Oud-hoofdredacteur Haroon Ali over zijn favoriete stuk

VICE Nederland bestaat tien jaar. Om dat te vieren geven we aanstaande vrijdag een gortig feest, én vroegen we een paar van onze voormalige hoofdredacteuren om ons te vertellen over hun favoriete stuk. Haroon Ali was onze hoofdredacteur van 2012 tot 2013.

Mijn interview met de Syrische kunstenaar en vluchteling Siso werd in 2012 nauwelijks gelezen. Zonde, vond ik dat, maar achteraf gezien snap ik het wel. De Arabische Lente was uitgedoofd, de burgeroorlog in Syrië laaide net op. Het was allemaal nog ver weg. Nederland had nog niet besloten om in Syrië te bombarderen, en vluchtelingen kwamen nog niet in grote aantallen onze kant op. Siso vertelde in het interview dat hij is gemarteld door de knokploeg van Assad. Heftig, maar we konden ons nog niet echt een voorstelling maken van de situatie in Syrië.

Videos by VICE

Dat is inmiddels wel anders – niemand in Nederland kan nog om de oorlog heen. Daarom vind ik ook dat het verhaal van Siso een tweede kans verdient, zodat je kan lezen hoe de hel in Syrië eigenlijk begon. Siso kwam laatst nog bij me op de koffie. Hij heeft inmiddels een vriendin en een kind. Maar hij heeft het ook zwaar, en voelt zich niet geaccepteerd. Siso krijgt geen voet aan de grond als kunstenaar; ze willen hem niet eens aannemen als afwasser in een restaurant. Hij wordt ook gek van de bureaucratie, en wil gewoon doen waar hij goed in is: de ellende van deze wereld omtoveren in mooie kunst.

– Haroon Ali

Volg Haroon op Twitter, en lees hieronder zijn favoriete stuk:


Hoe ik op een dag ontwaakte in de martelkelder van de Shabiha

21 december 2012

Portret door Milan Boonstra

Dit is het verhaal van een man zonder gezicht, een kunstenaar zonder naam. Ik mag hem Siso noemen, zijn bijnaam. Zijn moeder vond dat hij vroeger net zo veel lawaai maakte als de gelijknamige blauwe tekenfilmhond. Een jaar geleden vluchtte Siso uit Syrië naar Nederland, na ruim tien dagen te zijn gemarteld door de Shabiha, Assads knokploeg. Hij moet hyperventileren als hij erover praat. Zijn adem stokt, zijn ogen lopen vol. De dertiger kan ook niet te veel details delen; dat zou zijn achtergebleven familie in gevaar brengen. Siso heeft geen stem, geen identiteit. Toch doet hij voor VICE zijn verhaal.

“Niemand op deze wereld houdt van Syrië, zo luidt de grap. Het regime speelt altijd een dubbel spel. Maak de Syriërs bang voor de buitenwereld en laat de buitenwereld ons vrezen. Het begon al op de kunstacademie. Professoren gaven orders in plaats van onderwijs: ‘Die afmetingen, binnen twintig minuten.’ Voor buitenstaanders waren wij de coole kunstenaars in jeans en Converse-gympen, maar we leerden niets. De professoren waren gelieerd aan de Ba’ath-partij. Als je kunst maakte die te controversieel was, zeiden ze: ‘Doe het niet. Wil je ons in de bak hebben?’ Dus onderwezen we elkaar.

De helft van de kunstenaars in Syrië dankt zijn carrière aan het regime, de andere helft kiest voor veilige onderwerpen, zoals de familie of het dorpsleven. Of ze maken stillevens. Alles is ook zo abstract. Voordat kunstenaars fatsoenlijk een figuur kunnen tekenen, abstraheren ze het al. Hun werken zijn naïef, hol. Mijn eigen werk gaat veel meer over wat het regime met de Syriërs doet. We hebben allemaal een licht in ons branden, maar kunnen dit niet laten zien. We zijn vreemden geworden in ons eigen land en herkennen onze omgeving niet meer. In mijn schilderijen zijn het schimmen.

