Transformatorhuisjes trekken over het algemeen weinig bekijks – voorbijgangers kijken er hooguit naar als er een opvallende poster op zit geplakt, of wanneer hun hond er bij gebrek aan een boom zijn plasje tegenaan doet. Onterecht, wat mij betreft. Niet alleen omdat deze gebouwtjes een belangrijke functie bekleden – ze zetten elektrische hoogspanning om naar laagspanning – maar ook omdat hun verschijningen een stuk meer te bieden hebben dan je misschien denkt.
Het transformatorhuisje – of elektriekbak, zoals ze in Vlaanderen worden genoemd – heeft een rijke voorgeschiedenis, met een hoop architecturale pareltjes tot gevolg. Ik zal je vertellen welke.
Videos by VICE
Een vroege variant op het transformatorhuisje is de transformatorzuil, een gietijzeren zuil uit de negentiende eeuw die je nog altijd op iedere Amsterdamse straathoek kunt vinden. De meeste voorbijgangers denken vooral dat ze bedoeld zijn als extravagante reclamezuil, maar er zit dus ook gewoon een elektriciteitskast in. Tegenwoordig worden ze beschermd als monument, of in een kunstig jasje gestoken. Ze staan ook wel bekend als peperbussen, de gelijkenis is nogal voor de hand liggend.
Hoewel de meeste peperbussen er nog altijd gewoon staan, werden ze in de jaren twintig al een beetje passé. De zuil transformeerde naar een kubushuis, en dat had zowel technische als esthetische redenen. Amsterdam had behoefte aan verdeelcentra met grotere capaciteit, maar die moesten tegelijkertijd wel bij het straatbeeld passen. Het was de tijd van de Amsterdamse School, een glorietijd voor de Amsterdamse architectuur. Meer dan pure functionaliteit alleen, stond esthetische eenheid in het straatbeeld hoog in het vaandel.
Een doorsnee transformatorhuisje was gewoon een nietszeggend stevig bakstenen gebouw zonder ramen, met een zware stalen toegangsdeur. Om dat ontwerp wat speelser te maken, nam men de gedurfde maatregel om de bekleding te laten variëren tussen natuursteen, baksteen, hout of tegeltjes, en ook de dakvorm kreeg verschillende gedaantes. Het ene huisje had een plat dak, het ander een vierkant torentje, een leien schilddak of zelfs een rieten dak.
Als je bedenkt dat dat rieten dak boven een hoogspanningsnet hangt, kun je je wel voorstellen wat voor vlammende architectuur dit oplevert. Niet dat er daardoor nou elke dag een transformatorhuisje afbrandt, maar af en toe wel. Toevallig laatst nog in Amsterdam-Noord.
Het boeiende aan deze gebouwtjes is dat ze vaak door voorname architecten ontworpen werden, zoals Abel Kok en Siebe Jan Bouma. Ze reflecteren de tijdsgeest waarin ze werden gebouwd, zoals dus de Amsterdamse School. Sommige exemplaren uit die tijd zijn nu rijks- of gemeentelijk monument.
Ook in Gelderland en Groningen staan enkele verborgen schoonheden.
Toen na de Tweede Wereldoorlog aan de wederopbouw van Nederland werd begonnen, moesten deze esthetisch verantwoorde transformatorhuisjes helaas plaats maken voor geprefabriceerde, betonnen omkastingen. De inzet van transformatorhuisjes werd beperkt, omdat ze als visuele vervuiling werden gezien. Sindsdien zijn de huisjes steeds compacter en meer gestandaardiseerd geworden.
Dat klinkt misschien wat saai, maar tegenwoordig zijn er veel straatkunstenaars die deze elektriekbakken als canvas gebruiken. Waardoor het ene transformatorhuisje nog altijd zeker het andere niet is.