Het jaar was 2009. Ik was een jonge emokid van vijftien jaar oud met kort donker haar zonder doodswensen. In deze gelukkige periode spendeerde ik mijn tijd in het Vondelpark in Amsterdam, waar ik met mijn mede-emo’s Smirnoff Ice dronk en mijn eerste sigaret (van die slappe mentholshit) rookte. In mijn hoofd zal de zon in deze herinneringen altijd schijnen.
En toch, misschien wel daarom, bleef er tussen mij en mijn heftig uitgedoste pubervrienden een soort afstand bestaan – ik stond namelijk te positief in het leven. Mijn cijfers op school waren prima, ik had een goede band met mijn ouders en ik vond moshpits doodeng. De duisternis die mijn vrienden kenmerkte was bij mij ver te zoeken. En laat dat nou net een vrij belangrijk onderdeel van deze subcultuur vormen – je wil echt niet als emo in de Melkweg staan en de lyrics niet kennen van een lied dat Suicide Season heet (courtesy of Bring me the Horizon, waarvan ik nog altijd een bandshirt in mijn kast heb liggen).
Videos by VICE
Nu is het jaar 2017 en emo ben ik allang niet meer. Of er überhaupt nog tieners met felgekleurd haar in het park afspreken om daar slappe alcohol en peuken te consumeren, weet ik niet. Toch koester ik nog altijd diepe nostalgische gevoelens voor deze periode uit mijn leven, en vraag ik me zo nu en dan af of ik mijn duistere kant vroeger wel een goede kans heb gegeven. Maar ik geloof in tweede kansen. En deze moest er komen op het metalfestival Into the Grave.
Voordat ik op honderden duistere zieltjes trap: natuurlijk zit er een groot verschil tussen metalheads en emo’s. Hetzelfde geldt uiteraard voor de scenequeens, de skaters en de goths. Maar het centrum van Leeuwarden vol met fans van harde muziek met uitbundige kapsels en zwarte uitdossing? Veel beter kan het niet worden. Op naar de duisternis, de verdoemenis en bier.
De zoektocht naar duisternis kent een slechte start, want als ik aankom schijnt de zon. Het festivalterrein, wat uit één plein met een podium bestaat, is verder volledig afgegrensd met bandshirt-standjes. Het is waarschijnlijk het grootste scala aan bandshirts dat ik ooit bij elkaar heb gezien. Ik val nogal uit de toom met mijn witte shirt en ben tevens vrij teleurgesteld dat er niet een soort workshop grunten gegeven wordt waar ik aan mee kan doen.
Het gebrek aan randprogrammering wordt opgevuld door twee mannen die bezoekers de metalbijbel aanbieden. Gretig blader ik het door, omdat ik hoop dat hier tips in staan voor de metal-leek, maar het blijkt daadwerkelijk een bijbel te zijn die is aangevuld met verhalen van bekeerde artiesten uit de metalscene. “Leuk,” roept een bezoeker en ik glimlach, waarna hij toevoegt: “kan je het meteen duwen in het HOL VAN JEHOVA.” Ik knik vriendelijk.
Tijdens het eerste optreden dat ik meemaak kom ik erachter dat oordoppen toch echt wel handig waren geweest, en word ik bovendien direct geconfronteerd met een oude angst: de moshpit. Nu kan ik me niet echt voorstellen dat je onbekend bent met het concept, maar voor de leken onder ons zegt een foto toch meer dan duizend woorden.
Lijnrecht tegenover dit woeste pleziergeweld vol maaiende armen en benen staat de opvallende hoeveelheid rolstoelbezoekers. Beide dingen brengen iets verbroederlijks met zich mee – de metalscene is er duidelijk eentje van acceptatie. Het is een veld vol outsiders en brede mannen met baarden en lang haar die in de pit goed in de gaten houden of iemand niet te hard valt of zich daadwerkelijk bezeert. Misschien is de kern van alle duisternis, het zwarte gat waar alle donkerte en verdoemenis samenkomt wel te vinden in de pit, maar ik laat ‘m toch even aan me voorbij gaan.
