Plastische chirurgie werd noodgedwongen populair door de Eerste Wereldoorlog

Die neus, die kan anders. Weet je wat? Ik zet het mes erin. Wie zou dat als eerste persoon in de geschiedenis bedacht hebben? We zullen het nooit weten, maar de kans is groot dat het niet uit ijdelheid was, maar uit noodzaak. De ontstaansgeschiedenis van de plastische chirurgie is namelijk een bloederige. De vraag moet eigenlijk zijn: welke patiënt was wanhopig genoeg en welke arts onverschrokken genoeg om als eerste deze gewaagde operaties uit te proberen? Tijdens de Eerste Wereldoorlog namen twee pioniers die taak op zich.

Veel technieken en gebruiksvoorwerpen die we nu gebruiken, zijn ontstaan door de noodsituatie van oorlog. De radio, het polshorloge en roestvrij staal, maar ook de rits, zomertijd, spuitbussen, balpennen en het maandverband (ja echt), waren er niet geweest zonder de wanhoop en verwoesting die oorlog met zich meebrengt. En inderdaad: ook plastische chirurgie was niet geweest wat het nu is zonder het bloedbad dat honderd jaar geleden honderdduizenden mannen gruwelijk verminkt achterliet. Vanwege hun kapotte gezichten werden de technieken ontwikkeld die het vandaag de dag mogelijk maken dat veel beroemdheden zo’n perfecte neus hebben.

Videos by VICE

De veteranen van de Eerste Wereldoorlog bleven achter met gruwelijke verminkingen. Velen belandden hierdoor in een sociaal isolement.

In de jaren voor de Eerste Wereldoorlog had de wereld in korte tijd enorme technologische vooruitgang geboekt. Elektriciteit, massaproductie, staal en chemicaliën maakten de wapens dodelijker dan ooit. De soldaten van alle strijdende partijen kregen vier jaar lang het vuur en staal van machinegeweren, vlammenwerpers, tanks, gifgas en vliegtuigen over zich heen. Aangezien zij zich ingroeven in loopgraven en van daaruit op elkaar schoten, waren hun lichamen in veel gevallen beschermd, maar hun hoofden des te kwetsbaarder. In combinatie met honderdduizenden kilo’s rondvliegend staal resulteerde dat na de oorlog in bijna 300.000 jonge mannen met een kapotgeschoten gezicht.

De veteranen van de Eerste Wereldoorlog bleven achter met gruwelijke verminkingen. Velen belandden hierdoor in een sociaal isolement. Ze schaamden zich te veel voor hun wanstaltige uiterlijk om nog in het openbaar te verschijnen en durfden zelfs hun familie niet meer onder ogen te komen. Een beroep uitoefenen of een sociaal leven onderhouden werd onmogelijk. Een Britse veteraan die tijdens de slag bij Ieper werd geraakt door een granaatscherf, durfde na de oorlog niet meer te eten of drinken waar anderen bij waren, omdat zijn kapotte gezicht zulke onsmakelijke geluiden maakte bij het kauwen en slikken.

Om hun verminkingen te verbergen, kregen veel veteranen een masker of gezichtsprothese aangemeten. Tegenwoordig bestaan protheses meestal uit siliconen, aluminium en kunststof, maar deze protheses waren gemaakt van koper of tin. Een ontbrekende neus, lip, wang, kaak of oogkas werd vervangen door een (gedeeltelijk) masker dat vaak met een bril op z’n plaats werd gehouden. Het bleef een lelijke en onhandige kortetermijnoplossing. Daar was het misschien bij gebleven als Harold Gillies zich er niet mee had bemoeid.

Harold Gillies (rechts, zittend) in het Queen Mary’s Hospital. Foto via The Gillies Archives

Dokter Gillies haalde zijn inspiratie onder andere uit India, waar veel neuzen werden afgehakt als straf.

