Aankomende winter is het precies vier jaar geleden dat ik mezelf niet meer herkende.
Mijn slaappatroon was het eerste dat veranderde. In een periode van twee weken begon ik mijn concentratie te verliezen. Als 24-jarige man met een hasjhobby, was dit nooit eerder een probleem geweest; dit was dus vreemd. Tot overmaat van ramp verloor ik ook de vaardigheid om ‘s avonds in bed mijn brein uit te schakelen. Mijn gedachtes dwaalden af naar andere gedachtes die vervolgens samenkwamen zoals klimop op een muur, waarna ik de lakens over mijn hoofd trok, mijn gezicht tussen mijn handen nam, en ‘Hou. Je. Fucking. Bek’ naar mezelf fluisterde.
Videos by VICE
Uiteindelijk viel ik altijd wel in slaap, maar ik werd vervolgens wakker met een vreemd gevoel, alsof ik iets was vergeten, of iemand was vergeten iets te vertellen. Mijn eetlust nam af terwijl ik vroeger rond deze tijd juist zo’n honger had. Mijn ochtendritueel met cornflakes uit een koepelvormig kommetje maakte plaats voor een ziek en kruiperig gevoel in mijn maag. Ondanks alle heisa leefde ik gewoon door, met het idee dat ik het wat rustiger aan zou doen met de hasj. Dat zou het vast wel zijn. Ik raakte absoluut niet in paniek.
Mijn werk bij de lokale wijnhandelaar ging gewoon door en ik probeerde de problematische nachten achter me te laten. Mijn dagen waren oké, wel wat suffig, en ik begon moeite te krijgen met simpele gesprekjes.
Wanneer mijn werkgever me de taak gaf om een levering te controleren, duurde het een paar seconden voor ik überhaupt doorhad wat hij zei. Het was alsof drie mensen tegelijkertijd aan het praten waren. Het afstrepen van de leveringslijst, en deze proberen te begrijpen, was net als een boom proberen te zien in de mist – het is mogelijk, maar wel moeilijk.
Alles voelde vaag. Ik begon te denken dat ik constant dingen bijna om zag vallen – ik staarde bijvoorbeeld naar een kast vol flessen, en dan leek het alsof er eentje bijna uitviel, en het volgende moment was alles weer normaal. Ook dacht ik te horen dat er constant telefoons op allerlei verschillende plekken rinkelden, al wist ik dat er geen telefoons in het magazijn waren. Nogmaals, ik raakte absoluut niet in paniek – ik vertelde mensen die aan me vroegen hoe het met me ging wel dat ik last had van slapeloosheid. Slapeloosheid doet rare dingen met je, dus een collega gaf me wat Amerikaanse slaappillen om uit te proberen. Ze hielpen voor een tijdje, al voelde het wel alsof mijn hoofd vol watten zat. Ik had geen zin meer om in het weekend te voetballen of uit te gaan; het enige wat ik wilde was slapen. Conversaties vergden te veel van mijn energie.
Ik denk dat de slapeloosheid al ongeveer twee maanden aan de gang was voordat het in me opkwam dat er wellicht iets mis was. De klimopgedachtes – zoals ik ze noem – werden ‘s nachts steeds vreemder. Ik keek televisie en kon geen onderscheid meer maken tussen het geluid van de tv en dat van mezelf. Het was angstaanjagend. Op een avond terwijl ik Homeland keek, had ik een paniekaanval. Ik wist wat een paniekaanval inhield omdat één van mijn ex-vriendinnen ze vroeger had – ooit moest ze in een bioscoop op de grond gaan liggen om diep adem te kunnen halen, zodat ze niet zou gaan braken. Het was verschrikkelijk om te zien.
Ikzelf begon die bewuste nacht in bed plotseling te trillen alsof ik het ijskoud had, terwijl mijn huid kokendheet aanvoelde. Mijn benen schudden tegen de lakens en een hard geluid knalde mijn hoofd binnen – alsof er een groep mensen direct naast mijn bed hard aan het praten was. Het was geen heftig geluid, maar wel aanhoudend en verwarrend. Het flikkerende licht van de televisie maakte me gek.
