Laten we wel wezen: ‘Dismaland’ is een slechte woordgrap. Het is niet veel meer dan een teleurgestelde tweet die je de wereld in slingert als Space Mountain tegenvalt; een facebookstatus die je woest intypt met een veel te dure Disney-hotdog in je ene hand en een krijsend kind dat bang is voor Goofy aan de andere. Maar voor de hand liggende woordgrappen en beeldspraak zijn altijd onderdeel geweest van Banksy’s werkwijze sinds hij voor het eerst een rat op een viaduct stencilde. Zoenende politieagenten (hoera voor homorechten)! Een anarchist die een boeketje gooit in plaats van een molotovcocktail (hoera voor vrede)! Een robotarm die uit een pinautomaat komt en klein meisje aanvalt (geld is slecht)!
Dismaland is uiteraard meer dan een stencil. Het is deels een kermis en deels een kunstexpositie; een ode aan het verval van Engeland op een verlaten terrein in Weston-super-Mare (een badplaats in het zuidwesten van Engeland). Er staat een uitgebrand sprookjeskasteel, een politiebusje in een fontein met een glijbaan, en een spelletje waarbij je een aambeeld van een sokkel moet gooien met een pingpongballetje. In een tijd van wereldwijde onrust, de migrantencrisis en een groeiende kloof tussen arm en rijk is het niet moeilijk om te begrijpen waarom mensen massaal naar Dismaland trekken voor een portie maatschappijkritiek. Maar heeft Banksy nog wel iets te melden anno 2015?
Videos by VICE
Je realiseert je pas hoe willekeurig de doelwitten van Banksy zijn wanneer je ze op een rijtje zet. Walt Disney en het paardenvleesschandaal. Selfies en de politie. Miljonairs en slechte televisieprogramma’s. Het is een raar lijstje – een mix van dingen waar je vader een hekel aan heeft met een paar punten uit een anarchistisch manifest.
Weston-super-Mare is een badplaats die z’n beste tijd heeft gehad, en nu vooral een toevluchtsoord is voor bejaarden en gezinnen met jonge kinderen die geen geld of zin hebben om naar de Costa Brava of het Gardameer te vliegen. Langs de weg naar Dismaland stond de ene na de andere touringcar vol grijze koppies. Zij kwamen uiteraard niet voor de kunstdystopie, maar liepen de andere kant op, richting de pier en het strand.
Er waren twee rijen bij de ingang: één voor mensen die al een kaartje hadden, en de andere voor mensen zonder kaartje. De eerste rij was lang, maar de tweede leek eindeloos. Mensen zaten in strandstoelen uren te wachten om het gospel van Kardinaal Banksy tot zich te nemen.
Bij de ingang is er een nep-veiligheidscontrole, waarbij agressieve beveiligers je voor lul zetten en je “zonder enkele aanleiding” helemaal scannen met een metaaldetector. Het is een theaterperformance die vooral lollig bedoeld is. Het is niet bedoeld als een nabootsing van Guantanamo Bay of zo – je wordt niet gewaterboard met een liter Fanta. Een beveiliger beval me om mijn tas op de grond te zetten en weer op te pakken, voordat hij me “een slechte dag” wenste en me door liet lopen.
Eenmaal in het pretpark valt één ding gelijk op: de rijen. Overal staan mensen in de rij. Maar er zijn geen dranghekken of paaltjes, en geen pijlen op de grond die aangeven waar je moet staan, waardoor de rijen over het hele terrein kronkelen. Ik snap het punt wel: Engelse mensen houden ervan om in de rij te staan!
Aangezien ik net een uur in de rij had gestaan om binnen te komen, besloot ik om eerst een beetje rond te kijken.
Ik ging eerst maar een rondje in de draaimolen. In het midden van de draaimolen stond een figuur in een gaspak, omringd door pakken paardenlasagne. De pretparkmedewerkers doen allemaal even ongeïnteresseerd – een leuk grapje dat veel mensen niet snappen, zoals een vrouw die zichtbaar geërgerd was toen de bestuurder van de draaimolen alleen z’n schouders ophaalde nadat ze hem had gevraagd hoeveel rondjes de draaimolen draait.
Dat gezegd hebbende, het is allemaal wel erg voor de hand liggend en flauw. De paarden van de draaimolen zouden eindigen in de lasagne. Snap je? Ja Banksy, ik snap het al sinds 2013.
