Identiteit

Het ‘Rotterdamse weesmeisje’ dat een van de eerste vrouwelijke dirigenten werd

De Nederlandse Antonia Brico maakte in de jaren dertig carrière in de Verenigde Staten en leidde daar een orkest. Een echt grote ster werd ze nooit – omdat ze vrouw was.
Antonia Brico

De documentaire Antonia: a Portrait of the Woman (1974) begint met een scène waarin dirigent Antonia Brico repeteert met een semi-professioneel orkest in Denver. Ze is de zeventig dan al gepasseerd, maar aan haar bewegingen is dat niet af te lezen: ze gebruikt haar hele lichaam om de muzikanten te dirigeren, haar ogen houden alles in de gaten, een losgeraakt plukje haar deinst mee op het ritme. Even energiek is ze als ze zich na de repetitie beklaagt over het geringe aantal uitvoeringen dat ze kan doen. “Ik heb maar vijf optredens per jaar, terwijl ik sterk genoeg ben voor vijf per maand”, zegt ze. “Het orkest is mijn instrument en ik kan het niet bespelen.” Perpetual heartbreak, noemt ze dat. 

Advertentie

Die uitspraak maakt de documentaire (gemaakt door Jil Godmillow en folkzangeres Judy Collins, die ooit pianoles van Brico kreeg) een beetje tragisch. Haar leven lang had Brico grenzen verlegd, ze was overal enthousiast ontvangen en had iedereen bewezen dat ze een uitstekende dirigent was – maar dat alles had niet geleid tot een bevredigende loopbaan. Het was net alsof ze niet kon bestaan.

Antonia Brico werd geboren in 1902 in Rotterdam. Haar vader, een Italiaan die zijn geld verdiende met pianospelen in bars, was toen al verdwenen. Haar moeder moest daardoor noodgedwongen werken, en Brico werd ondergebracht bij liefdeloze pleegouders, die haar Willy Wolthuis noemden en in 1907 meenamen naar de Verenigde Staten. In de documentaire beschrijft ze hoe muziek daar eigenlijk terloops in haar leven kwam: toen ze een klein meisje was kreeg ze haar eerste pianolessen als remedie tegen haar hardnekkige nagelbijten. Ze bleek talent te hebben. Haar pleegmoeder, die er een fascinatie voor het spirituele op nahield, nam haar mee naar seances, zodat ze daar voor muzikale begeleiding kon zorgen. Tijdens die avonden werd er contact gelegd met het hiernamaals, en het kwam weleens voor dat iemand de geest van Beethoven of Liszt achter Brico zag staan (“Liszt said I’d be a great musician”, zegt ze in de documentaire).

Advertentie

Toen ze op elfjarige leeftijd voor het eerst een fanfareorkest zag, wist ze dat haar muzikale toekomst niet beperkt zou blijven tot achter de piano: ze wilde dirigent worden. Voor een meisje was dat toen een zonderlinge gedachte. In de achttiende en negentiende eeuw was er een norm ontstaan over de manier waarop vrouwen zich met muziek bezig konden houden: als beschaafde vrouw kon je wel muziek leren spelen, maar dat was bedoeld voor in de privésfeer. 

Voor vrouwen was er ruimte in het muziekonderwijs, vooral als het ging om het onderwijzen van kinderen. Een vrouw die in het openbaar met een instrument in de weer was, werd gezien als ronduit onsmakelijk. Of een muziekinstrument geschikt was voor een vrouw hing niet alleen af van hoe groot en zwaar het was, maar vooral ook of het op een ‘aantrekkelijke’ manier bespeeld kon worden. Zachtjes wiegend aan de snaren van een harp plukken kon wel, met een verwrongen gezicht een noot uit een tuba persen niet. 

Muziekinstrumenten waren opgedeeld in ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ – een tweedeling die we ook nu nog niet helemaal kwijt zijn (uit getuigenissen van muziekleraren blijkt dat het nog steeds verdomd lastig is om jongens enthousiast te maken voor de dwarsfluit). Dirigeren was dubbel ongepast voor een vrouw: het vereist driftige bewegingen, een onflatteus gebogen rug en rondvliegende zweetdruppels. Daarbij heeft een dirigent autoriteit over de muzikanten in het orkest – en het idee dat een vrouw een man publiekelijk aanstuurt, was nogal transgressief.

Advertentie

Brico probeerde het toch. Dankzij geldschieters en veel bijbaantjes kon ze naar de universiteit om muziek te studeren, eerst in Berkeley en later in New York, waar ze les kreeg van de pianist Sigismond Stojowski. In 1926 vertrok ze naar Europa, waar ze haar biologische Nederlandse familie opzocht en in Berlijn directielessen kreeg van dirigent Karl Muck. In 1930, toen ze 28 jaar oud was, dirigeerde ze voor het eerst een concert, van het Berliner Philharmoniker. Het was zo bijzonder dat ze dat deed, als vrouw, dat er over de hele wereld over geschreven werd.

