FYI.

This story is over 5 years old.

Stuff

Ik hing een week met Syrische islamisten

Ze waren niet de hondsdolle maniakken met Kalasjnikovs die ik verwachtte.

Ze waren niet de hondsdolle maniakken met Kalasjnikovs die ik verwachtte.

Zoals elke ochtend wekt Amir me ook vandaag met de vraag of ik samen met hem wil sterven. “Ik kan je meenemen naar Damascus, maar we zullen het niet overleven. We zullen samen naar Allah gaan, jij en ik, als martelaars,” zegt hij met een grijns op zijn gezicht, alsof we vandaag, of welke dag dan ook, niets beters te doen hebben dan het loodje leggen.

Advertentie

“Vergeet het, Amir,” zeg ik, “Ik ben niet in de stemming om dood te gaan.” Gisteren hebben we voetbal gekeken, Dortmund tegen Malaga. Ik schudde mijn hoofd terwijl ik opsta. “Niet vandaag!”

Vroeger of later wil ik Damascus bezoeken, maar wel levend. Amir is 22 en haat wachten. Hij verzint altijd dingen om te doen. “Ik wil je iets laten zien!” zegt hij, terwijl hij letterlijk staat te trappelen. “Sta op! Sta op!” Een uitje? Waarom niet? Anders zit ik toch alleen maar de hele dag op een vies matras voor me uit te staren.

Het is een kille ochtend in april, maar de zon schijnt en de fruitbomen zijn schitterend aan het bloeien. Ik vergeet bijna dat er al twee jaar een burgeroorlog bezig is. Er zijn al 80.000 mensen dood. En het einde is nog niet in zicht.

Amir duwt nog een paar extra kogels in het magazijn van zijn AK-47 en springt dan in de auto. We rijden op een weg van puin de berg op. We klimmen hoger en hoger, en belanden boven de boomgrens. Er is geen bosje of struik te bekennen, er waait alleen een ijzige wind die langs kale helling schuurt. “Kijk, daarbeneden. Dat is het vliegveld van Damascus. Dat gaan we binnenkort veroveren,” zegt Amir, terwijl hij met zijn arm naar de mist in het zuiden wijst. Ik doe mijn best, maar ik zie niet waar hij het over heeft.

Op dat moment doemt er een helikopter op boven onze hoofden.

Ik zit al een week lang vast in Horsh Arab, een klein dorpje dat 32 kilometer boven Damascus ligt. Het is omgeven door velden, boomgaarden en bergen, en het ziet er uit als een ansichtkaart. Ik deel een eenpersoonswoning met vijf islamisten van het Vrije Syrische Leger. Drie van de mannen heten Muhammad. Dat is fijn, want ik ben slecht met namen. Dan is er nog Amir, die me rondrijdt en voor me vertaalt en denkt dat de burgeroorlog een computerspel is, en Abu Ahmad, een priester die de Koran uit zijn hoofd kent en me constant probeert te bekeren. Ze zijn allemaal veteranen, en hebben in Homs, Qusair en Hama gevochten.

Advertentie

Ze zijn nog geen 25 jaar oud maar hebben wel dikke, volgroeide baarden. Het zijn aardige jongens, niet die zeurende, intolerante extremisten die ik eigenlijk verwachtte. Ze keuren alcohol, drugs, disco’s en seks voor het huwelijk natuurlijk wel af. En omdat ze allemaal nog niet getrouwd zijn, gaan ze gefrustreerd en onbevlekt door het leven. Misschien strelen ze hun geweren daarom zo liefdevol.

