Lang niet alle vluchtelingen die via de Balkanroute of de Middellandse Zee naar Europa komen zijn volwassenen of gezinnen. Er komen ook veel alleenreizende kinderen en tieners met de vluchtelingenstroom mee, zoals jonge Syriërs die op de vlucht zijn voor de burgeroorlog, homoseksuele tieners die de doodstraf in Gambia proberen te ontlopen, of Afghaanse kinderen die niet langer veilig zijn in het groeiende aantal no go-zones in Kabul.
Die minderjarige vluchtelingen worden lang niet altijd goed opgevangen. Europol gaf in januari al aan dat er tot nu toe tienduizend vluchtelingenkinderen vermist zijn geraakt nadat ze in Europa aankwamen. Ze zijn van de radar verdwenen, en leven nu vaak op straat – als ze geluk hebben werken ze ergens illegaal, als ze pech hebben zijn ze ten prooi gevallen aan mensenhandelaren. Sommigen zijn pas negen jaar oud.
Videos by VICE
Terwijl in Europa steeds meer grenzen op slot gaan, ontstaan er weer nieuwe en gevaarlijkere routes. Sinds het vluchtelingenakkoord tussen de EU en Turkije afgelopen maart is het aantal vluchtelingen dat de overtocht naar Griekenland maakt gedaald, met als consequentie dat Sicilië en het nabijgelegen eiland Lampedusa nu de frontlinie zijn geworden. Volgens de organisatie Save the Children zijn er dit jaar al 4100 tieners aangekomen bij de Italiaanse kust – vier keer meer dan het jaar ervoor.
En ze worden als maar jonger. Tegenwoordig zijn dertien- en veertienjarigen de norm, en puilen de opvanglocaties in Sicilië uit van de jonge jongens (90 procent van alle onbegeleide minderjarigen is man) die hulp nodig hebben. Een van de hoofdroutes vanuit Afrika naar Europa is via Libië, waar het een totale chaos is, en elke jongen die daar is geweest, komt terug met vreselijke verhalen over gevangenschap, dwangarbeid en mishandeling.
“Onze missie is om deze jongens handvaten te reiken om onafhankelijk te worden,” zegt Save the Children, die noodhulp levert vanaf het moment dat de jongens aan wal stappen. Ik ging naar het opvangcentrum van Save the Children in Sicilië, en praatte met een aantal jonge vluchtelingen over hun ervaringen.
Drissa, 17 jaar, uit Mali
Het heeft me twee jaar gekost om hier te komen. Ik vertrok uit mijn eigen land vanwege de burgeroorlog. Ik woonde in Bamako, de hoofdstad van Mali, en we zaten daar in de vuurlinie. We konden ons huis bijna niet uit – het was al moeilijk om naar buiten te gaan om eten te halen. Mijn school was al een lange tijd daarvoor gesloten, mijn ouders zijn gestorven toen ik nog jonger was, en toen mijn oudste broer gedood werd in het conflict had ik geen andere optie meer dan weggaan.
Mijn oma gaf me wat geld, en ik vertrok in april 2014, en reisde naar de Ivoorkust. Ik bleef daar bijna een jaar en verkocht plastic tassen om geld te verdienen voor de rest van mijn reis. Toen ik op het punt stond om de Ivoorkust te verlaten, realiseerde ik me pas hoe zwaar het zou worden. Ik was niet dapper genoeg en wilde teruggaan. Ik belde mijn oma op, maar zij zei dat er een ebola-uitbraak was, en dat ik niet terug kon komen.
Ik ging door via Guinea en Niger naar Libië. Daar kwam ik in februari van dit jaar aan, en ik werd gelijk opgepakt en opgesloten in een soort particuliere gevangenis in iemands huis. Ik zat daar vijf dagen vast, en toen kwamen er een paar mannen die me meenamen en me dwongen om voor hen te werken. Ze betaalden me niet. Ik moest zakken met zand vullen en die naar een huis dragen dat werd verbouwd.
Uiteindelijk lieten ze me gaan. Ik ging direct naar het strand om te proberen de zee over te steken. De politie hield me tegen en pakte al mijn geld af voordat ze me op de boot lieten stappen. We vertrokken om middernacht, en toen ik op de boot stapte dacht ik: dit is het, mijn tijd zit erop. Ik wist zeker dat ik dood zou gaan. Het was doodeng. Gelukkig werden we de volgende ochtend om tien uur opgepikt door een Italiaanse reddingsboot.
Ik heb met mijn oma gesproken aan de telefoon; ze is zo blij dat ik Italië heb gehaald. Maar de gedachte dat ik hier blijf en zij daar zit is onverdraaglijk. Ik probeer er niet aan te denken. Het is heel slecht.
Sunny, 17 jaar, uit Pakistan
Ik kan me niet meer precies herinneren wanneer ik Pakistan verliet. Ik denk dat het ongeveer zes tot acht maanden geleden was. Ik woonde in de buurt van de grens met Afghanistan. Ik vertrok nadat twee van mijn beste vrienden werden ontvoerd en gedwongen werden om lid te worden van een terroristische groep. Ik geloofde nooit dat dit soort dingen echt gebeurden. Ik was doodsbang dat ik de volgende zou zijn. Ik praatte erover met mijn moeder en vader, en zij vonden dat het voor mijn veiligheid het beste was om te vertrekken. Ik heb een oom in Italië, dus ik wilde proberen bij hem te komen.
