FYI.

This story is over 5 years old.

Drugs

De lijmsnuivende straatkinderen van Somaliland

Ze worden veracht en mishandeld door vrijwel iedereen die ze tegenkomen

Mohamed poseert voor de camera terwijl Ibrahim achter hem een snuif van een fles lijm neemt.

Elke avond als de zon ondergaat in Hargeisa, de grootste stad van Somaliland, pakt Mohamed zijn schoenpoetsset en gaat hij richting de afvoerput waar hij in woont als hij niet aan het werk is. Relatief gezien is dat een prima plek voor de twaalfjarige om te slapen: de afgedankte snoeppapiertjes en plastic flessen helpen hem warm te blijven, en als de zon ’s ochtends opkomt, beschermt de schaduw van een nabijgelegen wolkenkrabber hem tegen de hitte.

Advertentie

De wolkenkrabber, die in 2012 werd gebouwd en een bedrijf huisvest dat snel internet vanuit buurland Djibouti haalt, is een van de vele symbolen van de relatieve rijkdom van Hargeisa. De stad is het kroonjuweel van Somaliland, een zelfverklaarde republiek in Noordwest-Somalië.

Hoewel de soevereiniteit van Somaliland formeel nog erkend moet worden door ieder ander land en de Verenigde Naties, heeft het een eigen democratisch gekozen regering en een leger van dertigduizend man. Somalië wil niet dat de regio zich afscheidt: de grensgebieden bevatten waardevolle grondstoffen – de Turkse oliemaatschappij Genel wil in de aankomende twee jaar beginnen met boren naar olie – en ook de bruisende noordelijke havenstad Berbera levert veel op. De regering in de door terreur verscheurde Somalische hoofdstad Mogadishu klampt zich vast aan de hoop dat de vrede in Somaliland zich verspreidt naar heel Somalië. Somaliland voelt in ieder geval aan als een aparte natie: huizen in Hargeisa dragen de driekleurige vlag die de regio in 1996 aannam, in plaats van de hemelsblauwe vlag van Somalië.

Een paar decennia geleden lag Somaliland nog in puin. Onder leiding van Siad Barre, een meedogenloze dictator die in 1969 de controle over Somalië kreeg, werden Somalilanders mishandeld en hun rechten ontnomen. Barre verbood het gebruik van de grenzen tussen verschillende stammen, en zijn troepen openden in 1990 het vuur op demonstranten voor het voetbalstadion van Hargeisa. Nadat Barre in 1991 werd afgezet kwam Somalië in een dodelijke burgeroorlog terecht die drieëntwintig jaar later nog altijd aan de gang is. Hargeisa was een decennium lang niet meer dan een aan flarden geschoten, leeg omhulsel van een stad.

Advertentie

Langzaam is daar verandering in gekomen. Er zijn sinds 2008 geen bombardementen meer geweest in de stad, wat gezien de geopolitieke situatie een klein wonder is. De relatieve veiligheid in de regio heeft duizenden vermogende Somalilanders die naar de Verenigde Staten, Europa of Azië gevlucht waren ertoe bewogen terug te keren naar hun thuisland, samen met hun buitenlands geld. De regio heeft een eigen valuta, zestien universiteiten en meer dan tweehonderdduizend studenten op basis- en middelbare scholen. Als Zuid-Somalië alleen bij naam een natie is, dan is Somaliland het tegenovergestelde: een land in alles behalve de naam – officieel dan, tenminste.

Hoe welvarend Somaliland ook wordt, het valt te betwijfelen of ook maar een klein deel van dat vermogen bij de dakloze kinderen van Hargeisa terechtkomt – jonge paria’s die op zichzelf leven en in het beste geval genegeerd en in het slechtste geval mishandeld worden. Ze zijn overal, krioelend door de schaduwen van een stad waar rijkdom en armoede kriskras door elkaar lopen: blinkende kantoorgebouwen staan naast antieke hutjes, wisselkantoren presenteren pakketten geld in standjes langs de straten, Hyundais scheuren rakelings langs ezels over de enige verharde weg van de stad.

Achter die straat is een café waar ze ontbijt serveren: koffie en soep. Hier ontmoette ik Mohamed voor het eerst.

Mohamed vertelde me dat als hij te dichtbij de wolkenkrabber die hem van schaduw voorziet slaapt, de beveiliger hem tot bloedens toe slaat met een tak. Het valt me op dat hij een oud limonadeflesje onder zijn vieze sweatshirt heeft gestopt. Het flesje was gevuld met lijm, en tijdens ons gesprek nam hij elke paar minuten een snuif: “Ik zou kunnen stoppen. Ik zou zeker kunnen stoppen. Maar het is moeilijk. En waarom zou ik?”

