Sport

Voodoo, titels en de Dodenstad: het Afrikaanse leven van Ruud Krol

Hij won landskampioenschappen en bekertoernooien met clubs als CS Sfaxien, Al-Zamalek, Orlando Pirates en Al Ahly. Het leverde de 68-jarige oefenmeester interessante ervaringen op, van voodoo en bijgeloof tot ontmoetingen met emotionele presidenten.

Als speler is zijn staat van dienst in Europa enorm: hij won drie keer de Europa Cup 1 met Ajax, speelde twee WK-finales, eindigde op de derde plek bij de Ballon d’Or-verkiezing in 1979 en wordt in Napels nog altijd omschreven als ‘Grande Rudy.’ Maar na zijn spelerscarrière koos hij voor het avontuur, de rust en het klimaat van Afrika. VICE Sports sprak Ruud Krol in de Holiday Inn in Zwaansvliet over zijn Afrikaanse avonturen. Dit is zijn verhaal.

Videos by VICE


“Ik zou gek worden van het weer hier. Daar ben ik echt helemaal klaar mee. In mijn laatste jaren als voetballer heb ik altijd in de zon gewoond, bij Napoli en Cannes. Het is dan niet makkelijk om weer terug te keren naar ons klimaat. Als ik vijf dagen in Amsterdam ben geweest, heb ik het wel gezien. Ik vind het ook wel fijn dat ik in Afrika gewoon over straat kan. Ik hou mijn privé en werk graag strikt gescheiden, en dat lukt daar prima. Ik zie mezelf niet snel terugkeren bij een Europese club of land, maar zeg nooit ‘nooit.’

Mijn trainersloopbaan in Afrika begon in 1994, toen ik er mijn eerste contract tekende. Ik werd coach van het olympisch elftal van Egypte. Ik was ervoor gevraagd door de sportminister, die op de een of andere manier aan mijn telefoonnummer was gekomen. Hij wilde me ontmoeten, en zou naar me toekomen. Ik zei dat hij dan wel een eind moest rijden, aangezien ik toen in Zuid-Frankrijk zat. Dat vond hij geen probleem. Ik wilde wel eerst het team zien spelen, en ook dat werd geregeld; er werden tickets voor mij geboekt van Marseille naar Parijs, waar het olympisch elftal een toernooi speelde.

Krol (rechts) met Rijkaard, Neeskens en Verheijen in 2000 bij Oranje. (Foto: Proshots)

Ik ging kijken, vervolgens wat eten met die minister en was wel positief. Van dat team moest ik wel wat kunnen maken, dacht ik. Twee weken later ben ik naar Egypte gevlogen, naar Caïro. Ik wilde ook ervaren hoe het leven daar was. We kwamen aan, en reden onderweg langs de zogenoemde Dodenstad (een begraafplaats waar arme inwoners van Caïro in graftombes leven, red.). Ik dacht: als ik hier moet gaan wonen, hebben we toch een probleem. Maar een stukje verder was een plaatsje waar veel buitenlanders woonden. Dat was goed vertoeven, dus toen heb ik een contract getekend.

Met dit team kreeg ik de kans om naar de Olympische Spelen te gaan. Tijdens dat evenement zit ik normaal gesproken aan de buis gekluisterd, maar van dichtbij had ik het nog nooit meegemaakt. Om in zo’n Olympisch dorp te verblijven, en de hele sfeer om het gebeuren heen te proeven leek me echt mooi. Jammer genoeg hebben we ons uiteindelijk niet gekwalificeerd. Tijdens het kwalificatietoernooi waren we anderhalf jaar lang ongeslagen, maar slechts twee Afrikaanse ploegen konden zich plaatsen. In de halve finale lootten we een ijzersterk Nigeria, en daar verloren we nipt van. Een droom spatte uiteen.

Ik ben toen doorgegaan naar het grote Egypte, als bondscoach. Daar kreeg ik als trainer voor het eerst met de ramadan te maken. We speelden om de Afrika Cup in Zuid-Afrika en hadden best een goed team. Alleen waren bijna al onze spelers islamitisch en viel de ramadan precies tijdens dat toernooi. Ik vroeg de jongens of ze het vasten rondom wedstrijden konden uitstellen, maar voor hen is het geloof ontzettend belangrijk. Uiteindelijk zat ik ’s morgens maar met twee spelers aan het ontbijt. Ik denk dat dat me de finaleplek heeft gekost; we strandden in de kwartfinale. In het tweede jaar heb ik zelf meegedaan met de ramadan, ik wilde dat weleens ervaren. Het is vooral in het begin ontzettend zwaar. Je lichaam moet echt aan dat ritme wennen.

