Tech

Waarom is het zo moeilijk te bepalen welke voeding kankerverwekkend is?

Goed nieuws voor koffieverslaafden. Het dagelijkse kopje koffie veroorzaakt geen kanker, volgens de World Health Organization (WHO). Of nou ja, in sommige gevallen misschien wel, maar over het algemeen niet. Het kan zelfs een paar gezondheidsproblemen tegengaan. Denken we, misschien.

Woensdag maakte het kankeronderzoeksteam – Internationale Commissie voor Kankeronderzoek – bekend dat het koffie van de lijst met kankerverwekkende voedingsproducten had geschrapt, waar het sinds 1991 op stond. Aan de andere kant maakten ze ook bekend dat ze “hete dranken” aan de lijst gingen toevoegen. Een hete drank, geclassificeerd als boven de 65 graden Celsius, zou waarschijnlijk kankerverwekkend kunnen zijn vanwege een gevonden link met slokdarmkanker. Een voormalig werknemer van Starbucks claimde dat de acceptabele temperatuur voor koffie 63 tot 74 graden celsius was, en zelfs de koffie op mijn kantoor had een temperatuur van 71 graden celsius. Moeten we dus allemaal overstappen op ijskoffie?

Videos by VICE

“Dit soort gedraai met voedingsinformatie komt omdat het heel moeilijk is om goed onderzoek te doen naar de gevolgen van voeding,” zei Timothy Caulfield, professor aan de rechtsfaculteit van volksgezondheid in Alberta, Canada, voorzitter in de commissie voor gezondheidswet en -beleid en auteur van verschillende boeken over voeding.

Het lijkt dat studies met koffie – net zoals studies met wijn, chocola en al onze andere favoriete consumpties – om de dag worden gepubliceerd en elkaar allemaal tegenspreken. Waarom is het zo moeilijk om een alomvattende conclusie te trekken als het gaat om voeding?

“Mensen zijn ontzettend complexe organismen die in een ontzettend gecompliceerde omgeving leven. We maken allerlei verschillende keuzes op een dag die te maken hebben met onze gezondheid, ook al zijn we van sommige niet eens bewust,” vertelde Caulfield mij. “Daarom is het moeilijk om het effect van een bepaald component, of een bepaald soort voedsel, te bepalen. Er spelen heel veel variabelen mee.”

Caulfield zegt dat een deel van het probleem ligt bij de opbouw van veel studies. Hij zegt dat de meeste studies observationeel zijn, en geen gerandomiseerd onderzoek met controlegroep. Het laatste is de gouden standaard voor klinische studies. Resultaten van een observationele studie zijn correlatief, maar kunnen geen oorzaak-gevolgrelatie geven. Hij vertelde dat dit niet betekent dat observationele studies nutteloos zijn. Wanneer een groot aantal studies allemaal vergelijkbare resultaten verkrijgen, geeft dit goede aanwijzingen van een effect. Tegelijk is het zo wel lastig om uit een individuele studie iets concreets te concluderen.

Een gerandomiseerde studie met controlegroep voor onderzoek naar voeding is heel moeilijk en heel duur, omdat je exact moet bijhouden wat iemand eet. Ideaal gezien zou iemand er ook niet van op de hoogte moeten zijn dat alles wordt bijgehouden. Dit is veel lastiger dan het testen van, ik zeg maar wat, een nieuw soort medicatie. Mensen eten namelijk sowieso dagelijks, maar slikken normaalgesproken niet dagelijks medicijnen. Er bestaat ook nog het risico van een bias in voedingsstudies vanwege financiering van voedselbedrijven. Deze studies worden vaak overmatig gerepresenteerd in de media omdat, anders dan bij medicatie, voeding ons allemaal aangaat.

Het geode nieuws, zei Caulfield, is dat we ons niet al te veel zorgen moeten maken over de nieuwe toevoeging van hete dranken aan de lijst.

“Veel van de toename in risico is alleen meetbaar wanneer je kijkt naar heel grote populaties en is op individueel niveau niet echt zichtbaar,” zei Caulfield. “Waar het echt om gaat is een gezonde leefstijl. De precieze details maken voor mensen niet uit, maar het grote plaatje is: veel fruit en groente, zo min mogelijk junk food, veel lichaamsbeweging en niet roken. Dat is waar de mensen op moeten letten.”