Ik heb die hele nacht geen oog dichtgedaan. Ik voelde me verlamd. De deur van mijn slaapkamer was het einde van mijn wereld geworden – zoals het decor in de laatste scene van The Truman Show waar Jim Carrey tegenaan roeit. Het geluid kwam en ging in golven en het voelde alsof iemand, of iets, mijn lichaam en geest had overgenomen. Het was niet ik die te bang was om naar het toilet te gaan en dus besloot om in een fles te pissen. Het was niet ik die al mijn dekens van me af gooide omdat het alleen goed voelde als ik naakt op een kaal matras ging liggen. Het was niet ik die een stanleymes tegen mijn enkels aanhield in een poging om mezelf uit deze wanhoop te verlossen. In die kamer ging bij zonsopgang mijn wekker af – het was tijd om naar mijn werk te gaan, maar ik dacht alleen maar: ik heb mijn moeder nodig.
Gelukkig was ze maar één trap van mij verwijderd. Het was me nog niet gelukt om uit huis te gaan, ik kon het gewoon niet betalen eigenlijk. Ik belde haar, want ik geloofde oprecht dat als ik mijn kamer zou verlaten mijn schedel en ingewanden zouden exploderen. Ze nam op en zei: “Jezus Daniel*, houd eens op met die geintjes!” of iets van die strekking. Ik barstte in snikken uit, blijkbaar met gierende uithalen zoals een klein kind zou doen, en ik hoorde hoe haar telefoon op de grond viel.
Toen ze mijn deur opende, stokte haar adem in haar keel. Ik kan het me niet herinneren, maar blijkbaar had ik al mijn afstandsbedieningen – ik had er ongeveer vier – uit elkaar getrokken en mijn kale matras lag bezaaid met printplaatjes, urine en bloed (afkomstig uit mijn enkel). En daar zat ik dan, huilend en bang, roepend dat ik bezeten was. Ze belde een ambulance.
Ook het volgende kan ik me niet goed herinneren, maar toen het ambulancepersoneel arriveerde, dacht ik dat ze foto’s van me aan het maken waren. Ik werd woedend en probeerde ze te slaan. Ik schreeuwde ze toe dat het illegaal was om foto’s van me te nemen en dat óók ik rechten had; dit gebeurde allemaal terwijl ik daar zat in een zeiknatte onderbroek en met bebloede benen.
Het enige wat ik me kan herinneren van de rit naar het ziekenhuis is mijn moeder die mijn benen vasthield. Zelf zegt ze dat ik aan het schreeuwen was en dat ik niet naar het ziekenhuis gereden wilde worden, omdat ik bang was dat er mensen in de flitspalen zaten. Wat ik me nog herinner van de spoedeisende hulp van die nacht, zijn naalden, zachte stemmen en de banden waarmee mijn armen vastgebonden zaten.
Een beeld van hersengebieden die meer actief zijn tijdens een geheugentaak dan die van iemand met schizofrenie. (Foto via)
Alles wat ik zojuist heb beschreven noemen we ook wel een psychose, en dit is ongeveer wat er gebeurt bij acute schizofrenie – de aandoening waarmee ik gediagnostiseerd werd. Men spreekt van een psychose wanneer iemand al het contact met de realiteit is verloren. Het kan vrij plotseling ontstaan, of, zoals bij de meeste mensen die schizofrenie ontwikkelen, langzaam gaan, als een emmer die langzaam volloopt en uiteindelijk overloopt. Dat is wat mij dus overkwam. Ik lag anderhalve week in het ziekenhuis en begon aan mijn eerste kuur antipsychotica. Ik kan me er niet veel van herinneren behalve dat ik me heel vaak ziek voelde en moeite had om gesprekken te voeren. Oh, en ook nog dat mijn buurman in de kamer naast mij zichzelf constant expres onderscheet. De geur representeerde het dode gevoel dat ik in mijn hoofd had.
Ik herinner me nog de dag dat ik het gevoel had dat ik de grip op de realiteit terugkreeg, alsof ik als het ware terugklikte. Mijn nieuwe medicijnen begonnen aan te slaan en ik wilde niet meer constant mijn hoofd onder de dekens verstoppen en alleen maar slapen. Mijn broer kwam samen met mijn moeder op bezoek – zoals ze bijna iedere dag deden, ook al praatten ze vooral met de zusters en dokters – en we keken drie achtereenvolgende afleveringen van Breaking Bad op de iPad. Mijn moeder hield de iPad met één hand tegen haar knieën, terwijl ze zo nu en dan over mijn nek wreef met de ander. Ik moest lachen om iets wat Saul zei, en het voelde alsof ik weer de goede kant op ging, alsof het gordijn waarachter mijn oude ik verscholen zat langzaamaan weer openging. Ik at die avond zelfs een hele maaltijd, en neem sindsdien aardappelpuree nooit meer voor lief.
