FYI.

This story is over 5 years old.

Fotos

De Vietnamoorlog van Tim Page

De fantastische fotograaf had het er best leuk, behalve als hij beschoten werd.

Tim Page (rechts) met Sean Flynn, foto gemaakt door Mike Herr, de auteur van Dispatches.

Tim Page is een fotojournalist van de oude stempel. In 1965 kwam hij op twintigjarige leeftijd voor het eerst in Saigon aan. In de jaren daarna zag Tim genoeg Vietcong en Agent Orange voor een mensenleven, maar dat weerhield hem er niet van om naar andere gevaarlijke plekken te gaan om geweldige foto’s te maken.

Advertentie

Na Vietnam werkte Tim op freelancebasis voor Rolling Stone, terwijl hij de wereld rondreisde. Hij stopte onder anderen in Laos, Cambodja en Bosnië. In 2009 was hij fotografisch vredesambassadeur van de VN in Afghanistan. Hij heeft goede doelen opgericht, zoals het Indochina Media Memorial Foundation, dat zich richt op de herdenking van de in die regio omgekomen journalisten en de begeleiding van jonge fotografen in Zuidoost-Azië. Oh, en hij heeft negen boeken geschreven, waaronder het hoog aangeschreven Requiem, een fotoboek over fotografen die in de Vietnamoorlog om het leven zijn gekomen.

Ik kreeg kortgeleden de kans om met Tim een joint te roken en te praten over zijn ervaringen tijdens de Vietnamoorlog, zijn leven daarna, en de dreigende ondergang van fotojournalistiek.

Helikopters landen om gewonden te evacueren, nadat een konvooi in een hinderlaag terecht was gekomen.

VICE: Wilde je altijd al fotograaf worden?

Tim Page: Nee, ik had geen idee wat ik wilde. Toen ik Europa in 1962 verliet was ik van plan om kerst te vieren in Australië. Ik kwam uiteindelijk niet verder dan Lahore in West-Pakistan. Nadat ik Engeland had verlaten en op het vasteland van Europa was aangekomen, werkte ik bij de Heineken-brouwerij, een kauwgomfabriek, als souschef, en ik smokkelde ook hasj uit de regio Khyber in Pakistan. Ik had vijftien pond om mee naar Australië te komen, toen ik Europa verliet.

Advertentie

Vijftien pond hasj?!

Koreaanse troepen komen bange dorpelingen tegen, die schuilen voor een helikopteraanval in Bong Son, Vietnam.

Was dat voordat de oorlog begon?

Je merkte dat het eraan zat te komen. Amerika verloor een of twee vliegtuigen per week. Ik regelde een baantje waarvoor ik jungleplanten moest verzamelen voor de tuinen bij de Amerikaanse legerbasis, en kreeg daar 160 dollar per maand voor. Dat werk deed ik met een groep Laotiaanse arbeiders, en als we op de plek kwamen waar we de planten uit moesten graven maakten ze eerst altijd een bong van een stuk bamboe en blowden we voordat we aan het werk gingen. Na dat baantje ging ik voor United Press International werken. Ik zorgde dat de negatieven ontwikkeld werden en dat de tekst en de foto’s op de juiste plek terecht kwamen. De oorlog begon toen echt op gang te komen.

Op een gegeven moment was onze radio kapot, dus moest ik met mijn motor naar een rivierovergang om een verhaal de wereld in te sturen - ik had de foto’s bij me, en een vriend van mij de tekst. We huurden een kleine boot, namen de motor mee de rivier over, en reden naar  een basis aan de andere kant van Thailand. Twee dagen later kwam de hoofdredacteur uit Saigon langs voor zijn jaarlijkse bezoek, en vroeg of ik een baan wilde. Een dag later kreeg ik een blauw telegram, waarin stond dat ik negentig dollar zou krijgen als ik rechtstreeks naar Saigon zou gaan. Ik vloog er direct heen – mijn motor zat vastgebonden aan de deur van de cockpit van de Air Laos DC-4. Toen was ik dus ineens in Vietnam.

