Neonazisme is in de VS, misschien nog wel meer dan in Europa, een behoorlijk taboe. Je zou het kunnen plaatsen in het rijtje waar ook babymoord en kindermisbruik in staan. Zelfs de term “skinhead”, oorspronkelijk gebruikt voor straatjochies die naar rocksteady en ska luisterden, wordt over het algemeen zo sterk met white power geassocieerd dat het een vies begrip is geworden. Dit is niet geheel onterecht. Er zijn genoeg skinheads die geen racist zijn, maar de meesten hebben toch wel een hoop haat door hun aderen stromen.
Voor skinheads die op een bepaald moment in hun leven tot inkeer komen en hun white power-idealen verwerpen, kan de weg naar verzoening en vergeving lang duren. En terecht: een groep die zich bezighoudt met de uitroeiing van zogenaamde inferieure mensen verdienen geen enkel respect. Veel voormalige neonazi’s zijn echter inmiddels echtgenoten en vaders. Hun bittere, racistische wereldbeeld is iets dat ze over het algemeen ver achter zich hebben gelaten vanaf het moment dat ze geen tiener meer waren. Vaak hebben ze spijt. En hoe krom het ook lijkt, het is moeilijk om niet toch een klein beetje sympathie op te brengen voor hun oprechte berouw over die lelijke periode.
Videos by VICE
Deze gedachte herinnert me aan een foto van een rijtje Britse neonazi’s die met hangende kale koppies de dood van Ian Stuart Donaldsen proberen te verwerken. Donalson was de zanger en tekstschrijver van de band Skrewdriver, een van de hardste en meest gewelddadige bands van de white power-skinheadscene uit de jaren tachtig en negentig. Hij overleed tijdens een auto-ongeluk in 1993, waarna er een enorme reeks aan muzikaal eerbetoon volgde. Zijn muziek was gelardeerd met haat, onwetendheid en naïviteit, maar toch is het gek om naar die gepijnigde gezichten te kijken en in hun ooghoeken een klein beetje oprechte menselijkheid te zien glinsteren.
Zijn dit soort jongens nog te redden? Moeten we het überhaupt proberen? En is het eigenlijk terecht dat een bepaalde fase in iemands leven – hoe kwaadaardig die fase ook is – diegene de rest van zijn of haar leven wordt nagedragen? Christian Picciolini en zijn organisatie ‘Life After Hate’ vinden van niet.
Picciolini was zelf in zijn hart gewoon een goede jongen – althans dat is wat hij beweert in al zijn interviews. Zijn ouders waren Italiaanse immigranten in het etnisch diverse Blue Island, een voorstad van Chicago. Hij werd niet racistisch opgevoed en leefde erg op zichzelf, totdat hij Clark Martell ontmoette.
“Ik was op mijn dertiende een keer een joint aan het roken in een steegje, met een jongen die ik uit de buurt kende. Opeens kwam er een dikke Pontiac Firebird aan gescheurd, waar een man uit stapte met Dr. Martens aan, bretels om en een glad geschoren hoofd,” vertelt Picciolini. “Ik had nog nooit zoiets gezien. De meeste mensen in Amerika wisten toen nog niet eens wat een skinhead was.”
“Ik nam een hijsje van de joint en hoestte de rook uit in zijn gezicht. Hij gaf me een klap en zei: ‘Mijn naam is Clark Martell en ik ga je leven redden.’”
Rond die tijd was Martell de leider van de beruchte Chicago Are SkinHeads (CASH). De organisatie runde een postorderbedrijf genaamd Romantic Violence. Dat was toentertijd de enige manier waarop je platen van Screwdriver de VS binnen kon krijgen. Picciolini was al snel bijzonder onder de indruk van alles waar Martell voor stond. Al op vijftienjarige leeftijd was Picciolini een bloedfanatieke white power-skinhead.
Picciolini praat over zijn relatie met Martell als een soort onweerstaanbare verleiding waar hij in werd opgezogen. Dit is hoe een tiener vol goede bedoelingen langzaam maar zeker geïndoctrineerd werd door een wereld van compleet gestoorde politieke denkbeelden.
Martell was nogal een figuur in de scene, met zijn bekeringen die hij op straat hield, en zijn leren jassen waar zijn ideologieën met koeienletter op stonden gekalkt.
“Opeens maakte ik deel uit van een hele coole groep. Als we over straat liepen ging iedereen voor ons aan de kant,” vertelt Picciolini. “Twintig jaar later realiseer ik me dat alles wat hij zei niet waar was, maar op dat moment leek het allemaal te kloppen.”
Martell was een zeer gewelddadig persoon. In 1984 moest hij een jaar zitten omdat hij een brandbom in een huis had gegooid waar Latino’s woonden. In april 1988 brak Martell met zes anderen in bij een vrouw en mishandelden ze haar, waarna ze met haar bloed hakenkruizen op de muren verfden. De vrouw was een voormalig lid van CASH, maar werd op een dag op straat met een donkere man betrapt. Martell werd tot 11 jaar gevangenisstraf veroordeeld.
Rond de periode van Martells opsluiting had Picciolini zich van een nieuwsgierig jongetje dat met de verkeerde mensen omging ontwikkeld tot de tweede man van CASH. In feite was hij de rechterhand van Martell geworden. Hij was nog maar vijftien jaar oud toen hij door Martells opsluiting de leider werd van een van de meest prominente neonazistische haatgroeperingen in Amerika.