De weg naar herstel ging niet zonder slag of stoot. Ik had namelijk slopende paniekaanvallen wanneer ik flashbacks kreeg van wat er enkele weken eerder was gebeurd. Maar het team van geestelijke gezondheidsdeskundigen was top – behalve de zusters die me behandelden als een klein kind. Dat haatte ik. Toen ik eenmaal naar huis mocht, kwam er wekelijks een maatschappelijk werker langs die mijn medicijnen controleerde, me vroeg naar mijn dagelijkse bezigheden, en me aanmoedigde om te gaan wandelen met mijn moeder en het contact met mijn vrienden weer op te pakken. Ik schaamde me te erg om dat te doen, ik dacht dat ze het niet zouden begrijpen. Of erger, me zouden afschrijven als een geflipte gek. Ik had het gelukkig totaal bij het verkeerde eind.
Mijn beste vriend Sam vertelde me dat hij zich zo’n zorgen had gemaakt dat hij er ‘s nachts niet van kon slapen, de domme klootzak. Eén voor één begonnen ze me weer berichten te sturen – ik denk dat ze eerder bang waren dat ze niet de juiste dingen zouden zeggen – en ze vertelden me dat ze niet konden wachten om weer met me te voetballen. Het was geweldig om te zien hoe volwassen iedereen leek.
Via de geestelijke gezondheidszorg kon ik deelnemen aan poliklinische therapiesessies die geleid werden door Gregg, een man met een nuchtere recht-door-zee-mentaliteit. De antipsychotica maakte me in het begin wat suffig en vaak had ik het gevoel alsof ik door stroop probeerde te rennen, maar er kwam ook een vreemd soort kalmte over me heen die ik in maanden niet had gevoeld. Gregg hielp me om dat gevoel te begrijpen, leerde me technieken voor mijn paniekaanvallen – die ik kreeg wanneer ik terugdacht aan de nacht dat het misging – en hoe ik de angst voor een herhaling van die nacht van me af moest zetten. Hij raadde me aan om mijn vrienden weer te gaan zien en hij vertelde me dat een brein niet altijd hetzelfde blijft, dat het voor een brein mogelijk is om te herstellen en dat de medicijnen waren aangeslagen en dit dus ook zouden blijven doen. Wel moest ik realistisch zijn en leren accepteren dat ik ziek was geworden – het enige wat ik hiervoor nodig had was tijd.
Het accepteren was in feite het moeilijkste deel van het proces. Ik heb geleerd dat frustratie in nauw verband staat met angst. Op de dagen dat ik naar buiten ging voor een wandeling – mijn moeder zorgde ervoor dat ik iedere middag minstens een uur wandelde, waarna ze me halverwege alleen liet en me een taakje gaf, zoals het kopen van melk of boter – dwaalden er allerlei gedachtes door mijn hoofd, zoals: godverdomme, waarom kan ik nou niet gewoon normaal zijn? Ik moest dan even stoppen, een paar keer diep ademhalen en hardop tegen mezelf zeggen: ik ben normaal, ik ben gewoon ziek geworden en heb nu even een pauze.
Ongeveer zes weken nadat ik het ziekenhuis had verlaten, begon ik mijn vrienden weer op te zoeken. Ik voelde altijd wat ongemakkelijkheid als de televisie te hard aanstond of wanneer iedereen door elkaar heen sprak, maar dan zei ik gewoon dat ik dit vervelend vond, waarna niemand er raar over deed. Daarnaast vond niemand me zielig, wat echt heel fijn was. Als één van hen ziek was geworden zoals ik, dan had ik me denk ik gedragen als een overbezorgde moeder die continu zou vragen of alles wel goed ging.
Binnen tien weken was ik weer parttime aan het werk. Mijn baas kon niet aardiger voor me zijn geweest dan hij was. Ik hoorde achteraf dat hij al tijdens mijn tijd in het ziekenhuis mijn moeder had opgebeld met de mededeling dat ik weer kon beginnen zodra ik me beter zou voelen, en mijn eigen tempo mocht bepalen. In het begin werd ik hier boos van, ik wilde namelijk niet terugkomen als een soort invalide. Ik was 25 (ik had mijn laatste verjaardag gevierd met een Friends-marathon, gehuld in een medicinale mist), niet 60, en op het moment dat ik terugkwam wilde ik ook dat mensen me zo zagen. Het duurde een tijdje voordat ik de sympathie en de zorg van mensen kon accepteren voor wat het was, en dit niet zag als een persoonlijke aanval.
