Wat er gebeurt als je zelfmoord probeert te plegen terwijl je al ter dood bent veroordeeld

Terwijl ik op mijn bed zat, hoorde ik een paar mannen “MAN DOWN!” roepen — onze code dat er een bewaker het cellenblok binnen is gekomen.

Ik spitste mijn oren: een deur werd dicht geramd en er klonken onverstaanbare gesprekken, gevloek, en iemand die schreeuwde “Ik snap niet waarom je ons allemaal moet straffen voor wat één man gedaan heeft!”

Videos by VICE

Ik stond op en liep naar mijn deur.

Mijn cel is in de hoek van de L-vormige afdeling voor ter dood veroordeelden. Toen ik naar buiten stapte kon ik de hele recreatiekamer overzien, waar een bewaker in zwart uniform in het midden van de rode ruimte stond. Ze leunde tegen onze rode trapleuning aan, terwijl ze aan mannen in rode overalls uitlegde waarom ze de bezemkast, die ook rood was, had afgesloten.

Toen liep ze naar de uitgang van onze afdeling.

De gevangenen die het nieuws rechtstreeks van de bewaker hadden gehoord gingen rond over de afdeling om de rest in te lichten. Een gespierde witte kerel van in de vijftig, die een te klein grijs t-shirt en zwarte nylon shorts (onze informele outfit) aan had — en die ervan genoot slecht nieuws te brengen — strompelde naar me toe. Op zijn gezicht stond een gespeeld ernstige uitdrukking.

“Nou, het ziet ernaar uit dat we kraan in de bezemkast niet meer voor warm water kunnen gebruiken — sommige kerels hier overleven het echt niet zonder warm water,” zei hij, terwijl hij naar een reactie viste.

Ik legde mijn armen over de reling en hield mijn hoofd schuin. Ik probeerde onverschilligheid uit te stralen en zei niets. De aanwezigheid van deze man irriteerde me.

“Ja,” vervolgde hij, “nu moeten we onze eigen wastafels gaan gebruiken, en die worden niet zo heet…”

“Wat is er nou gebeurd dan?” onderbrak ik hem. Ik wist wat ons te wachten stond als we geen toegang hadden tot de kast.

Hij grijnsde. “Ik bedoel, begrijp me niet verkeerd, ik snap waarom iemand de stekker eruit zou willen trekken, maar waarom moet het voor ons allemaal moeilijker gemaakt worden? Dat is ongelofelijk egoïstisch man. Toch? In ieder geval, ze zei vandaag dat die kerel op de eerste verdieping, die kleine gast met die onverzorgde baard? Ze zei dat hij zelfmoord heeft gepleegd…”

“Wat? Hij is dood?”

“Nou, nee wacht, dat is niet PRECIES wat ze zei. Ze zei dat hij zichzelf had opgehangen in de kast.”

“Is hij dood of niet?”

“Ik weet het niet, ik betwijfel het. Nu moeten we een andere plek vinden voor ons hete…”

Ik wachtte niet op een antwoord. Ik ging terug naar mijn cel, hing het privacylaken over mijn deuropening en plofte neer op mijn bed, kwaad op deze gast, maar ook op het gevangenisbestuur.

De beslissing om ons uit de kast te weren leek niet bepaald doordacht, wat typisch is voor het bestuur hier. Hoe verwacht je daarmee een man die zelfmoord wil plegen te stoppen? Vroeg of laat vindt hij toch wel een manier.

De volgende ochtend, toen ik onderweg was naar het ontbijt, zag ik vier of vijf mannen rondom het kantoor van de bewakers staan om te vragen of hij het zou overleven. De bewaker zei dat ze rustig aan moesten doen, dat hij het overleefd had, maar dat hij naar de psychiatrische afdeling gestuurd zou worden. Iemand zuchtte, en de mannen liepen samen hoofdschuddend richting het ontbijt.

Ik ging kapot van de stress, en ik was niet de enige.

De daaropvolgende weken ontstonden er overal ruzies om niks. Tijdens de recreatieperiode waren we agressiever tijdens onze basketbal- en volleybalpotjes, die er altijd al om bekend stonden ruig te zijn. Er was een piek in sportgerelateerde verwondingen: verdraaide knieën, verzwikte enkels, gekneusde ruggenwervels, verrekte schouderbanden. 