Ik reisde door Iran, Turkije, Griekenland, Macedonië, Kroatië, Servië en Oostenrijk. Mijn vader is een gepensioneerde militair; hij gaf me zesduizend euro voor mijn reis. Ik heb vooral gereisd door mensen te betalen om me mee te nemen in hun auto. Er zaten vaak heel veel mensen in een auto of busje gepropt – tien op de achterbank en vijf voorin. Om naar Griekenland te komen, ben ik in een bootje van drie vierkante meter gestapt. Ik zat half in het water en half in de boot. Toen we aankwamen in Griekenland dirigeerde het leger ons naar een kamp. Daarna werden we eerst naar Duitsland gestuurd, en daarna door naar Sicilië.
Ik probeer zo vaak mogelijk met mijn moeder en vader en ooms te praten. Mijn vader heeft me mijn diploma’s en papieren opgestuurd vanuit Pakistan. Ik heb een diploma in kantooradministratie en twee brevetten van de scouting. Ik hoop dat die me zullen helpen om een baan te vinden.
Bo, 15 jaar, uit Nigeria
Ik ben geboren in het noorden van Nigeria en ben de jongste van mijn familie. Toen ik twaalf jaar oud was, kwam er een groep mannen naar mijn huis die mijn familie omsingelden. Ik had geluk omdat ik achter het raam zat, dus ze wisten niet dat ik er was. Ik zag hoe ze de armen en benen van mijn broer vastbonden, en hem afslachtten als een geit. Ik kon zien dat mijn moeder en vader moesten huilen. Toen vermoordden ze mijn vader met een dolk; ze sneden gewoon zijn keel door. Ze vermoordden ook twee van mijn drie broers. Ik zag alles.
Mijn moeder gebaarde naar me dat ik moest wegrennen, omdat zij wist dat ik de volgende zou zijn. Ik begon te rennen. Ik zag een vrachtwagen met de achterdeur open en rende ernaar toe. Acht dagen later kwam ik aan in Niger, en begon ik te bedelen op straat voor geld. Een man benaderde me en vroeg of ik naar Libië wilde gaan. Ik wist niet waar of wat Libië was, maar hij zei dat het beter was dan Niger.
Ik stapte in een hele grote, lange vrachtwagen. Die zat vol met mensen, en veel van hen waren ruzie met elkaar aan het maken. Er waren heel veel mensen – mensen uit Senegal, Nigeria, Mali, Ghana – en ze wilden allemaal naar Libië. Het duurde ongeveer drie dagen om daar te komen, omdat de vrachtwagen pech kreeg in de woestijn. Gelukkig had ik zelf een beetje water meegenomen. Ik was een klein jongetje, dus mensen probeerden het niet van me te stelen.
Toen ik in Libië aankwam, werd ik gearresteerd. Ik dacht dat ze van de politie waren omdat ze in uniform waren. Ze zeiden dat ik illegaal het land was binnengekomen, en toen begon het ergste gedeelte van mijn leven. Ik werd twee jaar lang opgesloten in een gevangenis, waar ik gekruisigd werd, soms ondersteboven, en dag en nacht werd geslagen. Ze ketenden me vast – ik zit nog steeds onder de littekens. Als ze ons te eten gaven, voerden ze ons als honden; ze gooiden het eten op de vloer en aaiden over ons hoofd terwijl wij het van de vloer aten. Ik verloor elke dag een beetje meer van mijn verstand.
Op een nacht zag ik wat mensen rennen, dus rende ik met ze mee, en toen zag ik de boten. Ik had geen idee waar Italië was, maar ik rende en sprong alsnog in de boot. Ik had op dat punt al zoveel mensen zien sterven – ik dacht dat alles beter zou zijn dan waar ik was.
Nu ben ik hier in Italië, en ben ik blij dat ik leef. Ik weet niet waar mijn moeder is, en ik heb haar niet meer gesproken sinds ik vertrok. Als ik in Italië mag blijven, zou ik dat graag willen. Ik wil naar school gaan en werken, en ervaren wat leven is.
Joseph, 17 jaar, uit Guinea
Zowel mijn vader als moeder zijn dood. Nadat ze stierven, was ik niet dapper genoeg om in Guinea te blijven. Ik heb wel een oudere zus, maar zij heeft een verloofde, dus zij is veilig. Toen ik haar vertelde dat ik erover zat te denken om te vertrekken, moedigde ze me aan. Ze gaf me wat geld om naar Senegal te komen. Ik werkte daar een jaar als kruier om geld te verdienen voor de rest van de reis. Daarna reisde ik door Mali, Burkina Faso en Niger. Toen ik in Libië aankwam, werd ik in de gevangenis gegooid. De gevangenisbewaarders bevalen me om mijn familie te bellen en tegen hen te zeggen dat ze geld moesten sturen. Ik zei dat ik geen familie had, en toen sloegen ze me.
Het is onmogelijk om te beschrijven hoe erg het was in de gevangenis. We waren met z’n tienen tot vijftienen, en we werden elke ochtend om zes of zeven uur opgehaald en aan het werk gezet. Ze betaalden ons niet. Na ongeveer een maand lieten ze ons opeens gaan.
We gingen ‘s nachts met de boot. Er waren ongeveer 115 mensen in een klein bootje gepropt. Ik was niet bang. Alle anderen waren bang, maar ik was kalm. Ik dacht: dit is gewoon iets dat ik moet doen. Toen ik mijn zus belde om te zeggen dat ik in Italië was, kon ze het niet geloven. Ze was zo blij voor me.
Kijk voor meer informatie over minderjarige vluchtelingen en het werk van Save the Children op hun website.