Vorig jaar december werden er in Spanje elf vrouwen vermoord: de bloederigste maand sinds 2003, toen het aantal moorden op vrouwen voor het eerst werd bijgehouden. New York Times sprak van “een golf aan geweld tegen Spaanse vrouwen”, de feministische actiegroep Femen noemde Spanje “het land van de femicide”. Duizenden mensen namen deel aan protesten tegen femicide, en het Spaanse parlement kwam al twee keer bij elkaar voor spoedoverleg over het femicide-probleem. Ook in Frankrijk, Mexico, Turkije en Albanië – om maar een paar landen te noemen – wordt op dit moment driftig geprotesteerd tegen en gedebatteerd over geweld tegen vrouwen.
Daarbij vergeleken is het in Nederland verrassend stil rond dit onderwerp. De recente moord op een 52-jarige Utrechtse vrouw en de aanslag op haar dochter, die het ternauwernood overleefde, werd in de media wel besproken, maar zonder dat het aan het wereldwijde probleem van femicide werd gelinkt. En het is niet zo dat het in ons land een minder groot probleem is: sterker nog, er worden in ons land per hoofd meer vrouwen vermoord dan in Spanje. Gemiddeld wordt er in Nederland elke acht dagen een vrouw omgebracht, wat neerkomt op zo’n 40 vrouwen per jaar – het overgrote deel van deze vermoorde vrouwen is slachtoffer van femicide. Dit lugubere aantal zou in de praktijk nog hoger kunnen zijn, want niet alle moordzaken worden geregistreerd: sommige slachtoffers staan bijvoorbeeld niet ingeschreven in Nederland, en ook worden niet alle zaken opgelost. Waarom blijven wij hier eigenlijk zo kalmpjes onder? Waarom gaan we niet massaal woedend de straat op, zoals dat in andere landen gebeurt?
Videos by VICE
Volgens Marianne Boere, informatiespecialist bij Atria, zijn daar verschillende redenen voor. Als mogelijke oorzaak noemt ze het feit dat het woord “femicide” misschien te weinig tot de verbeelding spreekt. De term werd in 1967 geïntroduceerd door de feministische schrijver Diana Russell, die het destijds definieerde als “het vermoorden van vrouwen door mannen, omdat ze vrouw zijn.” Ze wilde daarmee een naam geven aan een wereldwijd probleem, in de hoop dat er zo makkelijker en vaker over gepraat zou worden. Omdat het niet uitsluitend mannen zijn die zich schuldig maken aan femicide, werd de betekenis door de Verenigde Naties later verbreed naar “gendergerelateerde moorden op vrouwen en meisjes.” Dat is misschien correcter, maar die brede benadering maakt het begrip ook vager. “Het is een erg algemeen woord, waarbij het lastig is je een voorstelling te maken. De betekenis ervan is ingewikkeld,” aldus Boere. In de eindeloze stroom aan slecht nieuws die we elke dag scrollend te verwerken krijgen, valt het woord “femicide” kortom niet echt op.
Het is niet dat er in Nederland nooit fel geprotesteerd is tegen femicide en geweld. Boere vertelt dat we een rijke geschiedenis hebben van acties tegen geweld tegen vrouwen, die ook behoorlijk succesvol zijn geweest. Ze verwijst naar de opkomst van Blijf-van-mijn-lijfhuizen, opvangtehuizen voor slachtoffers van partnergeweld. Deze werden vanaf 1974 opgericht door onder andere Noor van Crevel, die als maatschappelijk werker en docent merkte dat er nauwelijks juridische en praktische opvangsystemen waren voor vrouwen die door hun partner werden mishandeld. De Blijf-van-mijn-lijfhuizen waren naast een opvang ook een manier om aandacht te vestigen op het fenomeen partnergeweld, iets waar de oprichters van van de huizen onderzoek naar deden. “Er werd toen echt de straat opgegaan tegen geweld tegen vrouwen, en dat kreeg een vervolg in Blijf-van-mijn-lijfhuizen en actiegroepen,” zegt Boere. “Dat sprak veel mensen aan, ook omdat partnergeweld iets was dat ze kenden, uit eigen ervaring of uit hun eigen kring.”
Een ander voorbeeld dat Boere aanhaalt zijn de Heksennachten, acties die begonnen in de VS nadat Susan Alexander Speeth werd neergestoken toen ze alleen naar huis liep. Tijdens zo’n Heksennacht verzamelden vrouwen zich ‘s nachts op straat, om die ruimte met spandoeken, fakkels en veel kabaal in te nemen onder het motto “take back the night”. De eerste Heksennacht in Nederland vond plaats in 1978, in tien steden tegelijk – meer dan achtduizend vrouwen deden mee.