We sportten tot we volledig uitgeput waren. We werden midden in de nacht wakker om push-ups, sit-ups en squats te doen. Boze gezichten liepen heen en weer over de afdeling of trokken buiten sprintjes — alles om het monster uit onze gedachten te houden.

De zelfmoordpoging had ons herinnerd aan de angst. Mensen verzonken in hun gedachten, staarden lusteloos voor zich uit. Gesprekken dreven af.

Op een nacht zat ik op mijn bed en deed ik mijn ogen dicht. Iemands woorden echoden door mijn hoofd: ik snap waarom iemand de stekker eruit zou willen trekken, maar waarom moet het voor ons allemaal moeilijker gemaakt worden?

Een deel van me was het daar mee eens, omdat we hier zo hecht met elkaar verbonden zijn dat je elkaar wat verschuldigd bent. Maar goed, dit was een man in duistere gedachten die liever eerder doodging, dan dat hij later geëxecuteerd werd.

Het had mij jaren gekost om mijn eigen terdoodveroordeling te accepteren, het idee dat ik op een dag geëxecuteerd zou worden. Het bracht suïcidale gedachten in me naar boven, alsof ze vast werden geniet aan mijn arrestatiebevel. Mijn dood was acceptabel verklaard door een rechtbank.

Zelfs voor mijn proces had ik al een zelfmoordpoging gedaan, door mijn eigen keel door te snijden. Toen ik dat had overleefd en naar de gevangenis ging waren de suïcidale gedachten er nog steeds. Maar het risico om weer te falen was groot — er is geen makkelijke manier om zelfmoord te plegen op death row.

Nog steeds bladerde ik jarenlang minstens één keer per dag mijn zelfmoordcatalogus door. Ik haalde kracht uit deze wetenschap, als een man met een machtig geheim, die bliksem in zijn broekzak verborg.

Maar opeens, terwijl ik op mijn bed zat, realiseerde ik me dat ik me de laatste keer dat ik serieus aan zelfmoord had gedacht niet eens meer kon herinneren. Het was minstens een jaar geleden. Na duizenden en duizenden dagen, routineuze dagen, van zelfmoord overwegen, was het gestopt. Waarom?

Onze afdeling is uniek binnen het gevangenissysteem: mannen komen en gaan niet vaak. We leven decennialang schouder aan schouder met elkaar. Wanneer een van ons doodgaat is dat alsof we een tand, een vinger of een arm kwijtraken.

Ik moest leren om te zorgen en om verzorgd te worden. En ik wilde datzelfde voor die arme kerel een paar verdiepingen hoger. Maar wat kon ik doen, vroeg ik me af.

Kort nadat hij terugkwam van de psychatrie-afdeling, zag ik die man door de ramen van plexiglas die onze eetzalen van elkaar scheidden. Hij zat in elkaar gezakt tegen een muur terwijl alle anderen in groepen van twee of vier aan de stalen tafels zaten. Hij zag er leeg uit; zijn ogen waren op de vloer gericht. Zijn houding straalde schaamte, isolatie en verslagenheid uit.

Aangezien hij op de tweede verdieping zat, was het onwaarschijnlijk dat ik een lang gesprek met hem kon voeren – ik zat op de begane grond. Dus ik stuurde hem een briefje, waarin ik zei: “Ik zie je, en ik leef met je mee. Maar ik weet niet wat ik verder kan doen. Weet in ieder geval dat ik je niet veroordeel. Sterker nog, ik zie mezelf als ik naar jou kijk. Ik zie je niet als zwak of instabiel, alleen als menselijk.”

Deze man en ik kennen elkaar niet, we weten alleen van elkaars bestaan af. We hebben nooit een echt gesprek gehad. Soms komen we elkaar tegen in de gang, onderweg naar of op de terugweg van een afspraak, maaltijd of de recreatieruimte. We kunnen niet echt stoppen om met elkaar te praten, en wat zouden we tegen elkaar moeten zeggen? Maar onze ogen vinden elkaar altijd. Dat soort momenten zeggen alles: Je bent niet alleen.

Met een knikje van erkenning blijven we allebei voortploeteren.

George T. Wilkerson (35) zit op de afdeling voor terdoodveroordeelden in Central Prison in de Amerikaanse staat North Carolina. Hij werd in 2006 veroordeeld voor tweevoudige moord.