Uiteraard wordt er ook aan de lopende band gecrowdsurft, en ik vraag me af of ik dit ook moet proberen. In mijn puberale jaren durfde ik dit nooit aan, omdat ik bang was iemand te schoppen of zelf te vallen, maar, bedenk ik me nu opeens, misschien is die duisternis juist wel dichterbij de zon te vinden. Wanneer ik na lang wikken en wegen voorzichtig aan een brede vent met ontbloot bovenlijf in de pit vraag of hij me omhoog wil helpen, tilt hij me zonder iets te vragen op als een prinses, en voor ik het weet bevind ik me boven het publiek. Dit is het leven, denk ik nog, waarna een gelukzalig gevoel plaatsmaakt voor paniek omdat ik sleutels en een mobiel in mijn broekzak heb zitten.
Gelukkig blijk ik na afloop mijn spullen nog te hebben en heeft mijn schoen slechts aan één bewaker bijna het leven gekost. Na deze rush kan ik rustig bijkomen met een andere activiteit: mensen kijken. Want bij Satan, wat zijn er hier veel prachtige mensen.
Heel veel mensen hebben misschien verwijzingen naar lugubere shit op hun shirt of spijkerjas, maar de kapsels en vibes van mensen zijn alles behalve grimmig. Sterker nog, iedereen is tien keer vrolijker dan alle saai geklede, norse normalo’s die je op een gemiddelde dag in Amsterdam (daar woon ik) voorbij ziet komen. Iedereen lacht hier, het is in duisternis verkapte vrolijkheid. Niemand is hier om samen het ongeluk uit hun leven te bespreken; jonge en oude mensen zijn naar Into the Grave gekomen omdat ze hier acceptatie vinden, bier kunnen drinken en heel hard met hun haren kunnen zwiepen.
Langzaam kom ik erachter dat ik voor mijn zoektocht naar duisternis misschien niet op de goede plek ben beland. Dat het hart van de gemiddelde bezoeker minder zwart is dan z’n kleding doet geloven, blijkt uit ongeveer alles wat ik zie en meemaak. De manier waarop mensen in de moshpit tussen het beuken door scherp in de gaten worden gehouden, de extreem hartelijkheid van de bezoekers, de breed lachende smoelen overal. Ook heb ik inmiddels een paar vrienden gemaakt en vervang ik mijn veel te aanwezige witte shirt tijdelijk voor een van de klassiekers onder de bandshirts: een kwaadaardig skelet op een troon, omringd door vuur.
Uiteindelijk vind ik Satanzijdank toch nog een stukje duisternis: de hoorngroet – metalgebaar bij uitstek. Hoe heb ik daar al die tijd overheen kunnen kijken? Met je hand het hoofd van de duivel nadoen, daar schuilt gitzwarte magie in, daarmee wordt de oppergod van de verdoemenis aanbeden. Denk ik. Maar nee, de corna of bokkengroet stamt uit de tijd van de Oude Grieken en werd ook door de Kelten gebruikt, en was juist bedoeld om het kwaad af te wenden.
Ik besluit het keihard hard op te geven. Ik ga mijn innerlijke duisternis hier niet vinden – mijn bevooroordeelde ego daarentegen des te meer. Waarom dacht ik hier eigenlijk allemaal boze Satanaanbidders tegen te komen? Mijn puberale emo-zelf zou zich eerder schamen dan trots zijn. Misschien kan ik beter op zoek naar mijn duisternis door me weer in het park bij de alternatieve groep te voegen, mezelf onnodig naar de klote te helpen en hard te huilen om problemen die ik niet heb. Ik had het natuurlijk kunnen weten: duisternis zit ‘m in je gedrag, en niet in je muzieksmaak of kledingstijl. Blij zijn is zo erg nog niet. Ook niet als je een onzekere, puberale emo bent. Of een metalhead.