Gillies was een avontuurlijke KNO-arts uit Nieuw-Zeeland, die tijdens de oorlog naar Engeland was gekomen. Hij trok zich het lot van deze verminkte veteranen aan, en liet een speciale afdeling voor gezichtschirurgie inrichten in het Cambridge Military Hospital. Er hingen geen spiegels, en de bankjes in het park bij het ziekenhuis waren blauw geschilderd om aan te geven dat ze voor patiënten van het ziekenhuis waren bedoeld, maar ook om voorbijgangers te waarschuwen voor de mogelijk wat afschrikwekkende gebruikers ervan.

Gillies zag al snel dat de schade van het sociale isolement vaak groter was dan de functionele schade. Hij richtte zich niet alleen op het herstellen van de fysieke functies, maar vooral op de esthetische reconstructie van het gezicht. Hij deed uitvoerig onderzoek naar de doorbloeding en zenuwen in het gezicht. Hij haalde zijn inspiratie onder andere uit India, waar een vaak gehanteerde strafmethode het afhakken van de neus was. Gillies keek daar zijn eerste neusreconstructie af: een techniek waarbij een stuk kraakbeen uit de ribbenkast onder de huid van het voorhoofd wordt geplaatst. Wanneer de wond was geheeld, werd het kraakbeen losgesneden en naar beneden geklapt om een nieuwe neus te vormen. Het stuk huid blijft in eerste instantie aan het voorhoofd vastzitten om de bloedtoevoer in stand te houden totdat de nieuwe neus is vastgegroeid. Deze ‘pedicle flap’ wordt nog steeds in vele variaties gebruikt bij het transplanteren van huid, vooral bij reconstructies na brandwonden, ernstige verwondingen of amputaties.

Voorbeeld van de ‘pedicle flap’-methode. Foto via Internet Archive

Een andere techniek die Gillies ontwikkelde, was de zogenaamde ‘pedicle tube’. Hierbij wordt een stuk huid deels losgesneden van het lichaam en aan elkaar gehecht zodat een buisje van huid ontstaat. De doorbloeding blijft hiermee intact en de kans op infectie is klein. De ene kant van de buis blijft vastzitten en de andere kant wordt vastgehecht aan de plek waar de huid naartoe moet. Eenmaal vastgegroeid werd de oorspronkelijke verbinding losgesneden en het stuk huid op zijn plaats gelegd. Ook deze techniek wordt in de basis tot op de dag van vandaag dankbaar toegepast door plastisch chirurgen.

Gillies en zijn collega’s voerden meer dan 11.000 operaties uit bij ruim 5.000 patiënten. Deze lange en vaak experimentele behandelingen konden soms wel jaren duren; jaren waarin de patiënt veel pijn en ongemak moest verdragen. Lang niet alle behandelingen waren bovendien succesvol.

Eén arts wilde een Chirurgische Vrijstaat stichten: een eilandje voor plastische chirurgen en hun patiënten, compleet met eigen munt en postzegels.

Ook in Nederland werd er lustig op los geëxperimenteerd om de verminkte veteranen van de Eerste Wereldoorlog te helpen. De excentrieke arts Johannes Esser, die wordt gezien als de grondlegger van de Nederlandse plastische en reconstructieve chirurgie, werkte jarenlang in kampen waarin duizenden verminkte jongemannen werden ondergebracht na de oorlog. Hij ontwikkelde theorieën over de doorbloeding, zenuwen en anatomie van het gezicht en technieken die vandaag nog steeds in nagenoeg dezelfde vorm worden uitgevoerd. Zoals de ‘eilandflap’: een techniek waarbij een stuk huid over korte afstand over het lichaam wordt getransplanteerd. De zenuwen en bloedvaten worden verlegd zodat er een onderhuidse toevoer naar het getransplanteerde stuk huid in stand wordt gehouden. Deze techniek wordt nu overal ter wereld toegepast voor gezichtsreconstructie aan de bovenlip, neus, oren en rondom de ogen.

