Muziek

King Tuff was dood, maar voelt zich nu weer jong

Kyle Thomas heeft onlangs een gele jas gekocht. Het is een Zweedse legerjas en hij is er hartstikke blij mee. “Gewoon, dat je iets geels draagt, man,” zegt hij. “Dat voelt zo goed.” Hij heeft ook een paar pakken laten maken die hem laten voelen als een “glimmende, lichtgevende motherfucker.” Het is een felgekleurd experiment voor de 35-jarige songwriter en multi-instrumentalist die bekend is als King Tuff. “Ik denk dat als je wat ouder wordt, je twee dingen kunt doen: je kunt er stijlvol uitzien, of gestoord. Dat zijn de twee manieren om waardig oud te worden. Ik probeer nu of ik die twee kan combineren.”

Thomas schaaft al een decennium aan zijn powerpop. Hij is een graag geziene gast in de indierockscene van de westkust. Hij speelde bas naast J. Mascis in Witch, vormde een collectief van gitaargoden en speelde met Ty Segall en Mikal Cronin. Was Dead, Thomas’ tweede album als King Tuff, kwam in 2008 uit en werd een culthit, door indiekids die ervan wisten doorverkocht voor astronomische bedragen. Happy Birthday, het eerste en enige album van zijn band met dezelfde naam, kwam rond dezelfde tijd uit. Tegen 2012, toen zijn doorbraakalbum King Tuff uitkwam op Sub Pop, was hij een culticoon geworden.

Videos by VICE

Met die status kwam een zekere esthetiek. Hij was een tijdje de personificatie van dubbel-denim. Zijn lange haar werd bijeengehouden met een pet. Hij droeg afgeknipte T-shirts en een brede grijns. King Tuff leek een bierdrinkend feestbeest, een gast die slechte beslissingen nam en niet gaf om de consequenties, iemand die om drie uur naar de nachtwinkel liep voor een sixpack en een diepviespizza. Op het nummer Bad Thing – tjokvol solo’s en een van de beste nummers van het album King Tuff – leek Thomas te genieten van zijn duivelse reputatie. “Now I’m going rotten / I’m turning green / Cause I’m a bad, bad thing.”

Het zegt eigenlijk niks over Kyle Thomas. Hij dronk nooit veel – af en toe een pilsje – en hoewel hij genoeg wiet rookte, liet hij het zwaardere spul voor wat het was. Uiteindelijk werd King Tuff een personage dat Thomas speelde. “Het was gewoon zoiets waarbij ik echt niet bedoelde om op zo’n manier over te komen,” zegt hij. “Ik was niet zo’n feestganger, of wat mensen ook van me dachten. De muziek en mijn uiterlijk – mensen vinden van alles van me. Maar wat ze van mij verwachten, zo ben ik eigenlijk niet.”

The Other ­– nu uit op Sub Pop – is de vijfde langspeler van King Tuff, en de eerste sinds Black Moon Spell uit 2014. Het betekent een nieuw begin voor Thomas. Het album opent met een zes minuten durende titeltrack, een zachtaardige keyboardmelodie die overgaat in een simpele synthesizer terwijl Thomas zing over zoeken naar zijn ziel, rondrijden met “No agenda, no master plan / No important dates.” De overige negen liedjes brengt hij door met kosmische realisaties en vintage psychedelica: “We don’t belong in this world,” “Death does not exist,” “Everybody’s going blind / In the neverending sunshine.”

Op het album probeert Thomas dieper in te gaan op dingen waar hij eerder over zong op Bad Thing, iets wat verborgen is door de misdaden met een knipoog: “When I play my Stratocaster / I feel like an innocent child.” De ‘ander’ waar hij over zingt is nu de creativiteit zelf, iets wat Thomas ziet als een buitenaardse verschijning die moeilijk te omschrijven is, maar het wel waard is om na te jagen. Het is bijna altijd gelinkt aan kinderlijke onschuld. “Het is de zoektocht naar de creatieve geest waar je zo veel contact mee hebt als kind, als je zo vrij bent en er zo dichtbij bent,” zegt hij. “Misschien dat mensen daar vandaan komen, en dat je als kind er nog een beetje aan vast zit. Als je ouder wordt, raak je er steeds verder vandaan.”

De lijst met dingen die hem ervan wegtrokken is bekend: de muziekindustrie, informatiestromen op het internet, de puinhoop van het leven op tour. De tour rond Black Moon Spell viel hem zwaar. Uit de shows haalde hij voldoening, maar de dagelijkse beslommeringen – reizen, optreden, slapen – waren “zowel mentaal als fysiek uitputtend.” Om daar mee om te gaan, raakte hij in een meditatieve, zombie-achtige gemoedstoestand. Dat kwam zijn creativiteit niet ten goede.

