dode lichamen doodsangst
Illustratie door Djanlissa Pringels
doodsangst

Ik filosofeerde over mijn doodsangst met twee mensen die lijken onderzoeken

Hayley onderzoekt ontbindende lijken en Frank werkt als forensisch patholoog. “We krijgen steeds minder te maken met de dood. Dat creëert onbekendheid en angst."

Tien jaar geleden overleed plotseling iemand van wie ik hield, en sindsdien ben ik bang voor de dood. Die doodsangst heeft vooral een emotionele lading: het besef dat je iemand voor altijd kunt verliezen, vind ik verschrikkelijk. Maar tegelijkertijd is de angst ook visceraal: ik ben bang voor wat de dood met iemands lichaam doet, het ontbindingsproces en het verdwijnen. Ik mocht destijd afscheid nemen van mijn overleden vriend, en hoewel ik zijn lippen, neus en ogen herkende, was het niet meer de jongen van wie ik zoveel had gehouden. Hij leek groter en logger dat ik me herinnerde, de huid voelde ijskoud. Het was niet alsof hij rustig sliep – het was duidelijk dat ik naar een dood lichaam keek. 

Advertentie

Iets soortgelijks voelde ik toen ik afscheid nam van mijn oma, toen ze op sterven lag. De aanwezige arts vertelde ons dat er een manier was om te weten hoe lang ze nog ongeveer te leven had: door aan haar voeten en handen te voelen. Hoe dichter de kou richting haar hart kroop, des te dichterbij was de dood. Mijn oma’s vingertoppen voelden niet meer als een onderdeel van haar lichaam, het werden tikkende klokken die haar dood aan moesten kondigen. Ik ging daardoor steeds vaker nadenken over wat er met mijn eigen lichaam zou gebeuren na mijn dood – een beklemmend en griezelig idee. 

In een vorig artikel sprak ik Charlotte Nierynck, die terminaal ziek is, en Christiaan Rhodius, die stervende mensen begeleidt, over hoe je kan omgaan met doodsangst. Zij vertelden me over de ‘palliatieve paradox’: dat wat je leven het mooist maakte, maakt het afscheid het pijnlijkst. Tegelijkertijd blijkt uit hun verhalen hoe bijzonder en mooi het is om je tijdens je laatste momenten te omringen met mensen van wie je houdt. Volgens hen is dat het beste tegengif tegen doodsangst. 

Nu wil ik weten wat ik kan leren van mensen die zich bezighouden met wat er gebeurt nadat de dood ingetreden is. Is er ook troost te vinden in stoffelijk overschot? Hoe ga je om met angst voor de dood als je dagelijks met ontbindende lichamen bezig bent?

Advertentie

Hayley Mickleburgh is gespecialiseerd in forensische tafonomie, wat betekent dat ze onderzoekt hoe dode lichamen ontbinden. Ze houdt zich dus bezig met wat er met je lichaam gebeurt nadat je gestorven bent – precies de fase waar ik liever niet teveel over nadenk. Maar volgens Mickleburgh kan haar onderzoek juist troost bieden. “We krijgen steeds minder te maken met de dood. Dat creëert extra lagen van onbekendheid en angst, die eigenlijk helemaal niet nodig zijn,” vertelt ze. “Er zijn mensen die hun overleden dierbare zelf willen wassen. Dat kan troostend zijn. Zoiets bevestigt dat de dood niet eng hoeft te zijn. Als we minder verhullend doen over wat er na de dood met iemand gebeurt, wordt het ook makkelijker om te praten over je angsten.” 

Forensisch patholoog Frank van de Goot is dat met Mickleburgh eens. Voor zijn werk onderzoekt hij lichamen om te achterhalen wat de doodsoorzaak is. Hij heeft naar eigen zeggen in de dertig jaar dat hij dat doet zo’n vijfduizend lichamen onderzocht, waaronder die van kennissen – en ook zijn eigen moeder. “Ik heb elke leeftijd en verschillende soorten dood gezien, dus ik heb een redelijk brede blik op hoe mensen aan hun einde kunnen komen,” vertelt Van de Goot. 

Maar ondanks die uitgebreide kennis voelt hij zelf weinig angst voor de dood. “Er zijn bepaalde manieren om te sterven die me niet zo plezierig lijken,” zegt hij. “Naast de eenvoudige, welbekende vorm van iemand die even gaat liggen en er de volgende dag niet meer is, heb je ook gruwelijke manieren.” Hij verwijst naar het incident in de Nutty Putty-grotten in de Verenigde Staten in 2009, waarbij een man ondersteboven vast kwam te zitten in een nauwe doorgang en daar na 48 uur overleed (de opening naar die grot is inmiddels dichtgemetseld, maar zijn lichaam is daar nog steeds).