Advertentie

Volgens The Hargeisa Child Protection Network zijn er tussen de drie- en vijfduizend dakloze jongeren in de stad, en de meeste zijn Oromo-migranten uit Ethiopië. De Oromo zijn al meer dan vier decennia op de vlucht voor vervolging in Ethiopië, waar ze al jaren geen enkele politieke macht hebben. Mohamed deed Somaliland aan als tussenstop in zijn voortdurende migratie. Vijf jaar geleden maakte zijn familie de achthonderd kilometer lange tocht van de Ethiopische hoofdstad Addis Ababa naar Hargeisa. De overheid van Somaliland claimt dat er tot tachtigduizend illegale immigranten – voornamelijk Ethiopiërs – in het land verblijven. Veel van hen zijn binnengekomen via de grote grens in Ogaden – een droge, stoffige wildernis in Ethiopië, die grenst aan Somalië. Sommige migranten reizen in door smokkelaars geregelde auto’s, anderen leggen de reis te voet af. Bijna niemand komt de grens over zonder iemand om te kopen. Wat geld betalen om de grens over te komen en vrijheid tegemoet te zien leek de beste deal voor Mohameds familie. Maar na hun migratie werd alles nog veel erger.

Kort nadat zijn familie in Somaliland aankwam, stierf Mohameds vader aan tuberculose. Hij had niet veel andere opties dan zijn moeder achter te laten in de grensstad Borama, om te proberen een inkomen te krijgen. Daarvoor was hij van plan om zo’n honderdveertig kilometer verderop in Hargeisa elk baantje aan te grijpen dat voorbij kwam.

Advertentie

In plaats daarvan eindigde hij waar hij nu is, ronddwalend door de stad met zijn vrienden en mede-Ethiopische migranten Muhktar en Hamza (ze hebben alle drie een islamitische naam aangenomen om beter met de lokale bevolking te mengen). Hun dagen bestaan voornamelijk uit schoenenpoetsen voor zeven cent per keer, met veel pauzes tussendoor om lijm te snuiven.

Op een goede dag voegen de jongens hun kleine verdiensten samen en betalen ze om een nacht op de grond van een migrantenkamp aan de rand van de stad te kunnen slapen, waar veel mensen uit heel Oost-Afrika in golfplaten hutjes in de woestijn wonen. Als ze niet genoeg schoenen poetsen, moeten ze terug naar de afvoerput. “Ik woon in de muren,” zegt Muhktar. “Niemand kent me.”

Hoewel ze Ethiopië zijn ontvlucht om niet vervolgd te worden, worden Oromo nog slechter behandeld in Hargeisa. De eerste keer dat ik Mohameds vriend Hamza ontmoette, kroop hij door de menigte bij een straatrestaurant en bood hij schoenpoetsbeurten aan in de middagzon. Een oudere man gekleed in een crèmekleurig pak naast me schreeuwde tegen het kind, dat schrok, zich omdraaide en wegrende. “Fucking kinderen,” zei hij tegen mij in perfect Engels. “God zorgt wel voor ze.”

Berichten in de lokale pers over de groeiende populatie dakloze jongeren in Hargeiza hebben niets bijgedragen aan de reputatie van de kinderen. De autoriteiten hebben journalisten verteld dat straatkinderen de grootste bedreiging vormen voor de veiligheid van de stad, in een decor met tafels vol gruwelijke geïmproviseerde wapens, schachten, en machetes die zogenaamd in beslag genomen zouden zijn van de straatkinderen. “Als deze kinderen volwassen worden, zijn ze de nieuwe gangsters,” stelde lokale politiechef Mohamed Ismail Hirsi tegenover persbureau IRIN in 2009.

Advertentie

Ambtenaren staan ook niet te trappelen om de jonge migranten te helpen om hun situatie te boven te komen – waarschijnlijk vooral omdat zowel Somaliland als Somalië beide al met genoeg verschrikkelijke humanitaire crises te maken hebben, en geen zin hebben om zich ook om vluchtelingen uit een ander land te bekommeren. In 2012 ontvluchtten al meer dan een miljoen Somaliërs hun eigen land.

In datzelfde jaar presenteerde het bestuur van Somaliland een nationaal plan dat erop gericht was om de levensstandaard in de regio te verbeteren. Daarin werd gesteld dat Somaliland een “levendig traditioneel sociaal-maatschappelijk systeem” heeft, maar ook erkend dat er ook “kwetsbare groepen” zijn, zoals straatkinderen, ontheemden, jonge kinderen en moeders, die niet worden opgevangen door het traditionele sociale vangnet. Het plan stelt dat de overheid een plicht heeft om deze groepen op te vangen. Vooralsnog heeft de overheid alleen een worstelend weeshuis in Hargeisa met een capaciteit van vierhonderd kinderen opgericht. Het is dan ook niet verwonderlijk dat regeringsfunctionarissen in Somaliland herhaalde verzoeken om commentaar over dit onderwerp weigerden, of andere zaken met betrekking tot dit artikel.