De Afrikaanse voetbalcultuur is in niets te vergelijken met die van Europa. Neem alleen al de Afrikaanse Champions League. In de tijd dat ik daarin uitkwam hadden de scheidsrechters bijna altijd wel ergens een belangetje lopen. Je merkte dat de arbiter dan steeds in het voordeel van de thuisploeg floot. De politiek had veel invloed op de sport, voetbal was een belangrijk visitekaartje voor een land. Dat was lastig toen ik trainer was bij Al-Zamalek in Egypte, aangezien dat in de jaren negentig een vrij modern land was en wij niet zo’n lijntje hadden. Het was soms frustrerend, maar je doet er niks tegen. Tegenstanders probeerden je ook te intimideren, door je bijvoorbeeld een trainingsveld te geven dat op twee uur rijden lag van het hotel. Dat was niet te doen.

Het publiek reageert in Afrika ook een stuk emotioneler. Als je een wedstrijd wint, ben je echt een held, maar verlies je, dan komen de fans druk uitoefenen rondom het trainingsveld. Ik heb dat soort situaties onder andere meegemaakt bij CS Sfaxien in Tunesië, waar ik uiteindelijk het landskampioenschap mee won. Als we hadden verloren, kwamen de supporters soms gewoon het trainingsveld oplopen om hun onvrede te uiten. Ze werden dan uiteindelijk wel weggehaald, maar het was lastig trainen zo.

Ook de sfeer in de stadions was anders. In positieve zin maakten supporters in sommige steden lawaai alsof er 100.000 mensen op de tribune zaten, dat was echt feest. De muziek stond aan, mensen stonden te dansen. Maar soms was het ook dreigend. In datzelfde Tunesië heb ik weleens wedstrijden meegemaakt waarbij de fans bijna het veld opkwamen. Dat was in mijn jaar bij Sfaxien. We speelden een uitwedstrijd bij Gabès en eigenlijk mocht er helemaal geen publiek bij zijn, omdat de supporters van Gabès eerder al voor problemen hadden gezorgd. Toch waren er wat mensen binnengekomen. Toen de scheidsrechter een beslissing nam in het nadeel van Gabès, kwamen die fans het veld op en begonnen ze met stenen te gooien. Vervolgens staakte de arbiter de wedstrijd voor een tijdje, maar toen we na de hervatting de gelijkmaker maakten, rende het publiek weer bijna het veld op. Ik ben niet snel bang, maar dat was wel gevaarlijk.

De accommodaties van clubs zijn niet te vergelijken met die in Europa. Sterker nog, sommige amateurverenigingen in Nederland hebben veel beter gefaciliteerde sportparken dan de clubs die in Afrika op het hoogste niveau spelen. Een voorbeeld daarvan was Zamalek. Binnen die club had je zeventien sporten, die allemaal een deel van het geld kregen dat voornamelijk het voetbal binnenbracht. Het gevolg daarvan was dat wij op een grasmat speelden die eerder iets weghad van een harde, hobbelige knollentuin. Dat is later wel opgeknapt.

Ook Raja Casablanca in Marokko, waar ik in 2015 werkte, had een erbarmelijk slechte accommodatie. We trainden nota bene op een veld met handbaldoeltjes, omdat er geen geld was voor normale doelen. De wedstrijden die wij speelden tegen kleinere clubs waren ook vaak lastig door de ondergrond. Het ene team speelt op een tapijtachtig kunstgras, de ander op een soort hardcourt vloer.

Bij datzelfde Raja Casablanca heb ik ook een heel emotioneel bestuur meegemaakt – ze waren niet heel realistisch, wat wel vaker het geval is bij bazen in het Afrikaanse voetbal. Zo werden we uitgeschakeld in de halve finale van het bekertoernooi omdat al mijn aanvallers geblesseerd waren, en werd ik er vervolgens uitgegooid. Raja moest altijd winnen.