De media spreekt in hun verslaggeving over Syrië vaak over “de rebellen”, maar er is niet echt één beweging die je “de rebellen” kunt noemen. Het verzet bestaat uit veel verschillende groeperingen met conflicterende belangen en forse meningsverschillen. De strijders zijn onder anderen anti-islamisten, studenten, advocaten, dokters, overlopers van het Syrische leger en boerenjongens. Jihadistische bewegingen zoals het Al-Nusra Front en Ahrar al-Sham nemen steeds vaker het voortouw in de Syrische burgeroorlog, en zijn vaak direct of indirect geïnspireerd door al-Qaeda. Ze hebben maar één ding gemeen: ze willen het regime van Bashar al-Assad omver werpen. Maar de meningen over hoe ze dat willen doen en wat ze erna gaan doen verschillen nogal. Vrije verkiezingen en een islamitische democratie, zoals in Turkije? Een islamistisch kalifaat met een grondwet naar de letter van de Koran? Het kan beide kanten opgaan.

Ik ben hier gekomen via landweggetjes naar de grens tussen Libanon en Syrië, waar ik door mijn contacten illegaal Syrië in gesmokkeld werd. Ik wilde naar de buitenwijken van Damascus – het epicentrum van de burgeroorlog, waar de rebellen een loopgravenoorlog tegen het Syrische leger vechten. Toen ik aankwam in Syrië was het leger de rebellen steeds verder in het nauw aan het drijven. Ze bombardeerden de nederzettingen van de rebellen onophoudelijk en blokkeerden elke weg met mobiele controleposten. De rebellen waren dagenlang afgesneden van versterkingen, goederen en de mogelijkheid om te vluchten.

Advertentie

Een eenheid van islamitische rebellen wilden me wel helpen met mijn reis naar Damascus, “insha’Allah”. Ik stelde me hondsdolle maniakken met Kalasjnikovs voor, maar vooruit, waarom niet.

“Ben je moslim?” vroeg een van de Muhammads me toen ik ze voor het eerst ontmoette, terwijl hij me strak aankeek. Voor een gelovige moslim is er maar één ding erger dan God op de verkeerde manier dienen: helemaal niet geloven. Helaas ben ik atheïst. Ik schud mijn hoofd. “Christelijk?” Ik schud opnieuw mijn hoofd. Muhammad tobt en friemelt aan zijn baard. Met zijn ogen tot streepjes gereduceerd komt hij steeds dichterbij en kan ik zijn adem op mijn gezicht voelen. “Ben je een Jood?”

Mijn adamsappel trilt en met veel moeite zeg ik: “Geen geloof. Geen God.”

Opeens spert iedereen zijn ogen open. “Al-hamdu li-lah!” roepen ze, terwijl ze meteen luidruchtig een discussie aangaan die klinkt alsof ze niet weten welke vorm van doodstraf het meest toepasselijk voor mijn situatie is. Ik loop naar de deuropening en steek een sigaret op om te kalmeren.

Op een gegeven moment komt Amir naast me staan, terwijl hij stilletjes rookringen de hemel instuurt. Mijn handen trillen een beetje. In de kamer wordt de discussie steeds luidruchtiger. Nadat hij mijn bezorgde blik ziet, vertaalt Amir eindelijk wat ze zeggen. “Ze discussiëren over of je kip of lam zou willen eten vanavond.”

Ik vraag aan Amir wanneer hij me naar Damascus brengt, “Bukara, insha'Allah,” antwoordt hij. Morgen, als God het wil. Maar dat zei hij gisteren ook, en de dag voor gisteren, en de dag daarvoor. De wegen en paden die de rebellen gebruiken worden nog steeds gecontroleerd door het leger. Er vinden overal gevechten plaats. Er zijn bombardementen en controleposten. Het is zelfmoord om nu naar Damascus te gaan. “Ik breng je met alle plezier naar Damascus,” biedt Amir aan. “Maar dan zullen we samen sterven.”

Advertentie

Dus zit ik nog steeds met vijf mannen in een kleine ruimte opgesloten, en kijk ik toe terwijl ze bidden en hun geweren strelen. Er is geen warm water en hoogstens twee uur per dag elektriciteit. Maar dat is eigenlijk geen probleem, want mijn islamistische vrienden verzorgen me goed. Ze koken twee keer per dag een warme maaltijd en ik mag hun geliefde geweren lenen om te oefenen met schieten. De rest van de tijd probeert Abu Ahmad, de priester, me te bekeren. De klok tikt langzaam verder.