Eind 2016 keerde Thomas terug naar zijn huis in Los Angeles. Hij besloot zijn mojo terug te vinden. Hij was altijd bang geweest voor akoestische shows – “je voelt je zo naakt” – dus boekte hij een handvol solo-sets voor zichzelf, om zijn angst onder ogen te zien. Zelfs in zijn meest poppy en melodische werk moet Thomas’ muziek het hebben van distortion, riffs en harmonieën, maar door alleen te spelen stripte hij alles weg. Hij begon liedjes te schrijven die op zichzelf konden bestaan.

De reacties waren goed. “Het was een kant van mij die niet veel mensen hadden gezien,” zegt hij. “Maar er zit folkmuziek in mijn bloed. Ik groeide op in Vermont. Dat heb je daar veel. Ik denk dat ik mensen een andere kant van mezelf liet zien die ik lang verborgen hield.”

Met een stapel nieuwe liedjes hield hij de boel solo. Hij bouwde een studio in zijn huis, vulde die met apparaten die hij voor een groot deel niet begreep, en begon te experimenteren met nieuwe geluiden en texturen. “Ik wist dat ik dit moest doen, omdat ik dit als kind ook altijd deed – in mijn kamer experimenteren met een viersporenrecorder,” zegt hij. “Direct toen ik zo begon te werken, voelde ik me weer mezelf. Dat, en voor mijn kamerplanten zorgen. Dat zijn mijn vrienden. Zij wijzen me de weg.”

Thomas zat weer lekker in zijn vel, en zong liedjes over het proces van weer lekker in zijn vel komen te zitten. Maar ondanks al dat zoeken, vindt The Other niet altijd even makkelijk antwoorden. Halverwege het album zit een country-liedje met de titel Infinite Mile. In dat lied noemt hij zichzelf een “starry-eyed child / Before all that shit went down,” en vindt hij troost in de eindeloosheid van het bestaan. Daarna komt Birds of Paradise, waarin Thomas er een schepje bovenop doet: “You were young, just a child, imagination running wild / There was nothing but the glow / Of fireflies and chasing rainbows.”

Hij zingt tegen zichzelf in dit liedje. “Ik ben altijd wel vreemd geweest,” zegt hij lachend. “Daar kan je niet omheen. Ik heb me altijd zo gevoeld. Het is alsof ik zo geboren ben. Het is al te zien op foto’s van mij als kind. Ik ben gewoon een weirdo.”

Hij is bedachtzamer en een beetje paranoïde op het liedje Circuits in the Sand, een nummer vol saxofoon (gespeeld door Cronin) waarvan het lijkt dat zeker de helft van de melodie geleend is van Gloria Gaynors I Will Survive. Het is een troosteloze beschouwing van digitale verbondenheid die, op het eerste gezicht, kan lijken op een rits van technofobe clichés: “We all thought we found paradise in the / Palm of our hand,” zingt hij, voordat hij heeft over twee geliefden die gegrepen zijn door de gloed van hun telefoons. Hij komt ermee weg, omdat hij nog steeds tegen zichzelf zingt, in plaats van te preken. “I’m trying to remember / The last time I went outside / I’m mesmerised and hypnotised / Distracted endlessly.”

Hij is zich bewust van de reactie die volgen op dat soort teksten. “Het is grappig om te zien wat mensen denken over dat ene specifieke liedje,” zegt hij. “Ah, weer zo’n psychedelische rocker die tegen mobieltjes is. Maar ik ben helemaal niet tegen telefoons. Dat lied gaat over mijn eigen worsteling, omdat ik net zo verslaafd ben als iedereen. Het is moeilijk om creatief te zijn als je de hele tijd bent afgeleid.”

Voor Thomas is afleiding door technologie een deel van een onbevredigend geheel. De realiteit die hem afleid van zijn muziek is banaal, eindig en deprimerend volwassen. “Volwassenheid, verantwoordelijkheden, een koelkast kopen – die dingen zijn niet hetzelfde als in een boom klimmen,” zegt hij. De nieuwe King Tuff, degene die niet zo’n dissonante rol hoeft te spelen, kan nu net zoveel tijd doorbrengen met in bomen klimmen als hij wil. Hij kan rommelen met de viersporenrecorder en een gele jas dragen. Hoe mensen er ook op reageren, hij zal dichterbij Kyle Thomas zijn dan hij in lange tijd was.

Volg Noisey op Facebook, Instagram en Twitter.