Advertentie

Hoe lang was je in Saigon voordat je verder Vietnam introk?

Het duurde volgens mij tien dagen voordat ik naar het midden van het land werd gestuurd, naar de Mang Yang Pass waar een kamp van de speciale eenheden belaagd was. We gingen daar met zwaar materieel heen – er waren trucks, jeeps en machinegeweren. Ik was daar drie dagen en hielp de soldaten met het verplaatsen van alle dode Amerikanen en huurlingen. We kwamen daar uiteindelijk hevig onder vuur te liggen, want de Vietcong hadden zich in het bos verstopt. Ik heb daar volgens mij niet veel goede foto’s gemaakt. Ik wist totaal niet wat er aan de hand was, het was een heel vreemde situatie.

Hoe was dat, de eerste keer dat je onder vuur lag?

Het was bizar. Ik had geen idee wat er gebeurde. Ik wist niet hoe militaire dingen werkten, ik was echt een groentje. Ik was nog maar tien dagen in het land, er zat geen vlekje op mijn uniform en mijn laarzen waren nog gepoetst. Iedereen schreeuwde militair jargon.

Met de kennis van nu weet ik dat de Vietcong precies wist wie we waren, wat we aan het doen waren, en waar we heen gingen. Ze gingen niet achter de media aan, omdat de media eigenlijk voor hen werkten: de media droegen bij aan de demoralisering van de Amerikaanse bevolking. Er was zelfs een man die als Vietnam-eindredacteur voor de New York Times en Time werkte, die journalisten vrij kon krijgen wanneer ze gevangen waren. Na de oorlog bleek dat hij een Vietcong-kolonel was – de hoogst geplaatste spion die ze hadden.

Advertentie

Een helikopter haalt Prins Norodom Ranariddh op van een politieke bijenkomst tijdens de door de VN gesponsorde verkiezingen in Cambodja van 1993.

Werkte die strategie? Werkte de media in het voordeel van de Vietcong?

Het heeft zonder twijfel invloed gehad op de publieke opinie. Elke oorlogsfoto is een foto tegen oorlog. Ik denk dat het de laatste oorlog was die compleet open verslagen werd. Het was de eerste oorlog met televisie, de eerste oorlog met kleur. Het was de eerste met live radio en de eerste keer dat onze foto’s vrijwel direct naar de pers gingen. Er was nog nooit zo’n directe verslaggeving geweest. Ik zeg niet dat fotografie direct heeft bijgedragen van het einde van de oorlog, maar het heeft wel bijgedragen aan het beïnvloeden van de publieke opinie. Dat kwam ook doordat er in elk klein Amerikaans dorpje wel iemand terugkwam in een doodskist.

Je verliet Vietnam in 1967 en kwam in 1968 weer terug. Wat heb je gedaan in die tijd?

Ik heb de Zesdaagse Oorlog gefotografeerd. Ik moest de Arabische kant doen, waarvoor ik zes weken in Libanon en Jordanië spendeerde, wat best bizar was. Daarna ben ik naar Saint-Tropez gegaan, waar ik deel uitmaakte van een grootschalige LSD-beweging. Daar voerden ze een toneelstuk van Picasso op in een grote tent, en er trad een Britse fusionrockband op ­– Soft Machine. Ik ging helemaal op in het rare theater. Soft Machine liep daar rond en deelde LSD uit… het was fenomenaal. Dat had ik nodig na zes weken oorlog. Daarna ging ik terug naar New York, waar ik rock ’n roll ging fotograferen, en uiteindelijk werd ik samen met The Doors opgepakt in New Haven, Connecticut.

Advertentie

Een woedende Jim Morrison staat op het punt om van het podium getrokken te worden tijdens een concert in New Haven, Connecticut, in 1968. Hij zong The End.

Hoe was het om met Jim Morrison in de gevangenis te zitten?