Esser was zelfs zo geestdriftig dat hij plannen maakte om een Chirurgische Vrijstaat te stichten: bij voorkeur een eiland waarop hij een volledig zelfstandig ministaatje kon vestigen compleet met plastisch-chirurgische universiteit en kliniek – en zelfs eigen geld en postzegels. Hijzelf zou daarin de rol van geneesheer-directeur bekleden. Esser reisde tien jaar lang over de hele wereld om steun te verzamelen voor zijn plan. Dit lukte hem nog best aardig: veel beroemde staatshoofden, artsen en zelfs meerdere Nobelprijswinnaars onder wie Einstein steunden zijn plan. Helaas verloor Esser in 1940 bijna al zijn geld door een verkeerde investering op de Amerikaanse beurs. Hij reisde nog een paar jaar met een busje door de Verenigde Staten terwijl hij zichzelf probeerde te onderhouden met lezingen. Hij werkte nog kort aan zijn memoires in een kraakpand in Chicago, waar hij in 1946 stierf.

Ook na de Tweede Wereldoorlog kwamen veel soldaten terug met gezichtsverwondingen. Er waren vooral fors meer slachtoffers met brandwonden. Dat was te wijten, of liever te danken, aan betere verdoving en antibiotica, waardoor meer patiënten operaties aan deze verwondingen overleefden.

Aan het begin van die oorlog richtte een neef van Gillies, Archibald McIndoe, de zogenaamde Guinea Pig Club op: een borrelclub, maar vooral ook een netwerk voor sociale ondersteuning voor de patiënten, artsen en verplegers van het Britse Queen Victoria ziekenhuis voor plastische chirurgie. McIndoe zag net als zijn neef het belang van de sociale reïntegratie van deze verminkte veteranen; voornamelijk piloten die hadden gevochten in de Slag om Engeland in 1940. De enigszins zwartgallige naam van de club, die tot 2007 heeft bestaan, verwijst naar de experimentele aard van de behandelingen, technieken en instrumenten die door McIndoe werden gebruikt. Plastische chirurgie duurde nog steeds lang, was pijnlijk en de kans van slagen bleef laag.

Foto via de Guinea Pig Club

In de jaren zestig en zeventig was er naast de reconstructieve chirurgie ook steeds meer aandacht voor esthetische en cosmetische chirurgie. Moderne materialen en technieken, bijvoorbeeld het gebruik van siliconen, maakten onder andere de eerste borstvergroting mogelijk. In de jaren tachtig leidde globalisering, massamedia en economische groei tot meer toegang en daarmee aandacht voor dit nieuwe vakgebied. Steeds meer consumenten, in plaats van patiënten, klopten aan bij de plastisch chirurg. Hiermee ontwikkelde de cosmetische chirurgie zich tot een apart specialisme en werd het schoonheidsideaal een steeds maakbaarder begrip.

In eerste instantie lijken de primitieve, tamelijk grove methodes voor gezichtsreconstructies bij veteranen weinig te maken te hebben met de cosmetische perfectie waarnaar de meeste klanten van de plastisch chirurg tegenwoordig streven. Ze waren dan ook niet bedoeld voor mensen die graag een kleinere neus of een strakke kaaklijn wilden, maar voor mensen die überhaupt een neus of kaak wilden hebben. Het was geen luxe behandeling, maar een wanhopig, laatste redmiddel voor oorlogsveteranen die anders geen menswaardig bestaan konden leiden.

Toch hebben de klanten van nu allemaal geprofiteerd van technieken als de tube van Gillies, de eilandflap van Esser en het verfijnde priegelwerk dat McIndoe verrichtte op de weggebrande oogleden van zijn piloten. Vooral het onderzoek dat deze heren verrichtten naar de anatomie, doorbloeding en de zenuwen van het gezicht hebben de plastische chirurgie in een stroomversnelling gebracht. Ook legden zij nadruk op het belang van esthetische reconstructie van het gezicht. Dat was een grote stap richting de maakbaarheid van een sociaal wenselijk uiterlijk.