Bij de laatste telling in 2008 telde de bevolking van Somaliland drie en een half miljoen mensen, maar met zo’n grote jaarlijkse toestroom vanuit het zuiden en Ethiopië is het onmogelijk te zeggen hoeveel méér mensen er inmiddels wonen. Het is dus ook niet eerlijk om de autoriteiten van de ontluikende natie alle schuld in de schoenen te schuiven: er is geen ruimte en te weinig middelen om echt een oplossing te vinden voor de lijmverslaafde kinderen die door de straten zwerven. De overheid kan niet beweren dat deze kinderen hiervoor hebben gekozen – er is namelijk geen alternatief voor ze. Somaliland heeft geen door de overheid bekostigd onderwijssysteem; scholen worden over het algemeen beheerd door ngo’s, en andere particuliere groepen nemen zelden Oromo-kinderen aan. Zelfs als ze dat wel zouden doen, zou de inschrijving een nachtmerrie worden: de overgrote meerderheid van deze kinderen heeft geen identificatie, huis of familie in de buurt. Ze zijn vaak aan hun lot overgelaten en leven een bestaan in een stad die ze haat en die ze haast niets te bieden heeft.

Advertentie

Ismail Yahye, die voor Save The Children werkt, was ooit zelf een straatkind in Somaliland. Hij maakt zich enorme zorgen over de gouden bergen die deze kinderen voorgespiegeld krijgen voordat ze vertrekken uit Ethiopië – velen verlaten hun thuis omdat ze geloven dat het leven immens veel beter is in Somaliland.

“De belangrijkste redenen waarom ze hier komen zijn economische welvaart en werkgelegenheid,” zei hij. “Ze betalen hoge steekpenningen aan de grens en komen te voet. Ze kunnen niet meer terug. Ze zitten gevangen.”

De Hargeisa Child Protection Network meldt dat 88 procent van de dakloze kinderen in de stad een of andere vorm van mishandeling of seksueel misbruik heeft meegemaakt. Alle jongens die ik ontmoette ontkennen dat ze zijn verkracht of mishandeld tijdens hun tijd op straat, maar mijn assistent vertelde me dat hij gelooft dat ze zich te erg schamen om het misbruik toe te geven.

In deze zeer onvriendelijke en ongastvrije stad is de Somalische Amerikaan Shafi een van de weinige inwoners die zich inzet om de kinderen te helpen. In een vorig leven was Shafi een drugsdealer in Buffalo in de staat New York – een baan waardoor hij in de gevangenis belandde, voordat hij zijn zaakjes op orde kreeg en besloot terug te keren naar zijn geboortestad, om daar goed te doen. Nu biedt hij de straatjongens van Hargeisa af en toe een maaltijd, helpt hij hen met het organiseren van voetbal- of basketbalwedstrijden, en vindt hij veilige plekken waar ze ’s nachts kunnen blijven. De meeste kinderen slapen uiteindelijk toch nog steeds in het riool, om uiteindelijk te sterven van de honger of aan ziekten zoals tuberculose en tyfus. “Ik heb een flink aantal dode kinderen door deze straten gedragen,” vertelde hij me.

Advertentie

Mukhtar staat buiten een Ethiopisch café waar hij elke dag schoenen poetst.

Veel kinderen verdienen kleine beetjes geld met het doen van klusjes, zoals schoenenpoetsen en auto’s wassen. Anderen vinden werk door alcohol te verkopen, wat illegaal is in de islamitische staat. Als je ooit op een feestje in een van de enorme villa’s van Hargeisa belandt, is de kans groot dat de gin in je cocktail het land in is gesmokkeld door een jongen die in een goot slaapt.

Met de hulp van Shafi kreeg ik de kans om met een paar Oromo-kinderen in Hargeisa te spreken. Hij vertelde me dat de supermarkt de meeste kans bood om ze te treffen, omdat ze daar dagelijks lijm kopen. Al bij onze eerste poging, zonder veel speurwerk, ontmoetten Shafi en ik een paar kinderen in een steegje vlakbij een school. We spraken een tijdje met ze, en toen ik het gevoel had dat iedereen op zijn gemak was, haalde ik mijn camera tevoorschijn. Nog voordat ik een foto had kunnen nemen, kwam er ineens een man uit het niets tevoorschijn die zei dat hij politieman was. Hij kwam naar ons toe, schreeuwde naar mij in het Somalisch en nam snel de flesjes lijm van de kinderen in beslag.