“Ik nam die club over en ik deed gewoon wat ik de anderen zag doen. Ik maakte flyers, zorgde voor een postbus en voor ik het wist had ik een heel leger aan kids achter me. Het leek wel alsof alle tieners onder de zestien ofwel een white power-skinhead, ofwel een antiracisme-skinhead was,” vertelt Picciolini. “Tot mijn 21ste was ik een van de eerste leiders van de Amerikaanse White Power-beweging.”
De vastberadenheid van Picciolini begon steeds minder te worden naarmate hij volwassen werd, omdat hij niet kon beredeneren waarom hij zijn vrouw en kinderen niet bij de groep wilde hebben. Uiteindelijk werd hij eigenaar van een platenzaak, de enige in het land die white power-muziek verkocht. De klanten die daar kwamen, mensen met verschillende afkomsten, herinnerden hem eraan dat hij eigenlijk veel meer gemeen had met gekleurde mensen dan hij dacht. Toen hij begin twintig was hing hij zijn ideologieën – en daarmee ook zijn beweging – aan de wilgen. Picciolini was uiteindelijk (slechts) zeven jaar lang skinhead.
Sinds die tijd leidt hij een normaal leven en heeft hij twee kinderen en een vrouw. Maar ondanks een ‘normaal’ bestaan komt hij maar niet van zijn schuldgevoel af. Die zeven jaren drukken constant op zijn schouders. Hij speelde in extreem racistische bands als Final Solution voor hij zich bekeerde, en hij weet dat die platen vandaag de dag nog steeds worden verkocht. Hij predikte haat, en hoewel hij nooit iemand heeft vermoord, voelt het voor hem alsof hij bloed aan zijn handen heeft.
“Soms is het moeilijk, soms is het lelijk, soms is gewoon kut, maar dat is de prijs die ik betaal.” vertelt Picciolini.
In 2009 richtte Picciolini Life After Hate op, een activistengroep bestaande uit voormalige white power-skinheads. De organisatie onderhoudt contact met risicojongeren in de regio Chicago. Ze proberen hen te weerhouden van racistische gangs en extremistische groeperingen, maar ze vangen ook afvalligen op, die hun haatvolle bestaan achter zich willen laten. De groep is opgericht met het idee dat we allemaal over empathie beschikken, dat nooit alles verloren is en dat iedereen kan veranderen.
Picciolini vertelt dat hij leden van de Ku Klux Klan van over de veertig heeft zien bekeren, dus waarom zou je niet optimistisch zijn? Hebben ze ons hulp niet nodig? Hij weet dat het frustrerend is, maar hij vind dat we niet mogen opgeven.
“Stoppen met mijn skinhead-bestaan was een van de zwaarste dingen die ooit heb moeten doorstaan,” aldus John Harrelson, een voormalige white power-skinhead. “Skinhead was mijn hele identiteit. Ik had plannen om me na de middelbare school aan te sluiten bij een grote landelijke gang. Dat was mijn enige plan in het leven.”
Harrelson is pas 23, en hoewel hij nog een hoop schuldgevoelens met zich meedraagt, helpt Picciolini hem met het vormen van een toekomstbeeld. Die toewijding heeft hij nodig om het vol te kunnen houden.
“Veel leraren op de middelbare school wilden van me van school trappen, maar gelukkig zagen een paar dat ik geen kwaadaardig mens was, maar gewoon een boos en onzeker jongetje,” vertelt Harrelson. “Gelukkig kwamen die voor me op, anders was ik nu echt de klos geweest. Ik ken veel slimme en ambitieuze skinheads. Het is niet eerlijk om deze jongens voor altijd af te schrijven omdat ze als jong persoon werden verleid om het verkeerde pad te kiezen. Dat is een dom kind de doodstraf geven, en dat is niet oké,”
Of het wel of niet de doodstraf verdient hangt af van je persoonlijke grenzen van vergevingsgezindheid. Voor slachtoffers van skinheads zal complete vergeving sowieso noit makkelijk zijn.
“Nu is hij Christian Picciolini, maar in die tijd was hij Chris Pikolini, de pitbull van Clark Martell,” aldus Ryan Tallon, die aan de kant van de anti-racistische skins in Chicago stond. “Zij waren altijd de slechteriken. Dus toen ik hem jaren later tegenkwam was er wel even sprake van een gespannen sfeer. Wij waren de gasten die stenen gooiden naar KKK-demonstraties waar Picciolini toespraken hield.”
Als door een speling van het lot stond Tallon opeens iemand te tatoeëren waar hij vroeger als de dood voor was. Nu wisselden ze verhalen uit. Als jongeren waren het aartsvijanden, nu vierden ze in alle rust hun volwassenheid.
Tallons theorie is dat jonge, boze mannen ergens bij willen horen. Soms komen ze daardoor verkeerd terecht. Tallon kwam terecht bij een antiracistische groep, maar Picciolini en zijn vrienden hadden dat geluk niet. Skinhead-cultuur is eigenlijk niks meer dan een domme jeugdcultuur voor vijandige kinderen met uit de hand gelopen politieke ideeën, maar probeer dat maar eens uit te leggen aan de mensen die slachtoffer werden van sterk racistische woorden of zelfs daden.
De vraag blijft of je mensen hun hele leven moet straffen voor een superdomme maar relatief korte periode in hun leven.