‘Zwarte Lola’ was een exotische attractie op de Wallen voor witte mannen

In de zomer van 1950 was het druk en onaangenaam warm tussen de krappe muren van de Stoofsteeg op de Wallen in Amsterdam. Huismoeders schommelden voorbij met tassen vol boodschappen, kinderen renden gillend achter elkaar aan, en hoerenlopers stapten schichtig langs de muur, met hun hoofd voorovergebogen en hun hoed tot ver over hun ogen getrokken.

Dit is het beeld dat acteur Frank Wijdenbosch mij schetst als ik hem spreek over ‘Blaka Lola’, oftewel Nicolien Sant, de eerste Surinaamse prostituee op de Wallen. Wijdenbosch maakte in 2001 een theatervoorstelling over haar leven, en sprak daarvoor met iedereen die zich nog iets over Lola wist te herinneren. Op die manier kreeg hij een zo goed mogelijk beeld van de overleden sekswerker en haar omgeving.

Videos by VICE

In het midden van de steeg verzamelden zich in die tijd groepjes opgelaten jongens en mannen, voor een raam met half dichtgetrokken gordijnen. Er werd druk gespeculeerd over de prostituee en hoe ze eruit zou zien: met drie borsten en één been bijvoorbeeld. Maar als het gordijn eenmaal openging, zagen ze een statige zwarte vrouw die met een woedend gezicht en zwaaiende vuisten de jongens voor haar raam wegjoeg.

Afrikaanse prinses

In de jaren veertig was Nicolien de eerste zwarte prostituee in Amsterdam, en dat maakte haar een drukbezochte attractie. Vanuit het hele land kwamen er mensen voor haar raam staan om naar haar zwarte lichaam te kunnen staren. Voor witte mannen was ze een soort vleesgeworden exotische fantasie, haar lijf het object van fascinatie en speculatie. ‘Zwarte Lola’ of ‘Blaka Lola’ noemden ze haar.

Nicolien ging hier zakelijk mee om: ze vertelde iedereen dat ze eigenlijk een Afrikaanse prinses was, opgegroeid in een duister oerwoud vol mysterieuze dieren, waar alles even prachtig als gevaarlijk was.

Ze verdiende er goed aan, al durfden de meeste klanten pas bij haar naar binnen te stappen als het al donker was. Een zwarte vrouw was eindeloos interessant, maar niemand wilde daadwerkelijk met haar gezien worden. In het boek De Wallen in de Jaren ’60 herinnert een vrouw genaamd Sien zich dat haar broertjes voor alle prostituees boodschappen deden, behalve voor Nicolien – “want Zwarte Lola werd gepest”.

Slapen in een kolenhok

In werkelijkheid was Nicolien geen prinses uit Afrika. Ze werd geboren in Suriname, waar ze al op jonge leeftijd haar beide ouders verloor. In het gekoloniseerde Suriname van de jaren dertig kwamen zwarte weeskinderen vaak in handen van Nederlandse zendelingen terecht, die er vast van overtuigd waren dat een beroep als dienstbode zo’n beetje het hoogst haalbare was voor een donker kind. In kindertehuis Saron leerde Nicolien dus wel hoe ze moest stoffen en boenen, maar ze kreeg geen les in lezen of schrijven.

Op haar negentiende werd Nicolien door een rijke familie naar Amsterdam gehaald, om daar als dienstmeisje te werken en gasten te charmeren met haar uitheemse verschijning. Ze werd er niet goed behandeld: later vertelde ze dat ze bij dit eerste gezin in het kolenhok moest slapen. Nadat ze op straat werd gezet rolde ze van het ene vluchtige baantje in het andere, van verpleegster in het Lievenvrouwengasthuis tot exotische danseres in de nachtclub van zanger Max Wioski Sr.

Hongerwinter

Tijdens de oorlog wist ze een plekje op de Wallen te bemachtigen en begon ze aan een winstgevende carrière als sekswerker. Haar hazenlip zat haar daarbij niet in de weg, het maakte haar alleen maar nog bijzonderder. Ondanks de Duitse bezetting bleef ze genoeg verdienen aan haar stiekeme klanten om niet alleen zichzelf, maar ook de mensen om haar heen van voldoende eten te voorzien. Terwijl andere Amsterdammers het moesten doen met gestoofd huiskattenvlees en aardappelsoep zonder zout, kwamen Nicolien en haar naasten de hongerwinter zo redelijk goed door.

Na de Bevrijding nam de bedrijvigheid op de Wallen toe, en daarmee groeide Nicoliens reputatie. Ze bleef sekswerk verrichten, maar ontwikkelde zich daarnaast als vastgoedondernemer. Ze verhuurde kamers aan andere prostituees en kocht de bar Babeloe aan het Rembrandtplein. Haar vriendjes waren altijd witte mannen, en in 1961 trouwde ze met een kroegbaas genaamd Anton Geesink (de oom van judolegende Anton Geesink). Al deze tijd stond ze bekend als bijzonder vrijgevig, ze kon heel goed koken en iedereen was welkom aan haar eettafel. Ze droeg prachtige sieraden, en kocht een papegaai die haar stem met een huiveringwekkende precisie na kon doen.

Kwartjeshoer

Uiteindelijk ging die vrijgevigheid tegen haar werken. Na de dood van haar echtgenoot verslechterde haar gezondheid, ze leed aan diabetes en begon te dementeren. Langzaam maar zeker begonnen mensen bezit aan haar te ontfutselen – omdat ze niet kon lezen, was het niet zo moeilijk om haar met contracten voor de gek te houden. Ze dwaalde rond over straat in ongewassen kleren, als eenzame ‘kwartjeshoer’ die behalve haar papegaai niemand meer had. Ze sleet haar laatste jaren in verzorgingshuis Albertine in Suriname, waar ze de verpleegsters uitschold, een been en haar gebit kwijtraakte. Ze is daar begraven zonder grafsteen.

Het leven van Nicolien Geesink-Sant was als een soort tragische cirkel: ze begon haar leven zonder uitzichten in een slecht gerund tehuis, en aan het eind van haar leven kwam ze weer in zo’n tehuis terecht. En zoals zoveel marginale figuren verdween ze arm en geruisloos uit de geschiedenis.

Frank Wijdenbosch vertelde me dat hij lang op zoek is geweest naar iets tastbaars van Nicolien, al was het maar een armbandje of een theedoek, “maar alles is verdwenen.”

Oorlogsheld

Aan de andere kant is het verbazingwekkend hoeveel ze voor elkaar heeft gekregen. Ze kwam zonder geld, connecties of opleiding terecht in Nederland, waar ze als een soort levend stuk curiosa werd behandeld. Ze heeft nooit leren lezen of schrijven – naar verluidt kon ze zelfs de loten die ze kocht niet zelf ontcijferen, waardoor haar drinkgrage echtgenoot er steevast met haar prijzengeld vandoor ging.

Ze gebruikte de koloniale machtsverhoudingen die haar leven van jongs af aan bepaalden zo goed als het kon in haar voordeel, en daarin was ze slim en nietsontziend. Wijdenbosch zei daarover: “Als ze als witte man geboren was, dan was ze waarschijnlijk een oorlogsheld geweest.”

Dit artikel is geschreven met dank aan Frank Wijdenbosch, het Digitaal Vrouwenlexicon en Ons Amsterdam