Ik ben me sowieso altijd blijven verdiepen in de cultuur van ieder land waarin ik aan het werk ging. Of dat nou Tunesië, Libië, Egypte, Zuid-Afrika of Marokko was. Als ik in zo’n nieuw land kom, wil ik niet de eigenwijze Europeaan zijn die de spelers onze cultuur en ons ritme op wil leggen, maar pas ik me juist aan hen aan. Ik ga altijd op bezoek bij de ambassadeur en luister naar de mensen daar. Ook ben ik regelmatig met spelers op stap geweest, en vroeg ik ze of ze me hun eten konden laten proeven. Dan gingen we langs straattentjes en proefde ik van alles, heel interessant.

Krol zelf in actie op het WK van 1978. (Foto: Proshots)

Na Egypte heb ik voornamelijk grote clubs in Afrika getraind: Al-Zamalek, Orlando Pirates, CS Sfaxien, Espérance Tunis, Al Ahly en Raja Casablanca. De tijd als trainer van het Libische Al Ahly was heel uitdagend. Wij speelden geen competitiewedstrijden, maar alles draaide om de Afrikaanse Champions League. Het was op dat moment heel onrustig in Libië, daarom ben ik er ook nooit geweest. Ik trainde mijn spelers in Tunesië, zij gingen zo nu en dan wel naar huis voor een dag of tien, maar dan ging mijn Egyptische assistent met ze mee. Ik wilde één keer naar de hoofdstad Tripoli afreizen, maar omdat er net daarvoor weer een paar aanslagen waren gepleegd ging dat niet door. Het was lastig werken, maar we kwamen uiteindelijk tot de tweede ronde van de Champions League. We vlogen er toen uit na penalty’s. Die spelers waren er natuurlijk ook niet helemaal bij met hun hoofd, gezien de gevaarlijke situatie thuis.

In Zuid-Afrika kwam ik voor het eerst in aanraking met voodoo. Bij mijn club Orlando Pirates was het gebruikelijk dat er voor de wedstrijd voodoomensen in de kleedkamer kwamen, tegelijkertijd met de medewerkers die de kleding verzorgden. Geen idee wat ze allemaal deden, maar het is er een goed gebruik, dus ik accepteerde het maar gewoon. Zij kozen ook de kleedkamer voor het team. Zo speelden we eens een wedstrijd in een stadion dat een hele grote en een hele kleine kleedkamer had. Die voodooman vond dat we in de kleine kleedkamer moesten omkleden, dus deden we dat. We wonnen vervolgens wel met 1-0. Waarmee ik trouwens niet wil zeggen dat ik nu zelf overtuigd ben van de kracht van voodoo.

De meeste prijzen heb ik gewonnen in Tunesië. Daar ben ik de eerste trainer geworden die met twee verschillende clubs de landstitel pakte. Dat lukte al in mijn eerste jaar bij CS Sfaxien, en het seizoen daarop met Espérance Tunis opnieuw. Ik kwam bij Espérance aan in januari, toen we een achterstand van zes punten hadden op de koploper. In mei werden we kampioen met tien punten voorsprong. Het was nog geen trainer gelukt om in dat land met twee clubs de landstitel te winnen, daar kreeg ik dan ook veel waardering voor. En nog steeds: sindsdien ben ik alweer tien keer door Sfaxien gebeld of ik echt niet terug wil komen. Maar dat is een gepasseerd station.

Ik wil wel graag terug naar Afrika. Ik hou nu eenmaal van het avontuur, dat zit in mijn bloed. Daarnaast is Afrika echt een geweldig mooi continent. Ik vind het heerlijk om daar te werken en steeds weer nieuwe dingen te ontdekken. Nederland mis ik niet, hoewel ik wel een Amsterdammer ben en blijf. Af en toe kom ik even terug om het Amsterdamse op te snuiven, maar na een paar dagen heb ik het wel weer gezien. Zeker als ik nu naar buiten kijk en dit droevige weer bekijk. Dan stap ik met veel liefde in het vliegtuig naar Málaga, waar ik momenteel woon. Ik ben herstellende van een heupoperatie, maar hopelijk komt er snel weer iets uitdagends op mijn pad. Dan ga ik het avontuur graag weer aan.”

Dit is een monoloog uit de serie VICE Sports Avonturiers. Zie hier alle verhalen uit deze serie.

Mis niets! Like VICE Sports Nederland voor je dagelijkse dosis ijzersterke sportverhalen.