De feministische protesten van de jaren zeventig en tachtig waren soms een stuk vuriger en gewelddadiger dan de feministische marsen van nu. Boere noemt de groep feministen die destijds geloofden dat porno een vorm van vrouwenhaat is en zo geweld tegen vrouwen veroorzaakt, en er daarom fel tegen streed: de ruiten van seksshops werden ingegooid, de deuren werden dichtgelijmd en er werden brandjes gesticht voor de ingang van nieuwe seksbioscopen.
Wat al deze protestacties met elkaar gemeen hebben, is dat ze zowel een concrete aanleiding als een direct doel hadden: het terugveroveren van de straat als veilige plek voor vrouwen bijvoorbeeld, of het verschaffen van een opvang voor slachtoffers van geweld. De acties spraken tot de verbeelding en droegen praktische oplossingen aan – iets wat volgens Boere in contrast staan met de hedendaagse demonstraties voor vrouwenrechten. Bij de Feminist March van 5 maart kwamen bijna vijfduizend mensen bij elkaar in Amsterdam, met het doel om alle mensen die door het patriarchaat geraakt worden te verenigen en een stem te geven. Het was een mooie verbeelding van de diversiteit van intersectioneel feminisme en onderlinge solidariteit, maar tegelijkertijd kunnen al die uiteenlopende invalshoeken en doelen bij elkaar – van de strijd tegen het vrouwenhatende regime in Iran tot aan het pleiten voor de waardering van de clitoris bij seksuele voorlichting en alles ertussenin – het protest ook minder doeltreffend maken.
Boere wijst er daarnaast op dat de protestacties destijds vaak ontregelend en soms regelrecht grimmig waren: in plaats van het lopen met bordjes met gevatte slogans als “Girls just wanna have fun…damental rights” werden er brandjes gesticht en ruiten vernield. “Ik denk inderdaad dat de protesten in de jaren zeventig en tachtig kwaaier en bozer waren, en minder feestelijk.”
Tegelijkertijd is het moeilijk om hard te maken dat de protesten van nu minder effect hebben dan die van vroeger, want de beste manier om impact te maken kan met de tijd veranderen.
Een andere mogelijke oorzaak voor het feite dat femicide in Nederland vrij laag op de politieke agenda staat, is dat we het nog steeds meer als een privé-aangelegenheid beschouwen (als het tragische resultaat van een nare dynamiek tussen twee personen) dan als een structureel probleem, zegt Boere. Maar de cijfers liegen er niet om: in 2021 werden er wereldwijd gemiddeld per uur meer dan vijf vrouwen vermoord door een familielid of (ex-)partner. In Nederland zijn zes van de tien vermoorde vrouwen omgebracht door een (ex-)partner. Wereldwijd werd het grootste deel van de vrouwen die door partnergeweld om het leven kwam gedood op het moment dat ze probeerden weg te gaan bij hun gewelddadige partner. Ter vergelijking: hoewel zo’n 81 procent van alle slachtoffers van moord wereldwijd man was, werd daarvan slechts 4,9 procent door een partner gedood.
Al die percentages laten zien dat femicide het resultaat is van een structureel probleem: rigide opvattingen over mannelijkheid en vrouwelijkheid, waardoor mannelijke agressie in zekere zin verwacht en gestimuleerd wordt. Als mannen leren dat ze superieur aan vrouwen zijn, voelen ze zich bijvoorbeeld sneller gekleineerd als een vrouw op hoge toon tegen ze praat – iets wat ze dan misschien met geweld proberen “recht te zetten”. Het is een belabberd systeem waar uiteindelijk zowel vrouwen als mannen onder lijden. Uit de factsheet ‘Gendernormen en geweld onder jongeren’ (2020) van Atria en Rutgers blijkt dat dertien procent van de bevraagde jongens het slaan van een partner soms noodzakelijk vindt om respect af te dwingen (van de meisjes is vier procent het daarmee eens).
Het lastige aan structurele problemen is dat ze vaak onzichtbaar zijn, zegt Boere. “We zijn ons in Nederland niet bewust van hoe groot het probleem is. Om ons boos te maken en dus te komen tot oplossingen is het nodig om de zichtbaarheid van femicide te vergroten.”
Volg ons op Instagram voor meer nieuws.