld. Ik zal hem niet meer tegenkomen. Hij zal me niet meer vragen of ik koekjes wil halen. Als ik iets geks doe, zoals zelf kinderen krijgen, zal hij ze nooit ontmoeten. Er is zoveel dat hij niet meer kan doen. Er is zoveel dat we niet meer kunnen delen. Het is irritant. Het is verschrikkelijk fucking irritant.

Een van de ergste dingen is de constante herinnering. Ik moet mijn hersenen er telkens aan herinneren dat mijn vader dood is en dat we onze verschrikkelijk moeilijke relatie nooit kunnen herstellen.

In een perfecte wereld had ik mijn shit op orde gebracht, het over me heen laten komen en was ik er meer voor hem geweest zijn tijdens zijn ziekte. Dat is niet gebeurd en er is niks dat ik eraan kan veranderen.

Ik lijk meer op mijn vader dan ik ooit wilde toegeven. Hij was superintens. Hij gaf oprecht om mensen uit kwetsbare bevolkingsgroepen – de zieken, de ouderen en kinderen. Als het je verjaardag was, kocht hij taart. Mijn vader deed niets half, en zeker niet wanneer het neerkwam op liefde. Ik wil geloven dat ik ook zo ben.

In plaats van bang voor hem te zijn – voor zijn onvoorspelbaarheid, zijn gewelddadigheid – zit ik nu ‘s avonds op bed voor hem te bidden. Ik smeek hem om over de mensen te waken waar ik om geef en vraag hem te helpen om mijn eigen leven op orde te krijgen. Ik voel me bijna alsof ik nu wel op hem kan steunen, zoals ik dat nooit eerder kon.

Mijn vader noemde me vaker ‘kleine meid’ dan dat hij mijn naam gebruikte. Ik blijf altijd zijn dochter, in voor- en tegenspoed. Ik zal altijd het meisje in de container blijven, hopend dat mijn bestaan hem iets van vreugde brengt.