Terugkomen op mijn werk deed me goed. Het hebben van een routine, mensen met wie ik kon communiceren, en tastbare taken die ik kon doen werkte allemaal helend. Natuurlijk waren er dagen dat ik bang wakker werd en uren onder de douche stond voor ik het huis kon verlaten, maar niemand zette hier vraagtekens bij. Ik belde Gregg een paar keer op vanuit het magazijn – op de plek zijn waar ik mijn realiteit langzaam uit het oog was verloren, was af en toe best heftig – en soms nam hij niet op, maar hem een smsje sturen was dan al voldoende. Op een gegeven moment zei Gregg dat ik niet meer bij hem langs hoefde te komen, hij vertrouwde erop dat het mij nu zelf zou lukken, met de aangereikte technieken om mijn gedachten te ordenen.
Het is nu een jaar geleden en ik heb geen terugval gehad. Ik denk dat ik deze medicijnen nog lang zal moeten slikken, maar ik heb daar vrede mee. Ik heb weinig zin in seks – al kan ik nog wel een stijve krijgen – en ik ben wat dikker geworden, maar dat zijn kleine offers voor een heldere geest.
Ik wilde dit verhaal vertellen omdat ik de diagnose ‘schizofrenie’, tot ik het zelf kreeg, altijd associeerde met doem en verderf. Wanneer je hoort dat iemand schizofreen is, stel je je diegene voor in een gesloten ruimte met geïsoleerde muren, heen en weer schuddend tussen een tweedimensionale toekomstbeeld van zware medicijnen en ondergekwijlde kussens. Een toekomst met stemmen in je hoofd en waanbeelden. Dit staat echter ver af van de waarheid als je goed behandeld wordt. Met de juiste behandeling, en helemaal als het vroeg ontdekt wordt, kun je behoorlijk goed genezen van acute schizofrenie, net zoals dit kan van veel andere mentale ziektes.
Ik ben realistisch over mijn voortgang: er is een kans dat ik in mijn oude patroon terugval – en dat is met vlagen een behoorlijk depressieve gedachte. Maar ik weet ook dat ik goed kan genezen en dat maakt het minder eng. Ik ben weer aan het werk, aan het socializen, en ik ben weer aan het voetballen. Ik ben er alleen nog niet helemaal klaar voor om mijn ouderlijk huis te verlaten – iets wat misschien wel meer ligt aan mijn luie aard dan aan mijn ziekte.
Het grootste advies dat ik aan iedereen die ongewone, psychologische symptomen begint te ervaren, is om het aan iemand te vertellen. Aan wie dan ook. Heb het er met mensen over en krop het niet op. Mentale ziektes zijn niet anders dan fysieke kwalen – het enige verschil is het orgaan: je brein. Wees niet bang om een tijdje vrij te nemen van je werk of vertel net als ik aan je baas dat je je niet goed voelt. Achteraf gezien was het moment waarop ik onzichtbare telefoons hoorde afgaan, misschien wel de tijd geweest om om hulp te vragen. Schaamte hoort geen rol te spelen wanneer het gaat over je mentale welzijn, en we moeten net zo goed op onze geestelijke gezondheid passen als op onze fysieke gestel. Doen alsof er niks aan de hand is, zelfs tegenover je moeder, is niks om trots op te zijn.
Voel je je vreemd, praat dan met je huisarts. Eis een spoedafspraak als je denkt dat dit nodig is. Ook al ben je bang dat je raar overkomt, of als je denkt dat het iets is wat wel overwaait, iemand over je problemen vertellen is het beste wat je kunt doen. Ik werd behandeld als een psychiatrisch noodgeval, en zoals we allemaal weten zijn ziekenhuizen gespecialiseerd in noodgevallen. Ik weet niet hoe het er precies aan toegaat bij mensen die niet zo acuut hulp kregen als ik (ik heb wel allerlei horrorverhalen gelezen van behandelingen die te laat kwamen), maar ik weet wel dat zwijgen over het feit dat je je niet goed voelt, het slechtste is wat je kunt doen. Mensen hebben altijd veel meer begrip dan je in eerste instantie zou denken.
Mentale ziektes zouden tegenwoordig geen taboe meer moeten zijn, het zou niet meer iets moeten zijn dat ons voor altijd besmet. Het doorbreken van dit taboe begint bij jezelf.
*Alle namen in het artikel zijn gefingeerd.
Als jij of iemand in je omgeving worstelt met psychische problemen, neem dan contact op met Stichting Korrelatie op 0900 1450, of kijk op korrelatie.nl.
Lees ook:
Hoe borderline een einde maakte aan mijn leven als feestbeest