Er waren ook dingen in Dismaland die ik wel leuk vond. De expositie met het modeldorpje van Jimmy Cauty was vet. Maar andere dingen, zoals de bioscoop, voelden zelfingenomen en elitair in plaats van scherpzinnig. Hier zaten rijen families, grootouders en kleine kinderen op strandstoelen te kijken hoe op een groot scherm een vrouwengezicht langzaam verouderde, terwijl duistere Philip Glass-achtige muziek op de achtergrond galmde. Tuurlijk, misschien is dat het punt van Dismaland: om de zintuigen wakker te schudden, om het concept van mensen die relaxen in de zon tegenover verontrustende videokunst te zetten.
Maar dat werkt alleen als de kijkers ook snappen wat er aan de hand is. Als dat niet het geval is, is de installatie stompzinnig; twee dingen die naar elkaar staren in verwarring en wantrouwen, alsof je oma naar een livestream van Boiling Room kijkt.
Uit de luidsprekers in Dismaland klonk vooral tropische gitaarmuziek, die af en toe werd onderbroken door een klein kind dat dingen zei als: “Als jullie je een beetje gedroegen, zouden communisten niet bestaan.” Het voelde afgezaagd, en klonk als het soort grap dat een arrogante gymnasiast zou maken terwijl hij door pestkoppen in elkaar werd geslagen in de schoolkantine.
De grootste anticlimax van de dag was het vervallen sprookjeskasteel. Hier stond de langste rij voor, die over het hele terrein liep en soms dwars door andere rijen gingen of in twee takken opsplitste. Niet iedereen wist waar ze überhaupt voor in de rij stonden; sommigen waren gewoon instinctief achteraan gesloten.
In het kasteel was een green screen waar je op de foto kon, voordat je een zaal in werd geleid waar het pikdonker was, op de flitslichten van de ‘camera’s’ die her en der afgingen na. Die verlichtten een omgekieperde koets, omringd door paparazzi, waar Assepoester ondersteboven uithing. Dat was het. Moest het prinses Diana voorstellen? Ik weet het niet. Misschien. Ik weet ook niet of het me überhaupt een reet kan schelen.
De afgelopen twintig jaar is de persoonlijkheidscultus rond Banksy uitgegroeid tot een massafenomeen. Banksy is een antikapitalistische muurschilder, maar hij is ook een parodieaccount op Twitter die positieve boodschappen de wereld instuurt. Hij is een theoreticus in de ruimste zin van het woord, maar zijn ideeën worden geserveerd in makkelijk verteerbare brokken. Het is kunst die het goed doet op posters en bureaubladachtergronden; kunst die bedoeld is om te choqueren, maar waar niemand echt bezwaar tegen heeft.
We krijgen constant te horen dat deze onzichtbare graffitikunstenaar een genie is, maar welk bewijs zien we daarvoor behalve de alsmaar stijgende prijzen die op de kunstmarkt voor zijn werk worden betaald? Dismaland schreeuwt: ‘Wij zijn intelligent. Jij – hoewel je ook niet niet intelligent bent – zou best eens wat vaker een boek mogen lezen.’ Het is alsof Banksy tegen de bejaarden en gezinnen die naar Weston-super-Mare komen om van de zee en de zon te genieten zegt: ‘Tuurlijk, je kan een rondje lopen over de pier, maar je kan ook eens je ogen openen en iets leren over de moderne samenleving.’
Het heeft ook wel iets flauws en geniepigs om een plek opzettelijk kut en teleurstellend te maken, zodat als mensen het kut en teleurstellend vinden, ze kunnen zeggen dat het onderdeel was van de ervaring.
Dismaland voelt als een gemiste kans voor Banksy en zijn cohorten. Het is een roestig monument voor de gedateerde ergernissen van Banksy – lange wachtrijen, agressieve veiligheidschecks en een doorgeslagen celebritycultuur waren misschien controversiële onderwerpen in de jaren nul, maar voelen nu als makkelijke doelwitten die er nauwelijks meer toe doen. Zijn antikapitalisme en geschop tegen de gevestigde orde voelen geforceerd en volgens het boekje, en doen net zo gedateerd aan als de badplaats waar hij zijn klachtenpaleis heeft neergezet.
Ik ging in het reuzenrad en keek uit over het strand van Weston-super-Mare. Ik zag een groepje kinderen op ezeltjes over het strand rijden. Het was tijd om Dismaland te verlaten en de andere kant van Weston-super-Mare te zien.
Iedereen op het strand lachte en rende in het rond. Ik liep op de man af die de ezelritjes regelde en vroeg of ik ook een rondje mocht rijden. Alleen voor kinderen, zei hij, met een gewichtslimiet van 45 kilo.
Het leek erop dat ik nergens thuishoorde in Weston-super-Mare. Niet in het pretentieuze anti-pretpretpark, en niet op de rug van de heldhaftige ezeltjes. Ik draaide me om, en liep terug naar het treinstation.