“Hij noemde je een pedofiel,” vertaalde Shafi, waarbij hij me de tip gaf dat het me van pas zou kunnen komen als ik de jongens hun gestolen lijm zou vergoeden.

Toen de agent weg was, werd een van de jongens somber. “Ik hoop dat ik ooit stop met gebruiken,” zei hij. Ineens vielen de pijnlijk uitziende zweren in zijn gezicht me op. “Ik mis mijn familie. Ik heb ze al jaren niet gezien. Ik ben alleen en niemand helpt me.”

Advertentie

Het stigma dat rond deze kinderen hangt is zo groot dat zelfs mensen die ze proberen te helpen met wantrouwen worden behandeld – net als verslaggevers die hun verhaal willen vertellen. Daar kwam ik achter toen Shafi en ik de jongens probeerden op te sporen.

Het was een typische winderige herfstavond, vol standaardtaferelen: luid discussiërende, thee slurpende mannen, vrouwen en kinderen die soep maken en vlees bereiden, toeterende auto’s in de verte. Shafi was er zeker van dat de jongeren in de buurt waren, maar dat ze zich schuil hielden.

Het duurde niet lang voordat we Hamza’s gescheurde Barcelona-voetbalshirt achter de rand van een muur zagen uitsteken. Toen we dichterbij kwamen, kwamen er steeds meer kinderen tevoorschijn vanachter geparkeerde auto’s en uit steegjes – zelfs uit afvoerputten. Binnen enkele minuten stonden er twee dozijn dakloze kinderen om ons heen, schreeuwend om geld en poserend voor de camera. Een leeg plein in het midden van de stad was plotseling veranderd in een ontmoetingsplek voor lijmsnuivers.

Maar dat duurde niet lang. Na een paar minuten besloot een oude man, die buiten bij een nabijgelegen café zat, dat hij er genoeg van had. Hij sprong overeind, liep naar ons toe, en begon mij en de kinderen te slaan met zijn wandelstok.

Sommige kinderen renden weg. Anderen bleven rondhangen, vermoedelijk omdat ze hoopten betaald te kunnen worden door een westerse journalist. In een surrealistisch moment, terwijl de oude man met zijn stok bleef zwaaien, liep een jongen naar me toe. Hij zei dat hij Hussein heette, en snuivend aan zijn lijmpot vertelde hij me over zijn dromen. “Ik wil dokter worden,” zei hij wankelend. Hij staarde dwars door mij heen. “Soms droom ik als ik honger heb. Maar er is hier geen eten, geen hulp. Ik verwacht een beter leven. Niet nu, maar ooit, hoop ik. “

Net op dat moment brak er een gevecht uit – de oude man had een paar van zijn vrienden bij de ruzie gehaald en ze hadden collectief besloten om mij vast te grijpen en mijn camera kapot te gooien. Shafi en mijn chauffeur Mohammed worstelden om hen tegen te houden.

Kort na de vechtpartij verschenen twee politieagenten. In plaats van de mannen aan te pakken voor het aanvallen van de kinderen en het vernielen van mijn camera, sleepten ze me mee naar een met graffiti bedekte ruïne, die dienst deed als lokale gevangenis.

“Je mag de kinderen niet fotograferen zonder hun toestemming,” zei de oudere agent, wijzend naar mijn camera. “Ze willen niet dat je ze fotografeert.”

Shafi vertaalde, terwijl ik de politieman probeerde uit te leggen dat de kinderen duidelijk willen dat iemand aandacht besteedt aan hun benarde situatie, en dat ze zelfs voor mijn foto’s poseerden. Maar de agenten waren niet in voor een discussie. Het was duidelijk dat het schrijven over of het fotograferen van deze straatkinderen een taboe was.

Ik sloot een compromis door de meeste van mijn foto’s te wissen, waarna ik in een hoek van de gevangenis ging zitten terwijl mijn ontvoerders en mijn chauffeur, Mohammed, buiten de poort elkaars horoscopen voorlazen.

Een paar uur later werd ik vrijgelaten. Mohammed wachtte me buiten op. Hij vertelde me wat ik al had beseft op het moment dat ik de gevangenis was binnengebracht: mijn verslag over de straatkinderen van Somaliland was tot een einde gekomen.

Mohammed leek gekalmeerd. “Nu kunnen we weg, Insha’Allah… Dat kindergedoe is over. Ze zijn onzichtbaar.”