Advertentie

Voor Van de Goot is de dood, hoe gruwelijk het moment van sterven ook is geweest, iets wat evenzeer bij het leven hoort als geboren worden. “Ik zit heel fors op het autisme-spectrum. Dat is volgens mij soms de enige manier waarop je met deze materie bezig kan zijn,” vertelt hij. “Voor mij zit het zo: als een lichaam dood is, dan is het gewoon een ding. Het is in feite emotieloos.” 

Van de Goot vertelt dat hij wel eens mensen op zijn tafel krijgt die hij heeft gekend. “Een tijdje geleden werd het het huis van een goede vriendin van geschilderd en drie weken later lag die schilder dood in bed. Ik heb deze meneer gewoon onderzocht, en ik zei tegen hem: drie weken geleden hebben we nog aan het bier gezeten, en nu lig jij hier op tafel. Als je die man in de ogen kijkt, zie je: die is er niet meer. Er ligt een ding dat op hem lijkt.” 

“Hetzelfde was het geval bij mijn moeder,” gaat hij verder. “Die zei altijd: als ik dood ben, dan moet je wel kijken of ik echt dood ben. Ze was doodsbang om levend begraven te worden. Samen met mijn broer heb ik mijn moeder onderzocht, deels om zeker te zijn dat ze echt heel erg dood was. Dat lichaam is je moeder, maar het is anderzijds ook gewoon een ding wat iets van haar weg heeft en meer niet. Ik vind dat heel logisch. Mijn moeder is 93 geworden, en ze was een krakkemikje van de allerergste soort, het was ook de hoogste tijd.”

“In het Westen proberen we die transformatie heel erg uit te stellen, bijvoorbeeld met make-up, waardoor het lijkt alsof iemand slaapt. Maar er zijn ook culturen waarin die transformatie juist heel erg wordt aangedikt.”

Advertentie

Mickleburgh is geïnteresseerd in de ‘liminale fase’ tussen het leven en de dood: de fase waarin iemand niet meer leeft, maar waarin het lichaam nog betekenis heeft voor de nabestaanden. Ze ziet dat er grote culturele verschillen zijn in de manier waarop mensen met die fase omgaan. “Een hele hoop dingen die we doen wanneer iemand overlijdt, gaan eigenlijk over het verwerken van transformatie,” vertelt ze. “In het Westen proberen we die transformatie heel erg uit te stellen, bijvoorbeeld met make-up, waardoor het lijkt alsof iemand slaapt. Maar er zijn ook culturen waarin die transformatie juist heel erg wordt aangedikt. Dan wordt bijvoorbeeld heel erg de nadruk gelegd op het feit dat die overledene een voorouder geworden is – niet meer degene is die je ooit gekend hebt, maar een volledig ander wezen. Dat vond ik als student al interessant. Het kan troostend zijn om iets betekenisvol te doen met die overgang, zoals afscheid nemen van het lichaam, of een herdenking houden voordat het lichaam begraven wordt.”

Voor Mickleburgh zit er een schoonheid in die tussenfase, en is het bestuderen ervan ook een manier om te kunnen accepteren dat iedereen op een dag verdwijnt. “Als een lichaam aan het ontbinden is verkleurt het weefsel, er komen soms maden in het lichaam en alles sterft af. Maar daarna verschijnt er ineens wit bot. Wat overblijft is heel schoon en netjes. Het is net alsof er vanuit iets griezeligs iets tevoorschijn komt dat puur en rein is.” 

Advertentie

Dat herkent Van de Goot. “Als je met dode lichamen werkt, zie je eigenlijk dat iedereen er in de dood weer hetzelfde uitziet. Als ze wat langer liggen, dan verandert de kleur van het lichaam en dan worden ze even beetje onaangenaam, maar dan worden ze allemaal skeletten,” vertelt hij. “Hoe groot iemand ook is, middenin zit altijd een klein skeletje, de rest is weefsel. Best wel een kwetsbaar beeld, toch?”

Mickleburgh zegt dat ze een skelet een troostend beeld vindt, want het duidt aan dat ook aan het proces van het sterven ooit een einde komt. “Dat is iets waar iedereen die met de dood te maken heeft mee bezig is: het markeren van fases, en de opluchting die je voelt wanneer die op een gegeven moment aflopen.” Mickleburgh vertelt dat het aanduiden van fases in het sterven de kern is van alles wat met de dood te maken heeft. Volgens haar is dat ook waarom rituelen, zoals begrafenissen, zo troostend kunnen zijn: je staat stil bij de fases waar elk persoon ooit een keertje door moet.

Hoe staat Van de Goot eigenlijk tegenover zijn eigen dood? “Ik denk dat je er meer mee bezig bent naarmate je ouder wordt. Het is niet anders,” vertelt hij. “Ik weet dat iedere dag je laatste kan zijn. Voor iedereen die op mijn tafel komt te liggen geldt: dat was niet volgens plan. Er sterven in Nederland ongeveer een goede 150.000 mensen per jaar. Als je dat getal hoort, dan denk je: de kans dat ik daarbij kom te zitten is niet per se minimaal.” 