Het was een van die dingen… Ik bedoel… Jezus, zoiets is niet voor te stellen. Ik zat in een cel met heel veel mensen: mijn vriendin – die voor het tijdschrift LIFE werkte – een andere correspondent, Morrison, twee of drie dronkenlappen. Je krijgt het niet bedacht. Morrison was  pissig omdat de politie pepperspray in zijn gezicht had gespoten nadat een gast had geklaagd dat zijn vriendin Jim backstage had gepijpt. Dat gebeurde net voordat Jim het podium op moest. Hij was natuurlijk heel erg stoned, maar pepperspray is altijd kut ­– het is veel erger dan traangas. We waren allemaal van de wereld, want op weg naar de cel waren we erachter gekomen dat we nog heel veel drugs bij ons hadden. Dat hadden we allemaal in het busje genomen, waardoor we toen we in de cel aankwamen echt niet meer wisten wat voor of achter was. Jim werd uiteindelijk snel vrijgelaten, hij had waarschijnlijk een goede advocaat. Ik heb hem daarna nooit meer gezien. Het verhaal kwam uiteindelijk in LIFE, maar toen verloor LIFE de negatieven, wat het ergste was aan het hele verhaal.

En toen was het weer terug naar Vietnam, voor Mini-Tet.

Mini-Tet was erg zwaar voor de media. We verloren acht mensen in een week. De vijand liet de wereld zien dat het alles op kon blazen, de Amerikaanse ambassade in kon nemen, en het hele gebied op slot kon zetten. Op fotografisch vlak kon je niet verkeerd zitten: overal waar je kwam was er actie, en foto’s daarvan kon je gemakkelijk verkopen.

Advertentie

Een slachtoffer van een boobytrap wordt door mariniers weggedragen.

In je boek Page after Page schreef je over een nacht in 1965, toen je met speciale eenheden in een uitkijkpost zat. Jullie werden aangevallen, en je moest zelf terugvechten. Waar ligt de grens tussen observeerder en strijder?

Op dat moment, in het heetst van de strijd, heeft de vijand geen tijd om verschil te maken tussen een man met een camera en een man met een badge en geweer. In die situatie had ik eigenlijk geen keus. Op zo’n moment is er niets logisch. Je denkt alleen maar: ik wil hier niet zijn, maar helaas kun je niet op een knop drukken en jezelf uit die situatie halen. Of eigenlijk kan dat wel, maar dan ben je dood.

Ik had een wapen gekregen en wat munitie, en er werd me verteld dat ik die moest gebruiken als er problemen waren, wat ik deed. Ik denk dat fotografen over het algemeen goed kunnen schieten. Ik schoot een man met drie kogels in zijn borst, precies waar je hem moet raken.

Ik heb er geen gevoel bij, maar dat zou wel moeten. Het was gewoon een hele slechte nacht. Ik had geen keus. Er was geen alternatief. Je kan de klok terugzetten, maar je kan de geschiedenis niet veranderen. Ik heb genoeg kaarsjes voor hem opgestoken, ik heb voor hem gemediteerd. Ik heb sindsdien nooit meer een wapen hoeven gebruiken.

Iets anders waar je in je boek over praat is een Rolex die je had, maar die je steeds verloor als je geraakt werd; een keer kreeg je het zelfs pas twee jaar later terug. Heb je die Rolex nog steeds?

Advertentie

Nee, een hoer in Manchester heeft die. Ik fotografeerde de Happy Mondays, en toen werden we een keer dronken in de Hacienda. Ik ging toen met een hoer naar huis en zij heeft die Rolex nu.

Een non loopt langs het lijk van een Noord-Vietnamese soldaat, na de mislukte poging om gevangenen te bevrijden vlakbij het vluchtelingenkamp Dong Lach in 1969.

Je bent een paar keer gewond geraakt in Vietnam, toch?