Een groep strijders loopt langs, op weg naar een gezamenlijke gebedsdienst. Een andere groep komt gesmokkelde wapens en munitie uit Libanon afleveren. Op een gegeven moment zie ik een man met een kruiwagen lopen, die een enorme satellietschotel vervoert. Het ding wordt ceremonieel geïnstalleerd op het dak van een huisje. Het is fijn dat het er staat, want nu hebben we internet. Maar de schotel glimt in de zon, waardoor overvliegende Syrische helikopters en straaljagers het gemakkelijk als doelwit kunnen zien. Het lijkt Amir, de Muhammads and Abu Ahmad niet echt te boeien. Facebook en Skype zijn welkome afleidingen in een leven gevuld met gebed en het strelen van wapens.

Gek genoeg vindt elke bezoeker van het dorp het nodig om te vertellen over hun griezelige fascinatie met Adolf Hitler, zodra ze erachter komen dat ik uit Duitsland kom. “Adolf Hitler, sterke man, erg goede man. Ah, Duitsland! Adolf Hitler. Vind jij Adolf Hitler leuk?”

Advertentie

Ik probeer ze op andere gedachten te brengen. Nee, nee, Hitler was een slechte man. Heel slecht. Jammer genoeg spreek ik geen Arabisch en zijn mijn pogingen tevergeefs. Het werkt beter als ik Hitler vergelijk met Assad, maar ook dat heeft geen langdurig effect. “Hitler niet goed?” vragen ze dan, onmiskenbaar beteuterd.

In de avonden dat we geen elektriciteit hebben zitten we naast de gloeiende kachel, terwijl we zoete thee drinken en discussiëren over de toekomst van Syrië. Eén vraag hoor ik vaak sinds ik in Syrië ben: waarom helpt niemand ons? Waarom kijkt de wereld toe terwijl er massa’s mensen vermoord worden? Pas na mijn vertrek uit Syrië – toen het bekend werd dat er gifgasaanvallen waren gepleegd, en de VN zich begon te bemoeien met de situatie – begint het Westen te dreigen met een militaire interventie.

Misschien heeft het te maken met het negatieve imago dat de rebellen hebben sinds de extremisten zich hebben gemengd in de strijd, vertel ik ze dan. Buitenlanders vechten voor een wereld zonder grijze gebieden, een wereld die opgedeeld is in “halal” en “haram”, toegestaan en verboden, vriend en vijand, paradijs en hel. Radicale islamisten komen uit Saoedi-Arabië, Egypte of Qatar om hun heilige oorlogen in Syrië voort te zetten. Veel van hen hebben zich verenigd onder het vaandel van het al-Nusra Front, dat te vergelijken is met de Iraakse tak van al-Qaeda. “Nusra” betekent redding en steun, maar de strijders van het front minachten iedereen die de Koran niet hetzelfde interpreteren.

Advertentie

De realiteit is somber. Syrië is een pion in het schaakspel dat gespeeld word door de landen met meer macht. Het is een indirecte oorlog met Rusland, China, Iran en Hezbollah aan de ene kant, en de VS, Europa, Qatar en Turkije aan de andere kant. Het machtsvacuüm dat daardoor is ontstaan wordt gevuld door radicalen. Aleppo, Idib en Raqqa zijn niet meer in handen van seculiere rebellen, maar worden bezet door radicale islamisten. In de bevrijde delen in het noorden zorgen Jabhat al-Nusra en Ahrar al-Sham dat de bevolking eten, medicijnen, dekens en brandstof hebben. Maar ze dringen daarbij natuurlijk ook hun geloof op, dat iedereen ­– of ze dat nou willen of niet – moet accepteren. In Aleppo werd er in juni een vijftienjarigejarige jongen op straat vermoord voor de ogen van zijn ouders, omdat hij volgens de buitenlandse extremisten de profeet beledigde. Het is moeilijk om te bepalen wie de goede en de slechte mensen zijn in deze oorlog. President Assad krijgt hulp van Iran en de Libanese Hezbollah, en de extremisten worden door Qatar en islamitische goeden doelen gesteund. De enige rebellen die geen steun krijgen zijn diegenen die twee jaar geleden de revolutie zijn gestart, om democratie, gelijkheid en mensenrechten te verwerven.