In de documentaire vertelt ze hoe gespannen de situatie vlak voor haar directiedebuut in Berlijn was. Haar solo-zangeres was vlak van tevoren naar Milaan afgereisd om daar tijd door te brengen met haar minnaar, tot ergernis van Brico (“they had been so...energetic about it, that she had lost her voice”, zegt ze). De zangeres antwoordde dat Brico niets van de liefde begreep. Dat beeld werd er wel vaker van haar geschetst: een ascetische vrouw die zich volledig aan de muziek had gewijd, zoals een non zich aan God. “Zoals miss Brico dus, die ongetrouwd is, geen drank gebruikt en niet rookt.” Zo werd er tussen de regels door een verklaring gegeven voor het feit dat weinig andere vrouwen probeerden dirigent te worden – het vereiste zoveel tijd en opoffering, dat het niet te combineren viel met de gebruikelijke opoffering aan het gezin. Zelf bevestigde Brico dat beeld ook enigszins. “Als ik heel eerlijk ben is dirigeren niet echt het werk van een vrouw”, zei Antonia Brico in het Parool van 1954. “Maar ik moet het doen, al zou ik er aan sterven”.

Advertentie

Tegelijkertijd zag Brico zich uitdrukkelijk als voorbeeld voor andere vrouwen. Ze zette alles in het werk om professionele orkesten te kunnen dirigeren, ook als dat betekende dat ze eerst zelf geld moest inzamelen om het concert deels te bekostigen. Als gastdirigent trad ze over de hele wereld op, en overal werd ze enthousiast ontvangen. In interviews vertelde ze dat mannelijke muzikanten zelden een probleem met haar hadden, maar dat ze de vooroordelen van hun managers wel keer op keer moest doorbreken. In 1933 richtte ze in New York het Women’s Symphony Orchestra op, een orkest op dat uitsluitend uit vrouwen bestond, om aan te tonen dat het mogelijk was. Brico kreeg veel positieve pers in de Verenigde Staten, ook in Nederland stonden kranten vol trotse berichten over “het Rotterdamse weesmeisje dat een groot dirigente werd”. Haar doorzettingsvermogen, ambitie en belangstelling voor Nederlandse componisten als Willem Pijper werd geprezen. “Er stond een vrouw op het dirigentenkatheder en aanvankelijk vonden de mannelijke musici dat maar niets. Maar Antonia Brico wist er wel raad mee,” schreef De Telegraaf toen Brico in 1954 het Omroeporkest in Nederland dirigeerde. 

Advertentie

Iedereen was eigenlijk altijd lovend over haar optredens.  Als mensen twijfelden aan haar capaciteiten, deden ze dat op een indirecte manier: ze hadden niets tegen haar persoonlijk, maar waren bang dat anderen slecht op haar zouden reageren, of dat ze alle aandacht zou krijgen omdat ze als vrouwelijke dirigent zo bijzonder was. 

Toch lukte het Brico niet om haar carrière te bestendigen: toen ze haar vrouwenorkest ophief en er een gemengd orkest van maken (het Brico Symphony Orchestra), was voor veel sponsors de aardigheid eraf, waardoor het niet lang kon bestaan. Ze verhuisde in 1942 naar Denver, in de hoop daar een vaste aanstelling te krijgen bij het Denver Symphony Orchestra, maar dat gebeurde niet. Het grootste deel van de tijd verdiende ze haar geld met het geven van pianoles en het dirigeren van amateurorkesten. Pas in de jaren zeventig, nadat er een Oscar-genomineerde documentaire over  haar uitzonderlijke levensverhaal was gemaakt, werd ze weer uitgenodigd om voor professionele orkesten te staan. “Antonia Brico, at 72, finds her baton in high demand”, schreef de New York Times in 1975.

In de podcastserie Muziek is een vrouwelijk woord, waarin aandacht wordt besteed aan vrouwelijke muzikanten uit het verleden, wordt Brico besproken met twee van haar Nederlandse tijdgenoten: Henriëtte Bosmans en Frieda Belinfante. Vooral Brico en Belinfante hebben een aantal opvallende dingen met elkaar gemeen: ze waren allebei niet getrouwd (Belinfante had een jarenlange relatie met Bosmans), ze waren allebei erg ondernemend en wisten een carrière op te bouwen in Amerika, maar uiteindelijk werden ze teleurgesteld (de uitspraak “Ik ben vijftig jaar te vroeg geboren” wordt aan beide vrouwen toegeschreven).

Brico’s lange loopbaan besloeg het groot deel van de twintigste eeuw, maar er was geen sprake van een opwaartse lijn – de acceptatie van vrouwen in de klassieke muziekwereld verloopt grillig en met schokjes, en is nog steeds geen gegeven. Brico kreeg in 1954 precies dezelfde vraag voorgelegd als dirigent Marin Alsop zestig jaar later: waarom zijn er zo weinig vrouwelijke dirigenten? Er is nog steeds geen goed antwoord op.