Ik ben vier keer geraakt, één keer met de motor gecrasht, ben gebotst met de trein en een keer met de auto door prikkeldraad gereden, waardoor de hele bovenkant van mijn hoofd open lag. Mijn laatste verwonding kwam door een landmijn op de grens tussen Vietnam en Cambodja. Ik werd omvergeblazen toen ik uit de helikopter stapte. Ik kan me er niet veel van herinneren, het was alsof ik in een andere wereld was. Ik wankelde naar de helikopter, veranderde de lens van mijn camera en maakte nog wat foto’s. Ik kan me niet herinneren wat er daarna gebeurde, maar ik werd wakker op een ziekenhuisbed toen ik op het punt stond om geopereerd te worden. De operatie duurde tien uur. Ik weet niet hoe lang daarna ik wakker werd, maar ik had ongelooflijk veel pijn aan mijn penis, door de katheter. Dat was pijnlijker dan wat er met mijn hoofd was gebeurd.

Hoe lang duurde je herstel?

In totaal ongeveer acht maanden, en daarna moest ik nog een jaar operaties aan mijn hoofd ondergaan. Ik lag eerst in het ziekenhuis, en daarna ging ik naar een revalidatiecentrum voor vier maanden. Aan het einde van die periode mocht ik in de weekenden weg, dus toen ging ik naar Woodstock.

Advertentie

Je ging naar Woodstock tijdens je revalidatie?

Ja, een dagje. Eigenlijk niet eens een dag. Ik heb drie liedjes gezien. Ik had een gat in mijn hoofd, er miste een stuk schedel, en ik hinkte rond op twee krukken. Ik was niet echt in staat om een festival te verslaan. Ik dacht dat ik doodging [lacht].

Veel journalisten en fotografen hadden niet zo veel geluk. Dat is ook waarLost Brothers, je volgende documentaire, over gaat. Wat kunnen we verwachten?

De zoektocht naar doden of vermisten is nooit echt opgehouden. De eerste film die ik daarover deed, Danger on the Edge of Town, riep meer vragen op dan het antwoorden gaf. Er verdwenen 37 leden van de media in Cambodja, waarvan er 20 – waaronder mijn vrienden Sean Flynn en Dana Stone – in april en mei 1970 verdwenen. In een paar gevallen weten we wat er is gebeurd. Alle gevallen zijn verschrikkelijk afgelopen. Ik wil gewoon, ik moet gewoon zorgen dat hun verhaal verteld wordt, voor mijn eigen gemoedstoestand.

Een broer rouwt om zijn dode zus, na een helikopteraanval tijdens het Mini-Tet offensief in mei, 1968.

Een gewonde Amerikaanse soldaat wordt naar een landingszone ten noorden van Saigon gebracht in maart 1966.

Wat kun je aankomende fotografen die de oorlog willen documenteren aanraden?

Doe het niet.Ik keek vandaag naar de foto’s van een collega, die hij in Cairo had genomen. In de jaren zestig had hij vijf of zes van die foto’s kunnen verkopen voor twee- tot drieduizend euro, maar hij kreeg 250 euro van een agentschap en 25 euro van de EPA, voor tien foto’s – en dat waren foto’s die op de voorpagina van the New York Times en een boel andere kranten verschenen. Hoe kun je daarvan leven? Ik zou er nu niet in willen stappen.

Oorlogen zijn ook veranderd. Ik mag dit eigenlijk niet zeggen, maar Vietnam was leuk. Ik heb daar ondanks alles een goede tijd gehad. We gingen naar de schietbaan, schoten met M60’s uit helikopters en met dubbele machinegeweren van snelle boten. We rookten opium en je kon koud bier krijgen. Het was gevaarlijk als je geraakt werd, maar je kreeg er ook wat voor terug. Als je kijkt naar plekken om een oorlog te hebben, dan is Vietnam een geweldige plek. Irak en Afghanistan zijn mooie landen, maar verschrikkelijke plekken om oorlog te voeren. In Vietnam had je goed eten en waren er mooie vrouwen, in Irak en Afghanistan zie je geen vrouwen en kun je ook geen bier krijgen. Bosnië was nog erger: onuitspreekbare mensen op onuitspreekbare plekken, ijskoud in de winter, fucking warm in de zomer en het eten was er verschrikkelijk.