Mijn laatste reis naar Ghana, het land waar mijn moeder geboren werd, was geen leuke ervaring. Ik was er elf jaar niet geweest, en ik hoopte dat ik me meteen thuis zou voelen in het land waar de helft van mijn roots liggen. Maar die hoop vervloog eigenlijk al op het moment dat ik in Accra aankwam en door het autoraam bedelende kinderen zag. Ik vond het zielig. Volgens mijn moeder zaten er op die bewuste straat altijd kinderen die hun ouders en dak verloren hadden, dat was nu eenmaal zoals het was.
Advertentie
Door die ervaring lukte het me niet om een andere kant van Ghana te zien. Ik voelde geen verbondenheid met het land van mijn moeder – het was eerder vervreemdend om er te zijn. Ik vroeg me af hoe andere mensen zo’n reis naar het land van hun familie ervaren: of zij zich er wel meteen thuis voelen, of net als ik een afstand ervaren, of iets daartussenin. Daarom sprak ik met vijf mensen met een migratieachtergrond die het afgelopen jaar naar het land van hun geboorte of van hun ouders gingen.
Sohna Sumbunu (20), Gambia
Advertentie
Gambia staat dichtbij me, maar is tegelijk ver weg. Een paar weken terug had ik een gesprek met mijn halfzusje, we hadden het over Europa en op een gegeven moment zei ze: “No offence, but white people…” In die vijf woorden ligt zoveel afstand: in haar ogen ben ik wit. Als ik op straat loop roepen kinderen Tubab!, wat zoiets betekent als ‘witte’. Net als in Nederland word ik ook daar herinnerd aan mijn huidskleur en aan mijn voorkomen. Ik word herinnerd aan het feit dat ik anders ben.Voor de vakantie had ik het idee dat ik mijn familie daar niet zo goed kende, omdat ik ze zo weinig gezien had – los van mijn vader dan. Natuurlijk, ik wist hoe mijn halfzusjes eruit zagen en kende hun namen. Maar als je elkaar amper ziet, ken je elkaar toch vooral van foto’s. Daarom was deze vakantie zo’n eyeopener. Ik heb door deze tien dagen van intensief contact gezien hoe ze lachen, hoe ze boos worden en hoe ze huilen. Ik weet nu veel beter wie mijn halfzusjes zijn.
Fatma Bulaz (36), Turkije, Oost-Anatolië
Mijn ouders zijn geboren in Iğdır, een provincie in het uiterste oosten van Turkije, en een groot deel van mijn familie woont daar nog steeds. Lang geleden woonden daar naast Turken en Koerden ook veel Armeniërs.Toen we Tuzluca, een stadje in de provincie Iğdır, binnenreden werden we op een bord welkom geheten in het Engels, Turks en Koerdisch. Tot een paar jaar terug had er ook het Armeense woord voor welkom gestaan. In Kars zagen we een moskee, die vroeger dienst deed als kerk. Ook staat er in Iğdır een monument voor een genocide, maar niet de Armeense Genocide: het gaat over een Turkse volkerenmoord, die door de Armeniërs zou zijn gepleegd. Namen van oude, Armeense dorpen zijn Turks geworden. We zagen dat Turkije blind is voor alles wat ook maar iets te maken heeft met Armenië.
Advertentie
Ik vind het frustrerend dat de geschiedenis van Armeniërs in Iğdır wordt genegeerd, het is haast alsof Turkije doet alsof ze er nooit gewoond hebben. Hoewel ikzelf niet Armeens ben, vind ik het belangrijk dat de geschiedenis van het gebied volledig is. De geschiedenis is van iedereen, ongeacht politieke kleur of nationaliteit. We bezochten mijn familie daar. Stuk voor stuk reageerden ze enthousiast op mijn verloofde. Die ‘goedkeuring’ vond ik fijn, al betekent terugkomen in Iğdır sowieso veel voor me. Ik zie mijn familie weer en spreek Turks in ons Azeri-accent. Als ik in Iğdır ben heb ik het idee dat ik in verbinding sta met mijn oorsprong. Over maatschappelijke kwesties en politieke problemen wordt niet vaak gesproken, het is ingewikkeld. De Koerdische kant van mijn familie erkent bijvoorbeeld de Armeense genocide en stelt dat de Koerden er een rol in hebben gespeeld. De Turkse kant van mijn familie staat daar heel anders in: ze ontkennen de Armeense genocide, ze doen alsof het niet heeft plaatsgevonden. Over sommige dingen zwijgt men, zelfs tegenover zichzelf. Toch is de gespannen verhouding met de Armeniërs wel belangrijk voor hen. Misschien juist wel omdat er weinig over gesproken wordt, daardoor blijft het onderhuids.
Neo Ernst (17), Zuid-Afrika
Advertentie
Ik kon gemakkelijk vrienden maken in Zuid-Afrika, dat lukte me sneller dan in Nederland. Ik moet zeggen dat ik ook beter mijn best deed, want ik was vastbesloten het land te leren kennen waar ik vandaan kom. Op een feest raakte bijvoorbeeld samen met mijn broer aan de praat met iemand die in de detailhandel zit en met een aantal dj's in Kaapstad. Niet veel later gingen we samen uit in het centrum van de stad en trokken we de hele nacht met elkaar op. We appen nu nog steeds met elkaar. Ik heb het idee dat ik in drie weken vriendschappen voor het leven ontwikkeld heb. Ik stuitte soms wel op ongelijkheid. In de meer landelijke regio’s was al het personeel in de restaurants en hotels zwart. Meestal waren witte mannen er de baas, ze gaven orders. Naar het donkere personeel werd amper omgekeken: toeristen houden zich vooral bezig met waar ze gaan borrelen en dineren. Het personeel is onzichtbaar. Ik besloot om chocola en flessen water aan het personeel uit te delen, om ze te laten weten dat ik hun werk wel waardeerde. Toch raar; dertig jaar vrijheid, democratie en gelijkheid zijn niet voldoende geweest om het verleden, met al zijn machtsverhoudingen, te vernietigen. In de steden van Zuid-Afrika merkte ik juist weinig onderscheid tussen huidskleuren. Iedereen mengt zich met elkaar, ongeacht huidskleur of afkomst. In Nederland is dat iets anders, we leven hier meer in hokjes, onder andere gebaseerd op de kleur van je huid. In de steden van Zuid-Afrika is je huidskleur niet meer dan een tint, in Nederland bepaalt het wie je bent.
Advertentie
Lara Inceoglu (19), Turkije, Istanbul
Advertentie
Ik spreek zelf redelijk Turks. Een beetje gebrekkig, maar genoeg om me te kunnen redden, om koffie te bestellen en om simpele krantenberichten te lezen. Soms merk ik dat ik bepaalde dingen niet helemaal begrijp, kleine grapjes of beeldspraak bijvoorbeeld. Dan besef ik dat het spreken van de taal me zowel verbindt als afscheidt van Turkije.