“Ja, we zijn islamisten, want we geloven in de politieke islam. Maar we keuren de versie van de extremisten af. Zij zijn gek,” zegt Abu Ahmad. Na een korte stilte voegt hij toe, “maar dat zijn natuurlijk wel de enigen die ons helpen.” Iedereen om hem heen knikt. “Ik wil een Syrië waar iedereen in vrede samenleeft,” zegt Amir. “En we willen niet dat een andere dictator Assad vervangt. Daarvoor zijn we de revolutie niet begonnen.”

Advertentie

Het uitzicht op de controlepost, net voordat de helikopter verschijnt.

De volgende ochtend neemt Amir me mee de berg op, en dan verschijnt de helikopter boven onze hoofden. Ik probeer stil te blijven staan, zodat ik zo min mogelijk aandacht trek. Luchtaanvallen en bombardementen komen vaak voor in Syrië. Het lijkt erop alsof de piloot een verkenningsmissie aan het vliegen is. Hij vliegt laag en houdt ons in de gaten. We kunnen ons nergens verstoppen, maar dat lijkt Amir en Muhammad niets uit te maken. Ze springen in het rond en richten hun geweren op de helikopter. Terwijl de helikopter wegvliegt schreeuwen ze dat Assad een ezel is.

“Kappen daarmee!” zeg ik zeer geïrriteerd, terwijl ik mijn kogelvrije vest aantrek.

“Ben je bang Sahafi?” vraagt Amir.

“Ja, natuurlijk,” zeg ik.

“Dat hoeft niet. God beschermt je, en anders gaan we samen als martelaars naar het paradijs.”

Ik herinner hem eraan dat ik geen moslim ben, en dat mijn paradijs zich hier op aarde bevindt.

Amir erkent mijn recht op een eigen mening, en we rijden terug naar Horsh Arab. Hij wil vrienden bezoeken, maar op het moment dat we in de voortuin koffie aan het drinken zijn slaat de eerste mortier in. De bom vliegt fluitend door de lucht, en landt vlakbij ons. Dan volgt er nog een, en nog een. In paniek mors ik koffie op mijn broek. Amirs bereidheid om naar de hemel te gaan wordt met elke inslag kleiner. “Allah!” schreeuwt hij, terwijl we een kapperszaak in vluchten. We persen ons met drie man in een klein wc-hokje, terwijl buiten de wereld lijkt te eindigen.

De explosies komen steeds dichterbij en de tussenpozen worden steeds kleiner. Een mortier slaat in op het huis naast ons. Stenen, scherven en flarden rook komen de deuropening binnen. We kuchen, houden elkaar vast om in balans te blijven en huiveren bij elke ontploffing. De muren van de kapperszaak trillen, en mijn knieën ook. Ik denk rare dingen. Moet ik blijven of weggaan? Slaat onweer nooit twee keer op dezelfde plek in? Is dit de veiligste plek om te zijn of volgen er nog meer bommen?

Opeens is het stil. Amir grijpt me vast en sleurt me de auto in. Het is tijd om weg te gaan. We rijden hard de stad uit, en horen achter ons dat Horsh Arab opnieuw gebombardeerd wordt door het Syrische leger. We schuilen in een klein hutje in een veld, buiten de stad. Wonder boven wonder is er niemand gewond geraakt of gedood. “Al-hamdu li-lah,” zegt Amir, waarmee hij een gebed richting hemel stuurt.

Twee dagen later geef ik mijn missie om Damascus binnen te komen op. Er gaan geruchten dat Hezbollah strijders uit Libanon naar Syrië stuurt, en dat er meer wegversperringen zijn. Als ik langer wacht, kan mijn vluchtroute geblokkeerd worden. Ik ga weg.