Ik hing altijd rond in de bars en clubs die het regime ons had gegeven. Mijn kunstenaarsvrienden en ik hadden helemaal geen zin in Egyptische toestanden. Maar toen begonnen de demonstraties, eerst in de arme buurten. Al snel werd de revolutie gewelddadig. Boeren stonden aan de frontlinie. Mijn vrienden en ik keken elkaar aan en zeiden: ‘We’re a piece of shit.’ Onze broeders vechten voor onze vrijheid en wij zitten met onze dikke reet in het café. We drinken koffie, surfen wat op het afgeschermde internet en zeggen met onze grote bek wat er allemaal niet goed gaat in Syrië.

Door mee te doen aan de revolutie maakten we onszelf eindelijk nuttig. We hielpen analfabeten met het beschrijven van spandoeken. We hadden rijbewijzen en auto’s. Omdat we eruitzagen als gladde downtownboys, konden we zonder problemen gewonden langs de checkpoints vervoeren. We waren niet de sleutelfiguren in de demonstraties, maar we hielpen waar we konden. We wilden dezelfde glorie als andere demonstranten, en desnoods met hen sterven. Niet toekijken hoe anderen het land veranderen. Maar toen werden we verlinkt door iemand uit onze eigen groep.

Beeld door Siso

Het was twintig over twaalf ‘s avonds toen mijn deur werd ingetrapt. Ik wist door hun kale koppen, hun baarden en hun accent direct dat het de Shabiha waren. Daarna sloegen ze met een geweer tegen mijn hoofd. Ik werd wakker in een kelder. Ik ben geschopt, mijn tanden zijn eruit geslagen. Ze elektrocuteerden mijn ballen. Ik voelde mijn hersenen koken. Twee keer per dag ging ik out van de shocks. Ik heb mijn eigen poep moeten eten. Aan het plafond hingen een oude man en een jonge jongen. Dood. Hun bloed drupte naar beneden. De Shabiha lachten, rookten en dronken vrolijk door en sloegen me met hun riem. In de andere kamers hoorde ik schoten en geschreeuw.

Ze dumpten me ‘s nachts op straat. Naakt. Ik ben alleen gespaard omdat ik hoogopgeleid ben. Hoger opgeleiden kun je bang maken en als spionnen inzetten om anderen te verlinken. De boeren maken ze gelijk af, want die vrezen alleen God. Ik heb echter niet gewacht tot de Shabiha terugkwamen. Een visum om naar Europa te reizen had ik al dankzij eerdere kunsttrips, dus ik heb het risico genomen en ben naar het vliegveld gegaan. Ik heb mijn broer nog ge-sms’t dat hij de familie niets mocht vertellen, en dat ik voorlopig zou verdwijnen. Tijdens de vlucht naar Europa heb ik non-stop gehuild.

In het afgelopen jaar ben ik al een paar keer verhuisd. Sinds kort woon ik met Nederlandse vrienden samen. Ik heb ook een paspoort om door Europa te reizen. Ik ben nu relatief veilig, maar mijn familie heb ik al negen maanden niet gesproken. Ik kan ook niet bellen naar Syrië. Via via heb ik de garantie gekregen dat mijn familie nog leeft en voorlopig met rust wordt gelaten. Maar ze zijn al een keer eerder opgepakt en één broer is spoorloos verdwenen. Ik ben bang dat als ik nu met mijn kunst de aandacht trek, ze echt vermoord worden. Ik ben ook nog elke dag bang voor wat ze mij nog kunnen aandoen.

Ik krijg hier veel kansen omdat ik Syriër ben. Galeriehouders vinden mijn afkomst interessant, maar bekendheid is nu mijn vijand. Ik doe wel groepsexposities, maar niet onder mijn eigen naam. Ik wil ook niet het gezicht van de Syrische kunst worden, dat zou niet eerlijk zijn tegenover mijn volk. Mijn kunst staat in dienst van Syrië, niet andersom. Ooit wil ik terug. Niemand weet hoe lang Assad nog blijft moorden en verwoesten, maar ooit moet dat stuk stront opgeven. Hij laat dan veel verdriet achter, maar ik heb hoop dat wij het land samen weer kunnen opbouwen. Wij zijn Syriërs. Niets kan ons stoppen.”