Advertentie

Hoewel Van der Goot zich dus bewust is van zijn sterfelijkheid en van hoe fragiel het leven is, betekent dat niet per se dat hij bang is voor wat hem te wachten staat. “Er zijn onnoemelijk veel mensen die dit al door hebben gemaakt en ik heb nog nooit een klacht gehoord vanuit het hiernamaals. Dus of er is geen telefoonverbinding, of het zal wel meevallen,” vertelt hij lachend. “Ik hou het gewoon heel simpel. Op het moment dat de dood aanklopt, zul je wel een keer moeten slikken, denk ik. Maar uiteindelijk ben je gewoon een tijdelijk fenomeen.” 

Van der Goot verwijst naar de wetten van de thermodynamica: we zijn uiteindelijk altijd gedoemd om weer op te gaan in het grotere geheel waar we deel van uitmaken. “We zijn een open energetisch systeem, om het zo maar te zeggen, opgenomen in een groter energetisch systeem genaamd ‘de wereld’. We zijn een instabiel wezen. Het universum zou het liefst al onze moleculen op regelmatige afstand door het hele universum willen verspreiden. We zitten bij elkaar in één lichaam. En daar kunnen we een jaar of gemiddeld 85 mee rondlopen op deze planeet. En daarna gaan we terug naar de molecuulpool.”

“Als ik op een gegeven moment doodga, dan word ik bijvoorbeeld opgenomen door een boom die blaadjes van me maakt. En als dat blaadje afvalt, dan komt die koolstof weer vrij en iemand anders die ademt dat in. En die maakt er weer wat nieuws van.”

Volgens de visie van Van der Goot is ontbinding dus slechts het begin van een veel grootser proces. En dat is ergens best een troostend idee. De dood is vooral verdrietig als je er vanuit een erg individueel perspectief naar kijkt, en je daarbij vooral richt op het lijden, het afscheid nemen en de leegte die iemand achterlaat. Maar uiteindelijk gaan we allemaal – als je daar in gelooft – weer op in een groter geheel. 

In zekere zin betekent dat ook dat we andere levensvormen kunnen aannemen. “De koolstof waar ik uit besta, heeft sowieso al een keer rondgelopen in een andere levensvorm,” zegt Van de Goot. “Met andere woorden: ik besta voor zeventig procent uit water en de rest is kalk, troep en koolstof. Als ik op een gegeven moment doodga, dan word ik bijvoorbeeld opgenomen door een boom die blaadjes van me maakt. En als dat blaadje afvalt, dan komt die koolstof weer vrij en iemand anders die ademt dat in. En die maakt er weer wat nieuws van. Ik ben een boom geweest, een regenworm, een hagedis, en nu ben ik mens. Dus ja, in de loop van de tijd worden we allemaal gerecycled.” 

“De dood is voor ons allemaal een eindbestemming, en voor ons allemaal even onbekend,” vult Mickleburgh aan. “En iedereen vindt een eigen manier om daarmee om te gaan.” Voor haarzelf geldt dat ze door haar beroep niet bang meer is voor de dood. “Mijn angst voor het fysieke element van de dood is alleszins weg. Ik ben vooral bang om mensen achter te laten die mij nodig hebben. Als ik vandaag zou sterven zou ik zelf niet bang zijn voor het fysieke proces, maar ik zou vreselijk bang zijn voor - en schuldgevoelens hebben over - het achterlaten van mijn dochter en man.”

Van de Goot houdt de opties voor wat hem te wachten staat na de dood volledig open. “Ik ben er wel van overtuigd geraakt dat er iets is. En dat heeft alles te maken met de wereld die ik om mij heen zie. De hele realiteit is in feite niks anders dan een opbouw van sensorische waardeoordelen. Datgene wat ik heb gezien, datgene wat ik heb gevoeld, datgene wat ik heb geproefd, datgene wat ik heb gehoord, dat is mijn realiteit,” vertelt hij. “Met andere woorden: als er iets is wat ik niet kan waarnemen met mijn zintuigen, dan mist dat compleet in mijn wereldbeeld. Maar denk bijvoorbeeld aan magnetisme of infraroodlicht. Wij kunnen dat als mens niet voelen, ruiken of zien, maar het is er wel. Er is dus nog een realiteit, buiten mijn zintuigen om. Er is meer dan wat we zien, en dat kan ook het geval zijn wanneer we sterven. Ik zal vanzelf wel merken wat dat dan is. Als er niks is, dan hoeven we ons ook niet druk om te maken. Dat is mijn waarheid, en die is niet minder waar dan de waarheid van iemand anders.”